Uitspraak 202106792/1/R4


Volledige tekst

202106792/1/R4.
Datum uitspraak: 12 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant E] (hierna tezamen: [appellant] en anderen), wonend te Lochem, gemeente Lochem,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 september 2021 in zaak nr. 19/644 in het geding tussen:

[appellant] en anderen, [partij A], [partij B], [partij C], [partij D], [partij F], [partij G], [partij H], [partij I], [partij J] en [partij K], wonend te Lochem, gemeente Lochem,

en

het college van burgemeester en wethouders van Lochem.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2018 heeft het college aan de vereniging Lochemse IJsclub en Schaatstrainingsgroep (hierna: de vereniging) een last onder dwangsom opgelegd, omdat bezoekers van de vereniging het perceel aan het adres De Elzelaan 2 in Lochem in strijd met het bestemmingsplan als parkeerplaats gebruikten.

Bij brief van 27 januari 2019 hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld tegen het besluit van 18 december 2018.

Bij besluit van 16 maart 2021 heeft het college het besluit van 18 december 2018 ingetrokken.

Bij uitspraak van 17 september 2021 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 16 maart 2021 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld. De vereniging heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Het college en [appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 29 augustus 2022, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door S. Hofland, zijn verschenen. Verder is op de zitting de vereniging, vertegenwoordigd door mr. A.J. van Zwieten de Blom en [gemachtigden], als partij gehoord. De zaak is op de zitting gelijktijdig behandeld met de zaak 202106793/1/R4.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1.       [appellant] en anderen wonen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]. Achter hun woningen bevindt zich de ijsbaan van de vereniging. [appellant] en anderen ervaren overlast, doordat bezoekers van de vereniging op het terrein van de ijsbaan parkeren.

1.1.    Bij besluit van 18 december 2018 heeft het college aan de vereniging een last onder dwangsom opgelegd en de vereniging gelast om het parkeren op het terrein van de ijsbaan te staken en gestaakt te houden.

1.2.    Op 25 mei 2020 heeft de gemeenteraad van Lochem het bestemmingsplan "Partiële herziening Lochem-West, Sportpark de Elze" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) vastgesteld. Het nieuwe bestemmingsplan maakt het onder andere mogelijk dat op het terrein van de vereniging in de berm naast de toegangsweg van de ijsbaan wordt geparkeerd. Daartoe is aan het betreffende stuk grond met de bestemming "Sport" de aanduiding "overige zone - parkeren 1" toegekend. Bij uitspraak van 17 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:329) heeft de Afdeling het beroep tegen het nieuwe bestemmingsplan ongegrond verklaard, waardoor het nieuwe bestemmingsplan onherroepelijk is geworden.

1.3.    Het nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk om op de gronden met de aanduiding "overige zone - parkeren 1" 20 auto’s te parkeren. Hierdoor is er niet langer sprake van gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Daarom heeft het college bij besluit van 16 maart 2021 de aan de vereniging opgelegde last onder dwangsom ingetrokken.

Omvang van het geding

2.       De Afdeling overweegt dat in deze procedure alleen (hoger) beroepsgronden gericht tegen de aangevallen uitspraak over de handhaving vanwege het parkeren in strijd met het bestemmingsplan ter beoordeling voorliggen. De betogen van [appellant] en anderen over bijvoorbeeld het verharden van de toegangsweg naar het terrein van de vereniging en de in het verleden gehouden feesten, gaan daar niet over. Dit betekent dat die betogen buiten de omvang van het geding vallen en in deze uitspraak niet inhoudelijk worden beoordeeld.

Zijn [appellant] en anderen belanghebbende?

3.       De vereniging heeft zich op de zitting bij de Afdeling op het standpunt gesteld dat [appellant] en anderen geen belanghebbenden zijn bij het besluit van 16 maart 2021, zodat de rechtbank hun beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk had moeten verklaren.

3.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

3.2.    De rechtbank heeft [appellant] en anderen terecht aangemerkt als belanghebbenden. [appellant] en anderen hebben verzocht om het besluit van 18 december 2018 tot oplegging van de last onder dwangsom. Dat besluit is bij besluit van 16 maart 2021 ingetrokken. Het is niet uitgesloten dat zij feitelijke gevolgen zullen ondervinden van fout geparkeerde auto’s op het terrein van de vereniging. Hierbij neemt de Afdeling in ogenschouw dat [appellant] en anderen op een afstand van ongeveer 60 meter wonen van het terrein van de vereniging. Uit de uitspraak van de rechtbank van 18 juli 2018 (AWB 18/2174) blijkt bovendien dat vanaf de erven van [appellant] en anderen direct zicht bestaat op het terrein van de vereniging. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen het besluit van 16 maart 2021 terecht ontvankelijk geacht.

Is er sprake van een kortdurende en incidentele overtreding?

4.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat er geen sprake is van een kortdurende en incidentele overtreding, omdat er maar 20 parkeerplaatsen zijn gelegaliseerd op het terrein van de vereniging, terwijl de vereniging meer parkeerplaatsen nodig heeft. Daarbij komt dat geen gebruik kan worden gemaakt van de 20 bestemde alternatieve parkeerplekken met de aanduiding "overige zone - parkeren 2" net buiten het terrein van de vereniging, zolang daar feitelijk geen parkeerplekken worden gerealiseerd. Hierdoor vrezen [appellant] en anderen dat meer auto’s dan de toegestane 20 zullen parkeren op het terrein van de vereniging.

4.1.    Het college neemt het standpunt in dat zich tot op heden nog geen situatie heeft voorgedaan waarbij het bestemmingsplan is overtreden. Daarom is er volgens het college geen reden om de last langer in stand te laten.

4.2.    De last werd in 2018 opgelegd, omdat bezoekers van de vereniging in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan op het terrein van de vereniging parkeerden. Met de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan is het niet langer in strijd met het bestemmingsplan om op het terrein van de vereniging te parkeren, mits er maximaal 20 auto’s geparkeerd worden. Daarom heeft het college de last ingetrokken. Volgens het college heeft zich nog geen situatie voorgedaan waarbij de vereniging het nieuwe bestemmingsplan overtreedt door meer dan 20 auto’s op het terrein te laten parkeren. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit anders zou zijn. Op het moment van het intrekkingsbesluit bestond geen overtreding meer waartegen handhavend kon worden opgetreden. Omdat niet is gebleken van een overtreding van het nieuwe bestemmingsplan, mocht het college de last onder dwangsom intrekken.

Het betoog slaagt niet.

RVV 1990

5.       [appellant] en anderen voeren aan dat de rechtbank zich niet heeft uitgesproken over haar betoog over het RVV 1990. Zij menen dat de uitspraak van de rechtbank daarom onvoldoende is gemotiveerd.

5.1.    De rechtbank heeft zich terecht niet uitgesproken over dit betoog van [appellant] en anderen. Het betoog van [appellant] en anderen ziet, zoals op de zitting is gebleken, op de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:329) over het nieuwe bestemmingsplan. Die uitspraak kon echter in de procedure bij de rechtbank niet ter beoordeling staan.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie over het hoger beroep van [appellant] en anderen

6.       Het voorgaande houdt in dat het hoger beroep van [appellant] en anderen ongegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevallen.

Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vereniging

7.       De vereniging heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellant] en anderen gegrond is. Omdat het hoger beroep van [appellant] en anderen, gelet op het voorgaande, ongegrond zal worden verklaard, is deze voorwaarde niet vervuld en is het incidenteel hoger beroep van de vereniging vervallen. Aan een inhoudelijke bespreking ervan kan daarom niet worden toegekomen.

Proceskosten

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Loo
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2022