Uitspraak 202003885/1/R4


Volledige tekst

202003885/1/R4.
Datum uitspraak: 17 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonend te Lochem,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Lochem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening Lochem-West, Sportpark de Elze vastgesteld" (hierna het bestemmingsplan).

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2021, waar [appellant], de raad, vertegenwoordigd door J. Mook en H. van Veldhuisen en Sportpark de Elze, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan voorziet in een mogelijkheid dat op de gronden van het Sportpark De Elze wordt geparkeerd, in de "berm" naast de toegangsweg van de ijsbaan in het noordoostelijke deel van het terrein. Daartoe zijn aan de desbetreffende gronden met de bestemming "Sport", onderscheidenlijk de aanduidingen "overige zone - parkeren 1" en "overige zone - parkeren 2" toegekend.

Op het eigen terrein van de ijsclub geldt de aanduiding "overige zone - parkeren 1". Ter plaatse van deze aanduiding is vastgelegd dat maximaal 20 parkeerplaatsen zijn toegelaten. Deze parkeerplekken worden gedurende de week op twee trainingsmiddagen en een trainingsavond door enkele leden van de mountainbikevereniging gebruikt. Verder voorzien de parkeerplaatsen op een beperkt aantal dagen per jaar in een parkeerbehoefte als er op de natuurijsbaan kan worden geschaatst en/of wedstrijden worden gehouden of bij ledenvergaderingen of rayonbijeenkomsten. Op de gronden met de aanduiding "overige zone - parkeren 2" zijn eveneens 20 parkeerplaatsen toegelaten, echter uitsluitend op "schaatsdagen".

2.    [appellant] en anderen zijn bewoners van de [locaties], ten oosten van de gronden met de hiervoor genoemde aanduidingen. Het beroep van [appellant] en anderen is gericht tegen de plandelen "overige zone - parkeren 1" en "overige zone - parkeren 2". De kortste afstand tussen het perceel van [appellant] en anderen "overige zone - parkeren 1" bedraagt ongeveer 77 meter. De kortste afstand van [appellant] en anderen tot "overige-zone - parkeren 2" bedraagt ongeveer 43 meter. [appellant] en anderen vrezen voor overlast door het gebruik van de 40 parkeerplaatsen die het bestemmingsplan mogelijk maakt in de nabijheid van hun woningen.

Toetsingskader

3.     Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Begrenzing bestemmingsplan

4.    [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan ten onrechte alleen de plandelen "overige zone - parkeren 1" en "overige zone- parkeren 2" bevat. Hiertoe voeren [appellant] en anderen aan dat met dit bestemmingsplan is beoogd een parkeerregeling vast te stellen voor alle sportvoorzieningen op Sportpark de Elze en derhalve niet alleen ten behoeve van de ijsvereniging. Op deze wijze is bovendien niet geborgd dat in de toekomst geen andere, grootschalige, wijzigingen ter plaatse van "overige zone - parkeren 1" en "overige zone - parkeren 2" zullen plaatsvinden.

4.1.     Uit het plan en de bijbehorende verbeelding bij het bestemmingsplan blijkt dat de gronden die binnen de partiële herziening vallen de weg naar de ijsbaan zijn en de weg naar de parkeervoorziening bij het voetbalveld.

4.2.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een dusdanige ruimtelijke samenhang tussen het plangebied in het onderhavige plan, te weten "overige zone - parkeren 1", "overige zone - parkeren 2" en het hele gebied van Sportpark de Elze, dat de raad er toe had moeten besluiten de gehele locatie in het plangebied op te nemen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat sprake is van een aparte, aangelegde schaatsbaan met een eigen clubgebouw die qua bedrijvigheid los functioneert van de rest van Sportpark de Elze. In hetgeen [appellant] en anderen aanvoeren ten aanzien van mogelijke toekomstige ontwikkelingen, ziet de Afdeling geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen, alleen al omdat die bedoelde ontwikkelingen niet in het plan zijn toegestaan.

Het betoog slaagt niet.

Ladder voor duurzame verstedelijking

5.    [appellant] en anderen betogen dat de gebiedsaanduidingen "overige zone - parkeren 1" en "overige zone - parkeren 2" in strijd zijn met de ladder voor duurzame verstedelijking, nu de raad ten onrechte heeft aangenomen dat geen sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Hiertoe voeren [appellant] en anderen aan dat nu extra ruimte voor parkeren in beslag wordt genomen sprake is van een flinke ruimtelijke uitstraling op de woningen van de Zaagmolenerf en Oliemolenerf.

5.1.    Onder artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) wordt onder "nieuwe stedelijke ontwikkeling" verstaan:

"[…] stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Artikel 3.1.6, tweede lid, luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

5.2.    Ter plaatse van de in geding zijnde gronden zijn in het nieuwe bestemmingsplan in totaal 40 parkeerplekken ten behoeve van gebruikers van de ijsbaan en wielrenners toegestaan. Zoals uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) volgt, kwalificeert een parkeerterrein waarvan de behoefte afhankelijk is van de aanwezigheid van een bestaande voorziening, zoals een recreatieterrein, niet als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De behoefte aan de parkeerplekken waarin het onderhavige bestemmingsplan voorziet, is eveneens afhankelijk van de aanwezigheid van een bestaande voorziening, te weten de ijsbaan. Gelet hierop heeft de raad terecht gesteld dat geen sprake is van een "nieuwe stedelijke ontwikkeling". Van strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dus geen sprake. Dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro laat overigens onverlet dat er vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wel geldt dat sprake dient te zijn van een behoefte aan de ontwikkeling. De Afdeling zal in de overweging hierna ingegaan op de vraag of behoefte bestaat aan de voorziene parkeerplekken.

Het betoog slaagt niet.

Behoefte

6.    [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte van een behoefte aan 40 parkeerplekken is uitgegaan. Daartoe voeren [appellant] en anderen allereerst aan dat de CROW-publicatie, meer specifiek de CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren, van parkeercijfers naar parkeernormen" (hierna: CROW-publicatie 381), niet wetenschappelijk onderbouwd is. Ten tweede voeren [appellant] en anderen aan dat de CROW-publicatie 381 niet juist is toegepast, nu de raad de loopafstanden niet op een goede wijze heeft bepaald en ten onrechte uitgaat van de functie "ontspanning", terwijl het nu juist gaat om een sportfunctie. Bovendien volgt uit de CROW-publicatie 381 niet dat een loopafstand van ongeveer 400 meter onaanvaardbaar is. Daarnaast stellen [appellant] en anderen dat de parkeerplaats bij het voetbalveld, met 179 parkeerplaatsen, tijdens de situatie van het COVID-19 virus een goed alternatief is gebleken. Bovendien voeren [appellant] en anderen aan dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de toekomst wedstrijden zullen worden geschaatst en daarom een behoefte bestaat aan parkeerplekken. Daarenboven stellen [appellant] en anderen dat de behoefte voor parkeerplekken ook niet aanwezig is aangezien veel mensen op de fiets naar de ijsvereniging komen en bovendien ook op de toegangsweg geparkeerd wordt.

6.1.    Niet in geschil is dat het parkeerterrein van het voetbalveld voorziet in een groot aantal parkeerplekken. Volgens de raad bedraagt de loopafstand vanaf het parkeerterrein van het voetbalveld naar het verenigingsgebouw van de ijsbaan ruim 400 meter. Vanwege deze afstand wordt tot op heden door bezoekers van de ijsbaan, voor zover het "overige zone - parkeren 2" betreft in strijd met het bestemmingsplan "Lochem West", geparkeerd in de berm bij de ijsbaan. De raad heeft met deze partiële herziening beoogd om deze situatie te legaliseren en waar het het eigen terrein van de ijsvereniging betreft nader te regelen.

De aanbevelingen uit de door CROW uitgegeven publicaties over verkeer en parkeren worden in de praktijk veelvuldig gehanteerd en berusten, anders dan [appellant] en anderen hebben gesteld, op (wetenschappelijk) onderzoek. De enkele stelling dat de raad in het verleden deze aanbevelingen niet heeft gehanteerd, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat de raad zich hier niet op mag baseren bij het vaststellen van het bestemmingsplan. In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft mogen uitgaan van de aanbevelingen van de CROW-publicatie 381 over de aanvaardbaarheid van de loopafstanden.

Uit de CROW-publicatie 381 volgt als indicatie dat de loopafstand van minder dan 100 meter naar de functie "ontspanning" aanvaardbaar is. Onder "ontspanning" kan ook een sportgelegenheid worden begrepen. Een afstand van 600 meter is voor deze functie niet aanvaardbaar. De aanvaardbaarheid van afstanden tussen de 100 meter en 600 meter is afhankelijk van vele factoren, waaronder de verwachte kans op een parkeerplek, de parkeerduur, het motief voor het bezoek en de route.

De raad vindt een loopafstand van ruim 400 meter onwenselijk en heeft daarom besloten om te voorzien in parkeerplaatsen in de nabijheid van de ijsbaan. De raad heeft in zijn afweging betekenis toegekend aan de omstandigheid dat in het verleden is gebleken dat bezoekers van de ijsbaan of wielrenlocatie eerder ter plaatse van het plandeel "overige zone - parkeren 1" parkeerden in plaats van op de parkeerplaatsen bij het voetbalveld. Daarnaast heeft de raad geoordeeld dat voldoende ruimte beschikbaar is voor de 20 parkeerplaatsen op het plandeel "overige zone - parkeren 2". Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onder deze omstandigheden in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat de parkeervoorziening bij het voetbalveld, gezien de loopafstand, niet geschikt is voor de bezoekers van de ijsbaan en wielrenlocatie.

Gedurende de situatie rondom het COVID-19-virus is de parkeerplaats bij het voetbalveld volgens [appellant] een goed alternatief gebleken om te voorzien in parkeerplekken. De raad hoefde deze situatie echter niet representatief te vinden. Gelet hierop hoefde de raad niet te kiezen voor deze alternatieve parkeerlocatie.

Over de stelling van [appellant] en anderen dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat behoefte bestaat aan parkeerplaatsen overweegt de Afdeling als volgt. Vaststaat dat de gronden op het plandeel "overige zone - parkeren 1" zich bevinden op het perceel dat hoort bij de ijsbaan en ijsvereniging. Onder het voorheen geldende bestemmingsplan was het ook toegestaan om te parkeren op de gronden met "overige zone - parkeren 1" en werd van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt. De raad heeft in het onderhavige plan ter plaatse van "overige zone - parkeren 1" een maximum van 20 parkeerplekken vastgesteld. Voor de 20 parkeerplekken die op het plandeel "overige zone - parkeren 2" zijn toegestaan geldt dat parkeren op deze locatie slechts is toegestaan op "schaatsdagen", dat wil zeggen dagen waarop geschaatst kan worden op natuurijs en de ijsbaan open is. In het verleden is voldoende vast komen te staan dat, naast een aantal bezoekers per fiets, bezoekers regelmatig met de auto naar de schaatsbaan of wielrenlocatie komen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad - in het licht van de aanwezigheid van sportvoorzieningen en het bestaande gebruik van parkeerplaatsen - in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene parkeerplaatsen.

Over de stelling van [appellant] en anderen dat geen sprake zou zijn van een behoefte aan extra parkeerplekken omdat auto’s ook op de toegangsweg parkeren overweegt de Afdeling dat parkeren op de weg in strijd is met de verkeersregels zoals neergelegd in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990). Derhalve is, voor zover zich dit mocht voordoen, het parkeren op de weg een kwestie van handhaving en dus niet een omstandigheid die afbreuk doet aan de behoefte aan parkeerplekken ter plaatse van "overige zone - parkeren 1" en "overige zone - parkeren 2".

Het betoog slaagt niet.

Provinciale regelgeving

7.    [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland van december 2018. Daartoe voeren [appellant] en anderen aan dat het plan is getoetst aan de oude Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland uit 2014. Daarnaast voeren [appellant] en anderen aan dat het bestemmingsplan in strijd is met de Omgevingsverordening omdat het voorziet in een bestemmingswijziging in het GNN en aan de voorwaarde om te komen tot een bestemmingswijziging, een "groot openbaar belang", niet is voldaan.

7.1.     Blijkens de afbeelding op pagina 31 van de plantoelichting heeft de raad bij het aangeven van de ligging van de plandelen "overige functie - parkeren 1" en "overige functie - parkeren 2" ten opzichte van het Gelders Natuur Netwerk (hierna: GNN) en de Omgevingsvisie Gelderland de nieuwste versie van de Omgevingsverordening Gelderland gebruikt. Het betoog van [appellant] en anderen geeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen.

Op gronden binnen het GNN mag, ingevolge artikel 2.6.1 van de Omgevingsverordening Gelderland een andere bestemming dan "Natuur" alleen worden toegestaan, indien er sprake is van een groot openbaar belang en aan bepaalde andere voorwaarden wordt voldaan. De Afdeling stelt - na raadpleging van de landelijke voorziening ruimtelijkeplannen.nl - vast dat het plangebied niet valt onder het GNN. Van strijd met artikel 2.6.5 is derhalve geen sprake. De stelling dat sprake zou zijn van strijdigheid met de Omgevingsvisie Gelderland is niet nader geconcretiseerd door [appellant] en anderen en kan daarom niet tot het ermee beoogde doel leiden.

De betogen slagen niet.

Ecologische quickscan

8.    [appellant] en anderen betogen dat de ecologische quickscan, die is gemaakt voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, uitgaat van onjuiste uitgangspunten. In het onderzoek is ten onrechte uitgegaan van een situatie waarin geen sprake is van een wijziging en intensivering van het huidige gebruik. De intensiteit waarmee gebruik zal worden gemaakt van het parkeerterrein zal wel degelijk toenemen, aldus [appellant] en anderen. Bovendien leiden de aanleg van een haag en parkeerplaatsen tot een wijziging van de bestaande situatie zodat aantasting van de flora en fauna zal plaatsvinden.

8.1.     Ten aanzien van de ecologische quickscan overweegt de Afdeling als volgt. Uit de ecologische quickscan volgt dat het bronnenonderzoek heeft bevestigd dat geen fysieke verandering zal plaatsvinden binnen het plangebied. Uit dit onderzoek blijkt bovendien dat het bestemmingsplan niet voorziet in de aanleg van parkeerplaatsen en dat het aantal verkeersbewegingen beperkt is. Bovendien is parkeren buiten het hek, op het stuk grond dat bestemd is met "overige zone - parkeren 2" alleen toegestaan op "schaatsdagen". Nu parkeren op het stuk grond dat bestemd is met "overige zone - parkeren 1" onder het voorheen geldende plan met de bestemming "verkeer-verblijf" al mogelijk was, treedt in dat opzicht geen wijziging op in de feitelijke situatie. De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen naar voren hebben gebracht, geen aanleiding om aan de juistheid van de uitgangspunten van de ecologische quickscan te twijfelen. Gelet op de uitkomsten van de ecologische quickscan, heeft de raad in het aspect ecologie geen belemmering hoeven zien voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Het betoog slaagt niet.

Geluid

9.    [appellant] en anderen vrezen voor ernstige geluidsoverlast vanwege het verkeer op de weg naar de parkeerplaatsen ter plaatse van de gebiedsaanduidingen "overige zone - parkeren 1" en "overige zone - parkeren 2". De raad heeft weliswaar een akoestisch onderzoek laten verrichten naar de akoestische gevolgen van het gebruik van de parkeerplaatsen van het sportpark, maar bij dit onderzoek is Alcedo uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. Hiertoe voeren [appellant] en anderen allereerst aan dat de wielerclub in dit onderzoek ten onrechte is gerangschikt onder "afwijkende bedrijfssituatie" en niet onder een "representatieve bedrijfssituatie". Volgens [appellant] en anderen is het namelijk dagelijkse praktijk dat leden van de wielerclub gebruik maken van de parkeerplaatsen ter plaatse van "overige zone - parkeren 1", zodat dit leidt tot aanzienlijk meer verkeersbewegingen dan waar het geluidsrapport nu op gebaseerd is. Daarnaast voeren [appellant] en anderen aan dat in het geluidsrapport ten onrechte niet is uitgegaan van een maximale invulling van de gronden. Dit betekent dat rekening gehouden had moeten worden met alle mogelijke gebruikers op het sportpark die ter plaatse van "overige zone - parkeren 1" zouden kunnen parkeren en niet alleen leden van de ijs- of wielerclub. Ook is volgens [appellant] en anderen ten onrechte in het geluidsrapport niet uitgegaan van een cumulatie van geluid. [appellant] en anderen stellen daarenboven dat het geluidsrapport de onderzoeksresultaten baseert op een onduidelijk begrip "schaatsdagen", welke de bedrijfssituatie ter plaatse niet inzichtelijk maakt. Ook stellen [appellant] en anderen dat het geluidsrapport uitgaat van een parkeerbezetting van 4 keer per dag en 1 keer in de avondperiode terwijl dit uitgangspunt niet inzichtelijk wordt gemaakt. Bovendien stellen [appellant] en anderen dat de mogelijkheid die artikel 5.5.1 aanhef en onder c, van de planregels, biedt om binnen het plangebied te parkeren ten onrechte niet is meegenomen in het geluidsrapport. Tot slot stellen [appellant] en anderen dat ten onrechte geen onderzoek is uitgevoerd naar de geluidsbelasting in hun tuinen, zodat het geluidsrapport ook om deze reden niet berust op juiste uitgangspunten.

9.1.    De raad heeft, voor de beoordeling van de vraag of als gevolg van de plandelen "overige zone - parkeren 1" en "overige zone - parkeren 2" leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat, een onderzoek naar geluidbelasting laten uitvoeren door Alcedo. Dit onderzoek heeft geresulteerd in twee geluidsrapporten, een geluidsrapport van 2 juli 2019, waarin Alcedo is uitgegaan van een gemiddelde snelheid van 15 km/uur en een aanvullend akoestisch onderzoek van Alcedo van 5 oktober 2020 dat een hogere gemiddelde snelheid van 30 km/uur als uitgangspunt heeft genomen. Uit dit laatste onderzoek is gebleken dat een hogere gemiddelde snelheid leidt tot een lagere geluidsbelasting op de gevels van de nabijgelegen woningen.

9.1.1.    In het geluidsrapport wordt een onderscheid gemaakt tussen een representatieve bedrijfssituatie en een afwijkende bedrijfssituatie. Onder een "representatieve" bedrijfssituatie wordt een bedrijfssituatie verstaan waarbij het sportpark volledig in bedrijf is. In paragraaf 2.2.1 van het geluidsonderzoek is te zien welke verkeersbewegingen op representatieve dagen voorkomen op het sportpark. Uit tabel 1 valt af te leiden dat in een representatieve bedrijfssituatie op het terrein van de ijsclub gemiddeld 20 auto’s arriveren en 20 vertrekken gedurende een dagperiode. Ter zitting is bevestigd dat de verkeersbewegingen die in het onderzoek zijn meegenomen de situatie weergeeft zoals deze op dit moment is, zodat ook het verkeer als gevolg van het aankomen en vertrekken van leden van de wielerclub hieronder valt. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen.

9.1.2.    Over de stelling van [appellant] en anderen dat in het geluidsrapport ten onrechte niet is uitgegaan van een maximale invulling van het plangebied overweegt de Afdeling als volgt. Bij een onderzoek naar geluidbelasting moet van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden worden uitgegaan. De invulling waar in het geluidrapport, waar de raad naar verwezen heeft, vanuit is gegaan, acht de Afdeling representatief. Hierbij is van belang dat sprake is van een reeds jaren bestaande invulling en de reeds jarenlange feitelijke aanwezigheid van een (op te spuiten) ijsbaan en mountainbike-parcours.

9.1.3.    Voor wat betreft de vraag of de raad in dit geval onderzoek had moeten laten verrichten naar de cumulatieve geluidbelasting op de woningen van [appellant] en anderen overweegt de Afdeling als volgt. Ter plaatse is sprake van maximale geluidsniveaus als gevolg van het arriveren en vertrekken van auto’s in het plangebied. In de tussengelegen periode tussen de aankomst en het vertrek is mogelijk sprake van geluiden afkomstig van gebruikers van het sportcomplex. Aangezien het voorliggende plan het gebruik van de sportcomplex niet regelt, maar alleen een parkeervoorziening bevat, mocht het geluidsonderzoek zich tot de parkeervoorziening beperken. Het aangevoerde geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het geluidsrapport mocht baseren.

9.1.4.    De Afdeling overweegt dat het begrip "schaatsdagen" dat tot uitgangspunt is genomen in het geluidsrapport voldoende duidelijk is. Het gaat hierbij de dagen dat er natuurijs ligt en derhalve gebruik kan worden gemaakt van de ijsbaan. In het geluidsrapport is op deze dagen uitgegaan van in totaal 40 personenauto’s die ter plaatse van "overige zone - parkeren 1" en "overige zone - parkeren 2" maximaal kunnen parkeren. Daarnaast geeft hetgeen [appellant] en anderen aanvoeren ten aanzien van de parkeerbezetting ter plaatse van "Overige zone - parkeren 1" geen aanleiding om te twijfelen aan het aantal verkeersbewegingen die door Alcedo zijn onderzocht. In zoverre bestaat ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet mocht baseren op het geluidrapport.

9.1.5.    Zoals de raad ter zitting heeft bevestigd brengt artikel 5.5.1, onder c, van de planregels niet mee dat op de gronden buiten "overige zone - parkeren 1" en "overige zone - parkeren 2" en de parkeerplaatsen bij het voetbalveld ook geparkeerd mag worden. Derhalve hoefde het geluidsonderzoek zich niet te richten op het parkeren buiten de genoemde gebiedsaanduidingen en is naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat het geluidonderzoek op dit punt onzorgvuldig is uitgevoerd.

9.1.6.    Over de stelling dat het geluidonderzoek ten onrechte niet in de tuinen van [appellant] en anderen is uitgevoerd en deze geluidsoverlast voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat zou leiden overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op het feit dat "schaatsdagen" in de praktijk hooguit een gering aantal keer per jaar voorkomen en gezien het feit dat het op deze koude dagen bovendien niet snel in de tuin zal worden gezeten is, naar het oordeel van de Afdeling, geen sprake van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van geluid in de tuinen, verband houdend met de parkeerders die de schaatsbaan bezoeken. Wat betreft de geluiden die verband houden met de parkeermogelijkheid, los van de schaatsdagen, is de Afdeling van oordeel dat, gezien het relatief beperkte aantal parkeerplekken, van onaanvaardbare hinder in dit opzicht, ook in de tuinen, geen sprake is. Voor nader onderzoek op dit punt bestond geen aanleiding.

Het betoog slaagt niet.

Verkeer en veiligheid

10.    [appellant] en anderen betogen dat de verkeersveiligheid ter plaatse van de toegangsweg tot de ijsbaan niet is geborgd. Hiertoe voeren [appellant] en anderen aan dat het bestemmen van 40 parkeerplekken zal leiden tot extra verkeersdruk. Nu de weg ongeveer 2,7 meter breed is, zullen bij het passeren van voertuigen gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Daarnaast stellen [appellant] en anderen dat hulpdiensten door de te smalle weg moeilijk de ijsclub kunnen bereiken. Gelet op het feit dat de weg naast motorvoertuigen ook wordt gebruikt door fietsers en voetgangers, al dan niet met loslopende honden, vrezen zij bovendien om deze reden voor een verkeersonveilige situatie. De maximum snelheid ter plaatse bedraagt 30 km/uur, terwijl de raad uitgaat van een 15 km/uur op de toegangsweg, aldus [appellant] en anderen. Verder vrezen [appellant] en anderen dat als gevolg van het verwijderen van een paaltje op de toegangsweg een toename van parkeerdrukte en daarmee gepaard gaand verkeer zal ontstaan.

10.1.     Vast staat dat het gaat om bestaand gebruik door de ijsclub en de wielerclub om binnen het hek te parkeren. De 20 plekken die buiten het hek ook planologisch worden ingepast zijn enkel op "schaatsdagen" beschikbaar als parkeerplek. Het al dan niet naar beneden zijn van het door [appellant] en anderen bedoelde paaltje heeft geen invloed op het maximaal aantal toegestane parkeerplaatsen in het plan. De in het plan opgenomen parkeervoorziening zal hooguit een beperkte toename van verkeersbewegingen als gevolg hebben. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant] en anderen gelet hierop niet aannemelijk gemaakt dat het ten gevolge van de plandelen "overige zone - parkeren 1" en "overige zone - parkeren 2" op de weg zodanig druk is dat (ook gelet op eventuele fietsers, wandelaars en loslopende honden) sprake zal zijn van een verkeersonveilige situatie. Dit geldt temeer nu vaststaat dat ter plaatse een maximale snelheid van 15 km/uur is toegestaan zodat van hard rijdend verkeer geen sprake is. [appellant] en anderen hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat hulpdiensten de ijsclub niet goed kunnen bereiken.

Het betoog slaagt niet.

Voorwaardelijke verplichting

11.    [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan, hoewel daarin een voorwaardelijke verplichting is opgenomen, niet voldoende verzekert dat voldoende groen aanwezig zal zijn ter plaatse van de gebiedsaanduidingen "overige zone - parkeren 1" en "overige zone - parkeren 2". Hiertoe voeren [appellant] en anderen aan dat het bestemmingsplan niet voorziet in een instandhoudingsplicht ten behoeve van de groenblijvende haag. Hierdoor biedt de voorwaardelijke verplichting onvoldoende garantie dat het groene karakter gewaarborgd blijft. Ook is de hoogte van de haag ten onrechte gewijzigd in het uiteindelijke bestemmingsplan nu deze 1,20 meter mag zijn in plaats van 1,50 meter. Tot slot voorziet de voorwaardelijke verplichting ten onrechte niet in een plicht tot aanleg van een groenhaag in de "overige zone - parkeren 1", zodat op die wijze ook onvoldoende groen gewaarborgd wordt ter plaatse van deze gebiedsaanduiding.

11.1.     Artikel 4 lid 4.4.2 van de planregels luidt:

"Het gebruik voor parkeren buiten het hek van de ijsbaan ter plaatse van de aanduiding "overige zone - parkeren 2" is in strijd met dit bestemmingsplan als niet is voorzien in een haag ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - haag" met een hoogte van ten minste 1,20 meter."

11.2.    Artikel 4 lid 4.4.2 van de planregels heeft tot gevolg dat op de dagen dat ter plaatse van "overige zone - parkeren 2" geparkeerd mag worden, dat wil zeggen op "schaatsdagen", een haag aanwezig dient te zijn. Op het moment dat op "schaatsdagen" een dergelijke haag niet aanwezig is, mag op het plandeel "overige zone - parkeren 2" niet geparkeerd worden. Nu alleen op schaatsdagen mag worden geparkeerd, zodat geen sprake is van permanent gebruik van de parkeerplaatsen ter plaatse van "overige zone - parkeren 2", is een verplichting tot instandhouding van een haag hier niet noodzakelijk.

Gelet op de afstand van de woningen van [appellant] en anderen tot de gebiedsaanduiding "overige zone - parkeren 2" is het niet aannemelijk dat een verlaging van 30 centimeter van de groenhaag tot nadelige gevolgen voor hen leidt.

Ten aanzien van de gebiedsaanduiding "overige zone - parkeren 1" is de Afdeling van oordeel dat de raad geen ruimtelijke noodzaak heeft hoeven zien voor het opnemen van een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de aanleg van een groenhaag. Dit plandeel is nog verder gelegen van de woningen van [appellant] en anderen zodat enig zicht op geparkeerde auto’s op dit terrein niet onaanvaardbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Planregel "parkeren"

12.    [appellant] en anderen betogen dat artikel 15, lid 15.1, van de planregels niet duidelijk maakt wat "voldoende" parkeergelegenheid inhoudt en welk gemeentelijk beleid aan de planregel ten grondslag ligt. Ook is de parkeerregeling in strijd met de Nota Mobiliteit Lochem 2007, aldus [appellant] en anderen.

12.1.    Artikel 14, lid 14.1 van de planregels luidt:

"Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - parkeren 1" mag worden geparkeerd in de bestemming "sport" mits in deze zone niet meer dan 20 auto’s tegelijkertijd worden geparkeerd."

Artikel 14, lid 14.2 luidt:

"Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - parkeren 2" mag uitsluitend op ijsdagen worden geparkeerd, mits er dan niet meer dan 20 auto’s tegelijkertijd in deze zone worden geparkeerd.

Artikel 15, lid 15.1 luidt:

"a. een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd - waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op binnen het plangebied niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;

b. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, wordt aan de hand van de normen zoals opgenomen in CROW Publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van oktober 2012 bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, met inachtneming van het maximum aantal parkeerplaatsen bij de ijsbaan volgens het bepaalde in artikel 14 van deze regels en het maximum aantal parkeerplaatsen bij de korfbal volgens het bepaalde in 4.4.1 van deze regels. Indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging;

c. het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a en b, mits:

1. op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;

2. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

12.2.    In de artikelen 14 en 15 van de planregels worden nadere regels gesteld voor het parkeren op de gebiedsaanduidingen "overige zone - parkeren 1" en "overige zone - parkeren 2". In artikel 15 is een dynamische verwijzing opgenomen naar de CROW Publicatie 317. Bij de uiteindelijke aanvraag voor de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning moet worden aangesloten bij de parkeercijfers van de CROW Publicatie 317, of indien deze gewijzigd zijn bij de gewijzigde versie hiervan. Uit eerdere rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld een uitspraak van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2851, blijkt dat deze wijze van normering ter bepaling van "voldoende parkeergelegenheid", niet rechtsonzeker is. Ten aanzien van de stelling van [appellant] en anderen dat sprake zou zijn van strijdigheid met de Nota Mobiliteit is overweegt de Afdeling dat deze stelling niet nader is geconcretiseerd.

Het betoog slaagt niet.

Uitvoerbaarheid plandeel "overige zone - parkeren 2"

13.    [appellant] en anderen betogen dat de gebiedsaanduiding "overige zone - parkeren 2" niet uitvoerbaar is. Daartoe voeren zij allereerst aan dat de toegangsweg is afgesloten met een paaltje. Daarnaast kunnen volgens [appellant] en anderen geen 20 auto’s binnen de gebiedsaanduiding "overige zone - parkeren 2" worden geparkeerd.

13.1.    Bij een beroep tegen het bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad in redelijkheid had moeten inzien dat het plan zonder meer niet uitvoerbaar is. Het bestaan van een paaltje op de toegangsweg is niet aan te merken als een reden waarom het plan zonder meer niet uitvoerbaar is. De Afdeling houdt het ervoor dat dat paaltje feitelijk naar beneden kan worden gedaan of zo nodig kan worden weggehaald. Daarom heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er in dit opzicht geen redenen zijn waarom het plan niet uitvoerbaar is.

Ten aanzien van de mogelijkheid om 20 extra parkeerplekken te realiseren op de gebiedsaanduiding "overige zone - parkeren 2" geeft de raad aan dat de parkeervakken duidelijk begrensd zullen zijn door onder andere de aanleg van een haag en voldoende ruimte bieden voor, desnoods, kleine auto’s. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan in zoverre uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

14.    Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] en anderen ongegrond.

15.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2021

418-972.