Uitspraak 202106940/1/R1


Volledige tekst

202106940/1/R1.
Datum uitspraak: 28 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Utrecht,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2015 heeft het college aan het Utrechtsch Studenten Corps (hierna: USC) omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een kantoor tot kamerverhuurwoning en het wijzigen van de gevels van het pand Boothstraat 1 te Utrecht (hierna: het pand).

Bij besluit van 5 oktober 2021 heeft het college, naar aanleiding van het door [appellant] tegen het besluit van 16 februari 2015 gemaakte bezwaar,  het besluit van 16 februari 2015 opnieuw gehandhaafd onder aanvulling van de motivering.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J. Aznag, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bouwplan voorziet in de verbouw van het pand ten behoeve van kamerverhuur aan studenten en in 25 onzelfstandige kamers. [appellant] is eigenaar van het kantoorpand Janskerkhof 15, dat is gelegen naast het pand Boothstraat 1. [appellant] vreest dat na realisering van het bouwplan sprake zal zijn van een brandonveilige situatie in het pand, alsmede in de omgeving. Hij vreest verder onder meer geluidsoverlast van de studenten die in het pand gaan wonen en waardedaling van zijn pand als gevolg van de realisering van het bouwplan.

Voorgeschiedenis

2.       Het college heeft eerder bij besluit van 9 juli 2015 het onder meer door [appellant] tegen het besluit van 16 februari 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De Afdeling heeft, na de tussenuitspraak van

4 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1116) en de daarop volgende aanvullende motivering van het besluit van 9 juli 2015 van het college, in de einduitspraak van 17 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3373) dit besluit van 9 juli 2015 vernietigd, het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en bepaald dat tegen dat besluit alleen bij de Afdeling beroep kon worden ingesteld.

Het college heeft vervolgens bij besluit van 22 november 2019 opnieuw op het bezwaar van [appellant] beslist en dit opnieuw ongegrond verklaard. De Afdeling heeft bij uitspraak van 25 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1908), voor zover hier van belang, dit besluit van

22 november 2019 vernietigd, het college opnieuw opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en bepaald dat tegen dat besluit alleen bij de Afdeling beroep kon worden ingesteld.

3.       Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college voldoende heeft gemotiveerd dat aannemelijk is dat wordt voldaan aan het Bouwbesluit 2012 voor de geluidseisen en de brandveiligheidseisen.

4.       Artikel 2.12 van het Bouwbesluit 2012 luidt:

"Op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn de artikelen 2.10 en 2.11 van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van het in artikel 2.10 aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau en waarbij, in afwijking van artikel 2.11, eerste lid, wordt uitgegaan van de buitengewone belastingcombinaties die volgens NEN 8700 kunnen optreden bij brand."

Artikel 3.18 luidt:

"Op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn de artikelen 3.16 tot en met 3.17a van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau."

5.       De Afdeling heeft in de uitspraak van 25 augustus 2021 over de betogen van [appellant] geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd aan welke geluidseisen uit het Bouwbesluit 2012 getoetst moet worden, dat een akoestisch onderzoek ten onrechte ontbreekt en dat onvoldoende is gemotiveerd dat aan de brandveiligheidseisen wordt voldaan. De Afdeling heeft overwogen dat, zoals zij eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 oktober 2018, nu het om de verbouw van een bestaand pand gaat, uit de artikelen 2.12 en 3.18 van het Bouwbesluit 2012 volgt dat voor het geluidsaspect en de brandveiligheid dient te worden uitgegaan van het rechtens verkregen niveau.

De Afdeling heeft voorts overwogen dat, zoals zij verder eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 oktober 2018, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3249, blijkens de nota van toelichting bij het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416, blz. 180-181), voor het bepalen van het rechtens verkregen niveau, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, dient te worden gekeken naar de technische voorschriften en de vergunning die op de oorspronkelijke oprichting van het bouwwerk en op eventuele latere verbouwing(en) daarvan van toepassing waren. In de uitspraak van 17 oktober 2018 heeft de Afdeling overwogen dat niet duidelijk is wanneer het pand is gebouwd en of het daarna is verbouwd.

De Afdeling heeft in aanmerking genomen dat in het besluit van

22 november 2019 het college heeft toegelicht dat het na de uitspraak van 17 oktober 2018 onderzoek heeft gedaan en heeft geconstateerd dat het pand in 1926 is opgericht, oorspronkelijk ten behoeve van het bouwen van twee pakhuizen met bovenwoning en een autogarage. Uit de oprichtingstekeningen is volgens het college op te maken dat het pand aan de linkerzijde is aangebouwd tegen de bestaande bebouwing. Het toegepaste materiaal betreft een eensteensmuur van ongeveer 210 mm dikte. Eind 1960/begin 1961 is een vergunning verleend voor het uitbreiden van de studentensociëteit aan het Janskerkhof. Deze verbouwing had ook betrekking op de bebouwing aan de Boothstraat 1. Op de plattegronden is volgens het college te zien dat aan de linkerzijde van het pand nieuw metselwerk is aangebracht. Met het besluit van 16 mei 2003, verzonden op 20 mei 2003, is een lichte bouwvergunning (kenmerk VTH: BV2030569) verleend voor het bouwen van twee nooduitgangen in de westgevel en het intern verbouwen van een studentensociëteit op het perceel Boothstraat 1A/1B/1C te Utrecht. De nooduitgangen bevinden zich niet in de gevel die is aangebouwd tegen het pand Boothstraat 3, zodat de scheidingsmuur na 1961/1962 geen bouwkundige wijzigingen meer heeft ondergaan. Voor het overige zijn geen verleende vergunningen aangetroffen, aldus het college.

De Afdeling heeft overwogen dat de stukken waarnaar het college ter onderbouwing van haar standpunt over het rechtens verkregen niveau in het kader van de brandveiligheid en het geluidsaspect heeft verwezen, niet zijn overgelegd aan de Afdeling of aan [appellant]. Op de zitting heeft het college onderkend dat dit, om de juistheid van zijn stellingen na te gaan, wel had moeten gebeuren. De Afdeling heeft geoordeeld dat uit het voorgaande volgt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd wat in dit geval het rechtens verkregen niveau is en dat daaruit volgt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat aannemelijk is dat het bouwplan aan de toepasselijke voorschriften van het Bouwbesluit 2012 voldoet met betrekking tot het geluidsaspect en  de brandveiligheid. Om die reden heeft de Afdeling het besluit van 22 november 2019 vernietigd.

6.       Het college heeft bij het besluit van 5 oktober 2021 het bezwaar van [appellant] opnieuw ongegrond verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de toepasselijke voorschriften van het Bouwbesluit 2012 voor  het geluidsaspect en de brandveiligheid.

Het college heeft zich net als in het door de Afdeling vernietigde besluit van 22 november 2019 op het standpunt gesteld dat de enige scheidingsmuur van het pand Boothstraat 1 met een naburig pand (staand voor de ingang) de muur aan de linkerzijde grenzend aan het pand Boothstraat 3 is en dat de toetsing aan het Bouwbesluit voor  het geluidsaspect uitsluitend de muur grenzend aan het pand Boothstraat 3 betreft. Het college heeft zich opnieuw op het standpunt gesteld dat eind 1960/begin 1961 een vergunning is verleend voor het uitbreiden van de studentensociëteit aan het Janskerkhof en dat de scheidingsmuur na 1961 /1962 geen bouwkundige wijzigingen meer heeft ondergaan. Verder is relevant dat bij besluit van 16 mei 2003 een lichte bouwvergunning is verleend voor het bouwen van twee nooduitgangen in de westgevel en het intern verbouwen van een studentensociëteit op het perceel Boothstraat 1A/1B/1C te Utrecht. Voor het overige zijn geen verleende vergunningen aangetroffen, aldus het college.

Ten aanzien van het rechtens verkregen niveau heeft het college er voorts op gewezen dat bij de toetsing van het plan is uitgegaan van een woonfunctie voor kamergewijze verhuur, waarbij het niveau ‘verbouw’ van toepassing is. In de Nota van toelichting bij het Bouwbesluit wordt onder verbouw onder meer geschaard gedeeltelijke vernieuwing, waaronder begrepen verbouw na sloop met behoud van het casco, hetgeen hier het geval is. Voor het aspect geluid is afdeling 3.4 van het Bouwbesluit 2012 van toepassing dat gaat over de geluidwering tussen ruimten. Artikel 3.18 van het Bouwbesluit 2012 bepaalt dat op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of vergroten van een bouwwerk de artikelen 3.16 tot en met 3.17a van overeenkomstige toepassing zijn waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau.

Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3249, dient voor het bepalen van het rechtens verkregen niveau, als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, te worden gekeken naar de technische voorschriften en de vergunning die op de oorspronkelijke oprichting van het bouwwerk en op eventuele latere verbouwing(en) van toepassing waren. In de Nota van toelichting bij het Bouwbesluit is aangegeven dat in de meeste gevallen het rechtens verkregen niveau zal overeenkomen met het feitelijke kwaliteitsniveau van het bouwwerk. Uitgangspunt is daarmee het actuele kwaliteitsniveau en dat is hier het kwaliteitsniveau dat bereikt is met de vergunde verbouwing van 1960/1961 toen de scheidingsmuur met toevoeging van metselwerk is gewijzigd. Het onderhavige bouwplan betreft een interne wijziging alsmede een gevelwijziging. De bestaande scheidingsmuur met Boothstraat 3 is daarbij onveranderd gebleven, waarmee het rechtens verkregen niveau wordt behaald, aldus het college.

Het college heeft er met betrekking tot de brandveiligheid op gewezen dat in de uitspraak van 17 oktober 2018 de Afdeling heeft geoordeeld dat onvoldoende is gemotiveerd aan welke brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit 2012 diende te worden getoetst, aan welke brandveiligheidseisen is getoetst en dat aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de toepasselijke brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit 2012, meer in het bijzonder de eisen met betrekking tot de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (hierna: WBDBO) en de tijdsduur van de brandwerendheid in verband met het bezwijken. Het college heeft er op gewezen dat los van het rechtens verkregen niveau voor brand een specifieke ondergrens voorgeschreven is zoals voor de sterkte van een bouwconstructie bij brand, te weten in artikel 2.12 voor het bezwijken van een bouwconstructie en in artikel 2.85 voor de beperking van uitbreiding van brand met een minimale 30-minuten-eis voor brandwerendheid van een muur. Bij een inspectie van 5 november 2019, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een proces-verbaal van diezelfde datum, is gebleken dat de scheidingsmuur geen oneffenheden, gaten of scheuren en dergelijke vertoont. Verder blijkt uit de bouwtekeningen dat het een eensteensmuur betreft met een dikte van 210 mm. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de 30 minuten ruimschoots worden gehaald, aldus het college.

Het college heeft voorts toegelicht dat aanvullend op het rechtens verkregen niveau de artikelen van de afdelingen 2.2 en 2.10 van het Bouwbesluit 2012 van toepassing zijn. Afdeling 2.2 ziet op de sterkte van gebouwen bij brand en afdeling 2.10 ziet op de beperking van uitbreiding van brand.

Wat afdeling 2.2 betreft heeft het college toegelicht dat, zoals bij het onderdeel ‘geluid’ aangegeven, het niveau ‘verbouw’ van toepassing is op het bouwplan. Artikel 2.12 van het Bouwbesluit 2012 bepaalt dat op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk de artikelen 2.10 en 2.11 van overeenkomstige toepassing zijn, waarbij in plaats van het in artikel 2.11, eerste lid, aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van de buitengewone belastingcombinaties die volgens NEN8700 kunnen optreden bij brand. De tijdsduur van de brandwerendheid in verband met  het bezwijken is in het Bouwbesluit afhankelijk gesteld van de hoogte van de hoogste vloer van het verblijfsgebied (bij een woonfunctie). Daarnaast is de constructieve opbouw van het pand relevant. Gelet op de wijze van constructie van het pand, te weten een betonnen skelet met betonnen vloeren en plafond en betonnen pilaren, en de hoogte van de hoogste vloer, geldt een eis van 60 minuten brandwerendheid. Uit de controle van 5 november 2019 blijkt dat deze eis wordt gehaald, aldus het college.

Wat afdeling 2.10 betreft heeft het college toegelicht dat, zoals bij het onderdeel ‘geluid’ ook is aangegeven, het niveau ‘verbouw’ van toepassing is op het bouwplan. Artikel 2.85 van het Bouwbesluit 2012 bepaalt dat op het gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk de artikelen 2.82 tot en met 2.84 van overeenkomstige toepassing zijn, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau en een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 30 minuten.

Artikel 2.90, lid 2 van het Bouwbesluit 2012 schrijft voor op welke manier de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag wordt bepaald. Er wordt dan naar een ruimte van een op een aangrenzend perceel gelegen gebouw gekeken, waarbij wordt uitgegaan van een identiek maar spiegelsymmetrisch ten opzichte van de perceelgrens gelegen bouw. Dit betekent in een situatie waar twee gebouwen tegen elkaar aan gebouwd zijn, bij een eis van een minimale weerstand van 30 minuten, dat beide gebouwen minimaal 15 minuten weerstand moeten bieden (bij verbouw niveau). Tijdens de controle van 5 november 2019 is de mogelijke brandoverslag en branddoorslag getoetst. De bevindingen van de controle zijn vastgelegd in eerder genoemd proces-verbaal. Samengevat volgt hieruit dat het pand constructief aan alle eisen voldoet, aldus het college. De WBDBO-eis van minimaal 30 minuten wordt ruimschoots behaald. Het college tekent hierbij aan dat een wanddikte van 210 mm een brandwerendheid oplevert van 400 minuten. Na de oprichting van het pand in 1926 is in 1961 de linkerzijde van het pand constructief aangepast. Nadien zijn voor zover uit de archieven valt op te maken, geen vergunningen meer verleend die de constructie van het pand hebben gewijzigd. Ook met het onderhavige plan blijft de bestaande hoofddraagconstructie gehandhaafd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het niveau zoals dat is geëist in artikel 2.12 van het Bouwbesluit 2012 wordt behaald.

7.       [appellant] betoogt dat het college in het besluit van 5 oktober 2021, dat is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2021, opnieuw onvoldoende heeft gemotiveerd dat aan de geluidseisen uit het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan en dat een akoestisch onderzoek ten onrechte ontbreekt. Volgens [appellant] heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat het rechtens verkregen niveau behaald wordt. Het enkel verwijzen naar eerdere vergunningen en tekeningen maakt het niet aannemelijk dat er aan de geluidseisen wordt voldaan. Ook zijn de tekeningen zoals overgelegd bij de beslissing op bezwaar niet duidelijk. [appellant] voert verder aan dat uit niets blijkt dat aan geluidseisen is getoetst en stelt dat de buiten/scheidingsmuur grenst aan zijn perceel. Hij wijst op de voor- en achtergevel en stelt dat er in de loop der jaren is verbouwd waardoor een nieuwe situatie is ontstaan die in 2015 nog niet bestond.

[appellant] betoogt verder dat onvoldoende is gemotiveerd dat aan de brandveiligheidseisen wordt voldaan. Volgens [appellant] is met het proces-verbaal van de controle van 5 november 2019 noch de andere bijlagen bij het besluit op bezwaar aannemelijk gemaakt dat het rechtens verkregen niveau uit artikel 2.12 van het Bouwbesluit 2012 wordt gehaald. [appellant] wijst er op dat de controle slechts 10 minuten heeft geduurd. In die tijd kan volgens [appellant] niet het gehele pand zijn bekeken en de conclusie worden getrokken dat de WBDBO-eisen en de overige brandveiligheidseisen in orde zijn en alles dus brandveilig is. Verder kan niet enkel op oneffenheden, gaten of scheuren afgegaan worden voor het beoordelen van de brandveiligheid, zoals in het proces-verbaal is gedaan.  [appellant] stelt verder dat nergens uit blijkt dat de scheidingsmuur 210 mm zou zijn. Verder ontbreekt een berekening met betrekking tot de WBDBO-eisen of een andere brandveiligheidsberekening.

7.1.    Het college heeft de stukken, waarnaar het verwijst ter onderbouwing van het eerder in het door de Afdeling vernietigde besluit van 22 november 2019 ingenomen standpunt over het rechtens verkregen niveau in het kader van de brandveiligheid en het geluidsaspect, in deze procedure wel overgelegd. Op grond van deze stukken kan worden vastgesteld dat het rechtens verkregen niveau in dit geval voor het geluidsaspect het niveau is zoals vergund in 1960/1961 toen de scheidingsmuur met Boothstraat 3 met toevoeging van metselwerk is gewijzigd. Voor de brandveiligheid is het rechtens verkregen niveau het niveau zoals vergund bij het besluit van 16 mei 2003, waarbij vergunning is verleend voor het bouwen van twee nooduitgangen in de westgevel en het intern verbouwen van het pand.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college voldoende gemotiveerd dat aannemelijk is dat het bouwplan aan de toepasselijke voorschriften van het Bouwbesluit 2012 voldoet voor het geluidsaspect. Het door [appellant] aangevoerde biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zich niet op dit standpunt heeft kunnen stellen. De enkele stelling dat de tekeningen die zijn overgelegd niet duidelijk zijn, is onvoldoende voor het oordeel dat het college zich hierover op een onjuist standpunt heeft gesteld. Het college heeft verder toegelicht dat de omgevingsvergunning ziet op een interne wijziging alsmede een gevelwijziging. De bestaande scheidingsmuur met Boothstraat 3 is daarbij onveranderd gebleven, waarmee het rechtens verkregen niveau volgens hem wordt behaald. [appellant] heeft niet gemotiveerd bestreden waarom dit niet juist is. Voor zover [appellant] stelt dat de voor- en achtergevel in de loop der jaren zijn verbouwd waardoor een nieuwe situatie is ontstaan die in 2015 nog niet bestond en hij wijst op het geluid dat via de voor- en achtergevel wordt overgedragen, wordt overwogen dat deze nieuwe verbouwing, wat daar verder van zij, geen onderdeel is van het onderhavige geschil. Verder hebben de artikelen 3.16 en 3.17 van het Bouwbesluit waar [appellant] zich op beroept betrekking op de geluidsoverdracht naar een aangrenzende gebruiksfunctie/woonfunctie en gaan deze niet over de voor- en achtergevel.  Voor zover [appellant] stelt dat een akoestisch onderzoek ten onrechte ontbreekt, betreft dit een akoestisch onderzoek naar de sloop- en bouwwerkzaamheden. Vast staat dat dit akoestisch onderzoek niet meer kan worden uitgevoerd. Voor zover er tijdens de werkzaamheden sprake was van onaanvaardbare geluidsoverlast betrof dit een handhavingskwestie.

Het college heeft voorts voldoende gemotiveerd dat aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de toepasselijke brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit 2012. Het door [appellant] aangevoerde biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zich niet op dit standpunt heeft kunnen stellen. Het is niet gebleken dat de controle op

5 november 2019 niet zorgvuldig is uitgevoerd. De enkele omstandigheid dat het onderzoek in het pand Boothstraat 1 maar 10 minuten heeft geduurd, zoals door [appellant] is aangevoerd, is daarvoor onvoldoende. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat een dergelijk onderzoek ter plaatse niet lang hoeft te duren, indien, zoals hier, duidelijk is dat sprake is van dikke wanden waarin verder geen scheuren of andere onvolkomenheden worden geconstateerd, hetgeen door [appellant] niet is bestreden. Uit het proces-verbaal blijkt verder dat het pand ook aan de buitenkant is bezichtigd en de toezichthouder daarnaast dossieronderzoek heeft verricht waarbij onder meer de relevante bouwtekeningen zijn bekeken.

Voor zover [appellant] betoogt dat het college stelt dat het rechtens verkregen niveau volgt uit de componenten "hoogte vloer" en de "constructie opbouw", maar het zijn stelling niet motiveert, wordt als volgt overwogen. Het betoog van [appellant] gaat over  het standpunt van het college over de tijdsduur van de brandwerendheid in verband met het bezwijken. Het college heeft toegelicht dat die in het Bouwbesluit afhankelijk is gesteld van de hoogte van de hoogste vloer van het verblijfsgebied (bij een woonfunctie). Daarnaast is de constructieve opbouw van het pand relevant. Gelet op de wijze van constructie van het pand, te weten een betonnen skelet met betonnen vloeren en plafond en betonnen pilaren, en de hoogte van de hoogste vloer, geldt volgens het college een eis van 60 minuten brandwerendheid. [appellant] heeft dit niet gemotiveerd bestreden.

Voor zover [appellant] de dikte van de muur betwist, heeft het college op de zitting toegelicht dat deze onder meer uit de bouwtekeningen kan worden afgeleid. Dat de dikte van 210 mm een brandwerendheid van 400 minuten oplevert, is door [appellant] niet gemotiveerd bestreden. Uit de brandwerendheid van 400 minuten volgt volgens het college dat wordt voldaan aan de eisen voor de brandwerendheid in verband met  het bezwijken en de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag. Ook dit is door [appellant] niet gemotiveerd bestreden.

Het betoog slaagt niet.

8.       Het beroep is ongegrond.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

580