Uitspraak 202200805/1/V3


Volledige tekst

202200805/1/V3.
Datum uitspraak: 27 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 28 januari 2022 in zaak nr. NL21.20027 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 28 januari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.I.T. Sopacua, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De in grieven 1, 3 en 4 opgeworpen rechtsvraag over de beoordeling van het indirecte reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest bij overdracht aan Denemarken wegens het daar geldende beschermingsbeleid voor Syrische vreemdelingen heeft de Afdeling bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, onder 8 - 9.3, beantwoord. Daaruit vloeit voort dat die grieven slagen.

2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 22 december 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 28 januari 2022 in zaak nr. NL21.20027;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van 22 december 2021, V-[…];

V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Klinkhamer, griffier.

w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Klinkhamer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2022

906