Uitspraak 202106706/1/R1


Volledige tekst

202106706/1/R1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],

2.       Kidswereld Weesp B.V. en [appellante sub 2A], beide gevestigd te Weesp (hierna tezamen en in enkelvoud: Kidswereld Weesp),

3.       [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],

appellanten,

en

1.       het algemeen bestuur van het waterschap van Amstel, Gooi en Vecht,

2.       provinciale staten van Noord-Holland,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2021 heeft het algemeen bestuur het Watergebiedsplan "Naardermeer en omliggende schil", met vijf peilbesluiten vastgesteld.

Bij besluit van 13 september 2021 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Schil Naardermeer" vastgesteld.

Tegen deze besluit hebben [appellant sub 1], Kidswereld Weesp en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

Het algemeen bestuur en provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 1 juni 2022 behandeld, waar [appellant sub 1], vergezeld van [gemachtigde A], Kidswereld Weesp, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Lee, het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.C. Schogt en drs. K.M. Blatter, en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. B. Smit, ing. W.W.W. van Egteren en R.P. de Ridder, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het voor deze zaak relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

2.       Het Naardermeer behoort tot de belangrijkste laagveenmoerassen van Nederland. Dit gebied is aangewezen als Natura 2000-gebied en maakt deel uit van Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN). De zogenoemde schil rondom het Naardermeer is ook Natura 2000-gebied en onderdeel van het NNN. Deze schil is van groot belang als hydrologische en ecologische buffer rondom het Naardermeer. Het inpassingsplan strekt ertoe om de bufferzone rond het Naardermeer zodanig in te richten en te gebruiken dat het voortbestaan van het laagveenmoeras van het Naardermeer wordt gewaarborgd. Daartoe wil de provincie samen met het waterschap en de natuurbeheerder natuur ontwikkelen en verbeteren. Daarvoor is in het inpassingsplan aan de gronden in het plangebied de bestemming "Natuur" toegekend. Volgens provinciale staten valt dit natuurdoel niet te combineren met bedrijfsmatige agrarische activiteiten die op verschillende percelen nog plaatsvinden. De desbetreffende percelen zullen daarom aan de bedrijfsmatige inzet ten behoeve van landbouwproductie worden onttrokken. Naast natuurontwikkeling worden in het inpassingsplan op kleine schaal recreatieve voorzieningen mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt binnen het grondgebied van de gemeenten Weesp (nu Amsterdam), Gooise Meren en Hilversum.

Gelet op het voor de natuurontwikkeling noodzakelijk waterbeheer heeft het algemeen bestuur het Watergebiedsplan vastgesteld. Dat plan heeft dezelfde strekking als het inpassingsplan en bevat vijf peilbesluiten waarmee een aanpassing van de bandbreedte van het waterpeil met een hoger maximum waterpeil wordt doorgevoerd.

3.       Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) van toepassing.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een inpassingsplan moeten provinciale staten bestemmingen aanwijzen en regels geven die zij uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achten. Provinciale staten hebben daarbij beleidsruimte en moeten de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het inpassingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het inpassingsplan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Bij het vaststellen van een peilbesluit als bedoeld in artikel 5.2 van de Waterwet, komt het bevoegd gezag beoordelingsruimte toe (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2077). De vaststelling van het peilbesluit moet gericht zijn op de in artikel 2.1 van de Waterwet genoemde doelstellingen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2253). Bij de vaststelling van peilbesluiten worden door het algemeen bestuur de beleidsuitgangspunten van de Nota Peilbeheer 2019 in acht genomen.

Het beroep van [appellant sub 1]

5.       [appellant sub 1] woont aan de [locatie] in Naarden. Zijn perceel is gelegen in de Keverdijkse Overscheense Polder en grenst aan het plangebied. Het inpassingsplan is dus niet van toepassing op gronden die in eigendom zijn bij [appellant sub 1]. In het inpassingsplan is aan de gronden die aan zijn perceel grenzen en voorheen de bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap" hadden, de bestemming "Natuur" toegekend. Het natuurdoel voor de Keverdijkse Overscheense Polder is de realisering van een laaglandmoeras, waarvoor een peilaanpassing nodig is. Om de peilaanpassing mogelijk te maken, heeft het algemeen bestuur het peilbesluit Keverdijkse Overscheense Polder vastgesteld. De peilen en peilvakken zijn aangegeven op de bij het besluit behorende peilenkaart. Het perceel van [appellant sub 1] ligt in het peilgebied waar dit besluit over gaat.

Het beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen het inpassingsplan en het Watergebiedsplan inclusief het peilbesluit Keverdijkse Overscheense Polder. Hij verzet zich tegen deze besluiten omdat hij vreest dat de vernatting van de aan zijn perceel grenzende gronden nadelige gevolgen zal hebben voor zijn woongenot en voor zijn leefomgeving.

Zorgvuldigheid voorbereidingsprocedure

6.       [appellant sub 1] betoogt dat het inpassingsplan en het peilbesluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen. Hierover voert hij aan dat hij en andere omwonenden ten onrechte niet persoonlijk op de hoogte zijn gesteld van de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten. Gelet op de ingrijpende gevolgen van de besluiten hadden provinciale staten en het algemeen bestuur volgens [appellant sub 1] in dit geval niet kunnen volstaan met een publicatie in de Gooi- en Eemlander en de plaatselijke huis-aan-huiskranten, zoals artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voorschrijft, temeer omdat de bezorging van huis-aan-huisbladen in het buitengebied problematisch is. Daar komt nog bij dat in de publicatie van het ontwerp niet duidelijk is aangegeven waar de besluiten over gaan, aldus [appellant sub 1]. Verder kenmerkt het gehele voorbereidingstraject zich volgens [appellant sub 1] door een gebrekkige informatieverstrekking en het niet nakomen van afspraken. Ten slotte vraagt [appellant sub 1] zich af waarom de Chw van toepassing is en er zo’n haast wordt gemaakt met de besluitvorming.

6.1.    In de Chw zijn besluiten aangewezen waarvoor de in de afdeling 2 van de Chw geregelde procedures van rechtswege gelden. Daaronder vallen ook inpassingsplannen van de provincie en besluiten die daarmee gecoördineerd tot stand komen, zoals in dit geval het peilbesluit.

Het inpassingsplan en het Watergebiedsplan inclusief de peilbesluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.33 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro). Artikel 3.8, eerste lid, van de Wro en de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb zijn van toepassing op de voorbereiding en bekendmaking van deze besluiten. Niet gebleken is dat de hierin opgenomen totstandkomingsvereisten, waartoe ook het bepaalde in artikel 3:12 van de Awb behoort, niet in acht zijn genomen. Provinciale staten en het algemeen bestuur zijn in een geval als hier aan de orde niet verplicht om [appellant sub 1] persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor het inpassingsplan of het Watergebiedsplan met peilbesluiten. Die verplichting zou wel kunnen bestaan als van de zijde van provinciale staten of het algemeen bestuur aan [appellant sub 1] de toezegging is gedaan om hem persoonlijk in te lichten over het tijdstip waarop het ontwerpplan in procedure wordt gebracht. Daarvan is niet gebleken. De enkele stelling van [appellant sub 1] dat de bezorging van huis-aan-huisbladen in het buitengebied moeizaam verloopt, leidt ook niet tot het oordeel dat provinciale staten en het algemeen bestuur hem persoonlijk hadden moeten informeren.

In de kennisgeving, voor zover hier van belang, is vermeld dat een provinciaal inpassingsplan vergelijkbaar is met een gemeentelijk bestemmingsplan en dat het ontwerp-inpassingsplan Schil Naardermeer een bestemmingswijziging regelt van de bestemming ‘agrarisch’ naar de bestemming ‘natuur’ met gelijke regels voor het grondgebied van de gemeenten Hilversum, Gooise Meren en Weesp. Verder is vermeld dat het ontwerp-Watergebiedsplan Naardermeer en omliggende schil de nieuwe peilbesluiten en een aantal waterhuishoudkundige maatregelen omvat. Naar het oordeel van de Afdeling is daarmee in de kennisgeving voldoende duidelijk de zakelijke inhoud van de ontwerpbesluiten vermeld.

De Afdeling ziet in het door [appellant sub 1] aangevoerde betoog verder geen grond voor het oordeel dat hij in de voorbereidingsfase is benadeeld door een gebrekkige communicatie over de procedure en over de gevolgen van de besluiten voor hem. In de nota beantwoording zienswijzen is gemotiveerd ingegaan gegaan op de wijze waarop omwonenden, waaronder [appellant sub 1], bij de voorbereiding van de besluiten zijn betrokken en daarover zijn geïnformeerd. Naast de informatieverstrekking over de voorgenomen plannen op de provinciale website, social media en in de regionale media, zijn omwonenden geïnformeerd door middel van digitale nieuwsbrieven (in totaal zeven), zogenoemde keukentafelgesprekken, veldbezoeken en spreekuren. Provinciale staten hebben er in hun verweerschrift verder op gewezen dat de omgevingsmanager vanaf oktober 2020 veelvuldig contact heeft gehad met [appellant sub 1] en dat deze zowel telefonisch als per e-mailbericht de bij [appellant sub 1] levende vragen heeft beantwoord. Van een gebrekkige informatieverstrekking aan [appellant sub 1] is de Afdeling niet gebleken. Dat de omgevingsmanager niet op alle vragen een voor [appellant sub 1] bevredigend antwoord kon geven, maakt dat niet anders.

Het betoog faalt.

Doel van het gefaseerd verhogen van het flexibel waterpeil

7.       [appellant sub 1] betoogt verder dat in de besluiten onvoldoende is gemotiveerd waarom het waterpeil in de Keverdijkse Overscheense Polder ten koste van de nu aanwezige agrarische buffer met 40 cm moet worden verhoogd en wat moet worden verstaan onder het gefaseerd en gemonitord verhogen van het peil, zoals is voorzien in het peilbesluit. Ook blijft onduidelijk of in het besluit rekening is gehouden met een scenario waarin het misgaat en de vernatting van het gebied moet worden stop gezet, door [appellant sub 1] aangeduid als plan B.

7.1.    In de nota beantwoording zienwijzen en het inpassingsplan is uitvoerig ingegaan op het doel van het inpassingsplan en de peilbesluiten. Met de voorgenomen vernatting worden verschillende, met elkaar samenhangende doelen nagestreefd. Deze doelen vloeien voort uit de Kaderrichtlijn Water (hierna: de KRW) en uit de aanwijzing als Natura 2000-gebied en als NNN. Met de plannen wordt beoogd om de natuurwaarden, de biodiversiteit en de waterkwaliteit te versterken. Om de ecologische en hydrologische functie van de buffer rondom het Naardermeer te versterken, worden agrarische gronden omgezet naar natuur door verhoging van het waterpeil. Daarover is in het Watergebiedsplan vermeld dat in gebieden waar de bandbreedte van de waterstanden wordt verruimd, zoals in de Keverdijkse Overscheense Polder, de peilaanpassing gefaseerd zal gebeuren. leder jaar mag het waterpeil in een natte periode door regenval geleidelijk in stapjes van maximaal 5 cm hoger komen, zodat de vegetatie de mogelijkheid krijgt zich op de veranderende situatie aan te passen. De effecten van de verhoging van het waterpeil op de natuurwaarden zullen worden gemonitord en de mate en snelheid van verhoging zullen daarop worden aangepast. In dat verband heeft het algemeen bestuur erop gewezen dat het geen doel op zich is om het waterpeil met 40 cm te verhogen. Zodra het gebied nat genoeg is, zal het peil niet verder worden verhoogd, aldus het algemeen bestuur. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift en ter zitting niet aangevoerd wat aan deze aldus onderbouwde aanpak onduidelijk is of niet deugt.

Naar het oordeel van de Afdeling hebben provinciale staten en het algemeen bestuur het doel van de besluitvorming en de wijze waarop het peil wordt verhoogd voldoende gemotiveerd. Omdat de ontwikkelingen zullen worden gemonitord, is naar het oordeel van de Afdeling ook voldoende geborgd dat provinciale staten en het algemeen bestuur kunnen ingrijpen als de plannen onverhoopt onvoorziene nadelige effecten hebben.

Het betoog faalt.

Gevolgen van de vernatting voor het gebied en de daar levende dieren

8.       [appellant sub 1] betoogt voorts dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen die de vernatting van het gebied heeft voor het gebied en de daar voorkomende dieren.

8.1.    In het plangebied komen diverse beschermde diersoorten voor. In het als bijlage bij de toelichting van het inpassingsplan behorende "Deelrapport natuur PIP, Schil Naardermeer" van 7 mei 2020 zijn de resultaten van een verkennend natuuronderzoek en een toetsing in het kader van de Wet natuurbescherming neergelegd. In het deelrapport is geconcludeerd dat de voorgenomen natuurontwikkeling uiteindelijk per saldo een positieve invloed heeft op de beschermde soorten die in het plangebied voorkomen, aangezien (de kwaliteit van) het leefgebied van de soorten hierdoor zal toenemen. Het voorgenomen plan leidt volgens het onderzoek niet tot een aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soorten en geconcludeerd wordt dat de Wet natuurbescherming wat betreft het aspect soortenbescherming niet aan de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan in de weg staat. In de nota beantwoording zienswijzen is nader ingegaan op de gevolgen van de voorgenomen ontwikkelingen voor de in het gebied aanwezige ganzenpopulatie, vossen, hazen, oeverzwaluwen en weidevogels. Verder hebben provinciale staten in het verweerschrift nog toegelicht dat bij de totstandkoming van het Natura 2000-beheerplan een "Quick scan" flora & fauna is opgesteld en daarin ten aanzien van de kolgans en grauwe gans is geconcludeerd dat negatieve effecten voor deze soorten zijn uitgesloten. Nu [appellant sub 1] geen redenen heeft aangevoerd waarom deze onderbouwing van het besluit niet deugt en heeft volstaan met een herhaling van zijn zienswijze, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de vernatting voor de in het gebied aanwezige beschermde diersoorten.

8.2.    [appellant sub 1] heeft aangevoerd dat de in de plannen voorziene aanleg van een nieuwe watergang de historische waarde van het nog zichtbare middeleeuwse verkavelingspatroon van de Overscheensepolder zal aantasten. [appellant sub 1] heeft daarover ter zitting aangevoerd dat het standpunt van provinciale staten dat dit historische verkavelingspatroon behouden zal blijven, niet strookt met wat in de nota beantwoording zienswijzen en de plantoelichting daarover is vermeld. Daarin staat juist dat het verkavelingspatroon wordt doorbroken, aldus [appellant sub 1].

De Afdeling overweegt daarover het volgende. Niet in geschil is dat het middeleeuwse verkavelingspatroon in de Keverdijkse Overscheense Polder waardevol is voor het gebied. Het inpassingsplan voorziet in de aanleg van een nieuwe watergang met een ruime plas-dras zone om de zuidoostelijke en de noordwestelijke kant van de Keverdijkse Overscheense Polder met elkaar te verbinden. Anders dan [appellant sub 1] stelt, is in de nota beantwoording zienswijzen niet vermeld dat het verkavelingspatroon daardoor zal worden doorbroken. In de nota beantwoording zienswijzen staat dat het slotenpatroon weliswaar intact blijft, maar dat het verkavelingspatroon door de inrichting en beheer als natuurgebied minder zichtbaar zal worden; de strakke lijnen vervagen. Provinciale staten hebben ter zitting hierover toegelicht dat het kenmerkende verkavelingspatroon zal worden behouden bij de inrichting van de polder, omdat de nieuwe watergang in lijn met het huidige patroon zal worden gegraven en het bestaande patroon niet zal doorbreken. Gelet hierop ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat provinciale staten onvoldoende rekening hebben gehouden met het nog aanwezige historische verkavelingspatroon.

Wat betreft het onderzoek naar de gevolgen van de vernatting voor de overlast van muggen en de recreatiemogelijkheden, heeft [appellant sub 1] volstaan met herhaling van wat hij in zijn zienswijze al naar voren heeft gebracht. Zowel in de nota beantwoording zienswijzen als in de toelichting van het inpassingsplan is daarop uitvoerig ingegaan. Aangezien [appellant sub 1] geen redenen heeft aangevoerd waarom de reactie op zijn zienswijze tekort schiet, ziet de Afdeling ook in zoverre geen grond voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de vernatting.

Het betoog faalt.

Het waterpeil ter plaatse van de woning van [appellant sub 1]

9.       [appellant sub 1] betoogt verder dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de vernatting van de schil voor het grondwaterpeil op zijn perceel. Aangezien zijn woning en zijn perceel grenzen aan de te vernatten gronden, is [appellant sub 1] bang dat het grondwaterpeil ter plaatse van zijn perceel ook hoger zal worden, waardoor zijn woning en schuren kunnen verzakken en de gezondheid van de dieren op zijn perceel in gevaar kan komen. Ter zitting heeft [appellant sub 1] aan de hand van een foto van zijn perceel toegelicht dat het perceel nu al snel onder water komt te staan als het flink regent. Omdat in de toekomst als gevolg van klimaatverandering vaker sprake zal zijn van zware regenbuien en overstromingen, moet bij vernatting van een natuurgebied extra behoedzaam worden omgegaan met de belangen van omwonenden van het natuurgebied. Daarvan is volgens [appellant sub 1] niet gebleken. Volgens [appellant sub 1] bevat het inpassingsplan ten onrechte ook geen alternatief plan voor het geval het misgaat en zijn perceel door de uitvoering van het inpassingsplan toch onder water komt te staan.

9.1.    Aan het Watergebiedsplan ligt onder meer het door Waternet opgestelde rapport "Grondwateronderzoek Naardermeer en omgeving" van 20 december 2018 ten grondslag. Daarin zijn de resultaten van een uitgevoerde grondwateranalyse opgenomen. Het algemeen bestuur heeft op basis van deze resultaten geconcludeerd dat de verhoging van het oppervlaktepeil in de schil nauwelijks effect heeft op de grondwaterstand van naastgelegen percelen met bebouwing. In het verweerschrift heeft het algemeen bestuur verder toegelicht dat het oppervlaktewater in de sloten op en rond het perceel van [appellant sub 1] ongewijzigd blijft. Het ongewijzigde oppervlaktewaterpeil op het perceel van [appellant sub 1] zorgt er voor dat het grondwaterpeil op dat perceel niet beïnvloed zal worden door het hogere peil op het naastgelegen perceel, aldus het algemeen bestuur.

In de nota beantwoording zienswijzen is verder uitvoerig ingegaan op mogelijke gevolgen van klimaatverandering in relatie tot de voorziene ontwikkelingen in het inpassingsplan en de peilaanpassingen. Vermeld is onder meer dat klimaatverandering tot gevolg kan hebben dat er vaker hevige neerslag in korte tijd valt en dat het daarom van belang is dat water kan worden opgevangen en/of afgevoerd. Het flexibele peil en een grotere marge tussen het maximale en minimale waterpeil zorgen er volgens de nota beantwoording zienswijzen voor dat piekbuien beter opgevangen kunnen worden. Dit betekent dat het gebied juist beter voorbereid zal zijn op de gevolgen van klimaatverandering. Dit geldt volgens het algemeen bestuur ook voor de steeds drogere zomers. Een ruimere marge tussen het minimale en maximale peil zorgt er namelijk voor dat het water na een natte periode niet meteen uitgemalen hoeft te worden en daardoor langer beschikbaar blijft voor de drogere perioden. Ook zal hierdoor het lager gelegen agrarische gebied waarop de schil afwatert, waaronder het perceel van [appellant sub 1], minder belast worden met (neerslag)water uit de schil. De maatregelen hebben volgens de nota van beantwoording zienswijzen dus als bijkomend effect dat ze juist gunstig zijn voor het opvangen van de gevolgen van klimaatverandering en bijdragen aan het voorkomen van wateroverlast voor [appellant sub 1].

Om de effecten op de grondwaterstand in de praktijk te volgen en om mogelijke wateroverlast voor omwonenden te voorkomen, zal het waterschap volgens de nota beantwoording zienswijzen op verschillende locaties rondom de schil peilbuizen plaatsen om de grondwaterstanden te monitoren. Hiermee zal ruim voor de instelling van de nieuwe peilen worden gestart, zodat tevens een nulmeting wordt vastgelegd. Ter zitting is gebleken dat op het perceel van [appellant sub 1] inmiddels één peilbuis is geplaatst, dat er nog een tweede peilbuis bij wordt geplaatst en dat een nulmeting zal worden gedaan op zijn perceel. Vanwege de door omwonenden in de zienswijzen geuite zorgen over de gevolgen voor de waterstand op hun percelen, heeft het waterschap besloten dat de monitorgegevens jaarlijks worden geanalyseerd en met alle partijen worden gedeeld. Er zal jaarlijks gelegenheid zijn om de metingen te bespreken. Mocht uit deze jaarlijkse evaluatie blijken dat er voor omwonenden ongewenste effecten optreden, dan zullen de partijen op bestuurlijk niveau met elkaar in overleg treden. Hierin zal dan beoordeeld worden of het effect met een lokale maatregel te beheersen is (bijvoorbeeld door aanleg van drainage of door het plaatselijk ophogen) of dat het nodig is om de peilaanpassing niet verder door te voeren.

De Afdeling is van oordeel dat provinciale staten en het algemeen bestuur met het vorenstaande voldoende hebben gemotiveerd dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de verhoging van het waterpeil in de schil invloed zal hebben op het grondwaterpeil op het perceel van [appellant sub 1], ook niet in het licht van mogelijke gevolgen van klimaatverandering. Doordat het waterschap een nulmeting op het perceel van [appellant sub 1] heeft gedaan en de grondwaterstand op het perceel van [appellant sub 1] zal blijven monitoren, zal een verhoging van de grondwaterstand, mocht zich die onverhoopt toch voordoen, tijdig worden onderkend. In dat geval zullen, afhankelijk van de aard en mate van de wateroverlast, maatregelen worden getroffen om de overlast weg te nemen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met het belang van [appellant sub 1] om gevrijwaard te blijven van wateroverlast op zijn perceel.

Het betoog slaagt niet.

Schade

10.     [appellant sub 1] betoogt verder dat in het inpassingsplan niet is geregeld hoe zal worden omgegaan met eventuele schade aan zijn eigendommen door het hogere waterpeil van de aan zijn perceel grenzende gronden in de schil. Naast de schade die de wateroverlast aan zijn huis zal toebrengen, zal hij zijn gronden niet meer kunnen gebruiken zoals hij wil als deze onder water lopen of drassig worden. Onder verwijzing naar de door hem overgelegde taxaties van twee makelaars voert [appellant sub 1] aan dat de besluitvorming zal leiden tot een waardedaling van zijn woning, waarmee ten onrechte geen rekening is gehouden. [appellant sub 1] is bang dat hij door het ontbreken van een duidelijke schaderegeling van het kastje naar de muur zal worden gestuurd als hij zich meldt voor een schadevergoeding.

10.1.  De overgelegde makelaarstaxaties vormen geen reden om te twijfelen aan de conclusies uit het aan de besluiten ten grondslag liggende grondwateronderzoek van Waternet. Uit de stukken van de makelaars volgt dat een eventuele verhoging van het grondwaterpeil op het perceel van [appellant sub 1] kan leiden tot schade aan en waardedaling van zijn woning. Zoals vermeld onder 9.1, acht de Afdeling de verhoging van het grondwaterpeil op dit perceel echter niet aannemelijk.

Anders dan [appellant sub 1] meent, is voorzien in een schaderegeling als hij niettemin geconfronteerd wordt met schade aan zijn eigendommen door de uitvoering van het inpassingsplan. In de nota beantwoording zienswijzen staat dat bij schade als gevolg van de peilaanpassing bij het waterschap een beroep kan worden gedaan op de nadeelcompensatieregeling van het waterschap, die is neergelegd in hoofdstuk 4 van de Keur Waterschap AGV 2019. Daarnaast is van belang dat in geval van waardevermindering van onroerende zaken door het inpassingsplan de wettelijk voorgeschreven planschaderegeling van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.

Dit betoog slaagt niet.

Conclusie

11.     Het beroep is ongegrond.

12.     Het algemeen bestuur en provinciale staten hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Het beroep van Kidswereld Weesp

13.     Kidswereld Weesp exploiteert vier kinderopvanglocaties, waarvan drie in Weesp en één in Nigtevecht. De opvanglocaties Klein Dijkland 64 en Heerengracht 17 in Weesp liggen op een afstand van ongeveer 3 km van de plangrens. De locaties [locatie 2] in Weesp en Petersbrug 52 in Nigtevecht liggen op ruim 4 km van de plangrens. De veehouderij van [appellante sub 2A] is ook gevestigd aan de [locatie 2] in Weesp. Het beroep richt zich tegen het inpassingsplan en de peilbesluiten.

14.     Kidswereld Weesp betoogt dat de in het inpassingsplan en de peilbesluiten getroffen vernattingsmaatregelen zullen leiden tot een toename van muggen en knutten. Kidswereld Weesp is bang dat deze toename een bedreiging vormt voor de gezondheid van de kinderen die op de vier locaties worden opgevangen. Gelet op recente wetenschappelijke inzichten over de risico’s van het verspreiden van ernstige ziekten door steekmuggen en de oproep van het RIVM tot een proactieve in plaats van een reactieve interventie bij muggenoverlast, vindt Kidswereld Weesp het risico op een toename van muggen in het gebied onaanvaardbaar. Kidswereld Weesp voert verder aan dat de uiteenzetting over de mogelijke overlast van muggen in de nota beantwoording zienswijzen en daarbij behorende notitie "Muggen en knutten in de Schil Naardermeer" ontoereikend is. Niet duidelijk is of de "Leidraad Risicomanagement Overlast Steekmuggen en Knutten. Toelichting op de Leidraad" uit 2012 van onderzoeksinstituut Alterra is gebruikt om de kans op overlast in beeld te krijgen en om de overlast zo veel mogelijk te beperken. Daarnaast is inmiddels gebleken dat de afstanden die muggen kunnen afleggen veel groter zijn dan de één km waarvan in de notitie wordt uitgegaan.

14.1.  In de nota beantwoording zienswijzen en de daarbij gevoegde notitie is ingegaan op de te verwachten overlast van muggen en knutten als gevolg van de voorziene vernatting in de schil van het Naardermeer. Daarin is vermeld dat in en rond het Naardermeer altijd al muggen en knutten leefden en dat deze een essentieel onderdeel zijn van de natuur in het Naardermeer. Volgens de nota beantwoording zienswijzen en de notitie is overlast door muggen het gevolg van enorme aantalsontwikkeling in korte tijd bij bijzondere omstandigheden, waarbij drie elementen van belang zijn: het gebied waarin de mug zich kan ontwikkelen, de schuilplaats voor muggen in de omgeving en de afstand van het muggengebied tot de plek waar de overlast kan worden ervaren. Daarom is de voorziene natuurontwikkeling in het inpassingsplan gericht op het voorkómen van het ontstaan van een steekmuggenhabitat, door er voor te zorgen dat geen geïsoleerd ondiep water ontstaat. Ook zal de waterstand gefaseerd in stapjes worden verhoogd, zodat het systeem zich aan kan passen aan nieuwe omstandigheden en er minder kans is dat deze ondiepe poeltjes zich ontwikkelen. Hoewel enige toename van muggen volgens provinciale staten en het algemeen bestuur niet is uit te sluiten, achten zij de kans op verspreiding naar de percelen van Kidswereld Weesp niet groot.

Over de knutten is uiteengezet dat de voorziene verhoging van het waterpeil en het feit dat het gebied minder begraasd zal worden met vee, tot gevolg zal hebben dat een deel van de drassige gronden zal verdwijnen waardoor er naar verwachting minder overlast van knutten zal zijn.

14.2.  Kidswereld Weesp heeft het standpunt dat de overlast van knutten naar verwachting minder zal worden door de vernatting in de schil niet betwist. De Afdeling stelt vast dat in het inpassingsplan en in de peilbesluiten is onderkend dat niet is uitgesloten dat het plan leidt tot een toename van muggen en dat de gevolgen daarvan zijn onderzocht. In de nota beantwoording zienswijzen en de daarbij behorende notitie is mede aan de hand van de hiervoor vermelde toelichting op de Leidraad van Alterra beschreven hoe overlast van muggen kan ontstaan en welke maatregelen bij de uitvoering van het inpassingsplan en de inrichting van het gebied worden getroffen om de toename van muggen en de daarmee gepaard gaande overlast in de toekomst te voorkomen. Ter zitting hebben provinciale staten daarover nog toegelicht dat naast de preventieve maatregelen om te voorkomen dat broedplaatsen voor muggen ontstaan, ook maatregelen zullen worden getroffen als blijkt dat de natuurontwikkeling in de schil toch tot een toename van muggen leidt. De Afdeling ziet in wat Kidswereld Weesp heeft aangevoerd geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Naar het oordeel van de Afdeling hebben provinciale staten en het algemeen bestuur voldoende gemotiveerd dat de kans op verspreiding van de muggen naar de percelen van Kidswereld Weesp niet groot is, mede gelet op de afstand tussen de schil van het Naardermeer en de vier opvanglocaties, de openheid van het landschap en de overheersende windrichting in Nederland. Geen grond bestaat dan ook voor het oordeel dat het inpassingsplan zal leiden tot ernstige toename van muggen en daarmee gepaard gaande overlast voor Kidswereld Weesp. Dat steekmuggen een risico vormen voor de verspreiding van ziekten en muggen een grotere afstand kunnen afleggen dan één kilometer, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien de maatregelen in het plan juist zijn gericht op het minimaliseren van de toename van muggen.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling in wat Kidswereld Weesp heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de te verwachten muggenoverlast of dat onvoldoende maatregelen zijn voorzien om onaanvaardbare muggenoverlast te voorkomen.

Het betoog slaagt niet.

15.     Het beroep is ongegrond.

16.     Het algemeen bestuur en provinciale staten hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Het beroep van [appellant sub 3]

17.     [appellant sub 3] is eigenaar van het perceel aan de [locatie 3] in Naarden. [appellant sub 3] gebruikt het perceel hobbymatig agrarisch. Dit perceel is gelegen in de Keverdijkse Overscheense Polder en is grotendeels gelegen binnen het plangebied. Het bebouwde deel van het perceel ligt buiten het plangebied. Ingevolge het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan "1e herziening Buitengebied Naarden" rustte op het gehele perceel de bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap". Ter plaatse van het perceel van [appellant sub 3] was gebruik ten behoeve van een grondgebonden veehouderij toegestaan. Het hobbymatig agrarisch gebruik van het perceel was toegestaan op grond van het overgangsrecht van dit bestemmingsplan. In het inpassingsplan is aan het perceel grotendeels de bestemming "Natuur" toegekend. De provincie wil deze gronden in eigendom verwerven. Het bebouwde deel van het perceel, dat buiten het plangebied valt, behoudt de agrarische bestemming en het hobbymatig agrarisch gebruik mag ook na vaststelling van het inpassingsplan worden voortgezet op grond van het overgangsrecht.

Het natuurdoel voor de Keverdijkse Overscheense Polder is de realisering van een laaglandmoeras, waarvoor een peilaanpassing nodig is. Om de peilaanpassing mogelijk te maken, heeft het algemeen bestuur het peilbesluit Keverdijkse Overscheense Polder vastgesteld. De peilen en peilvakken zijn aangegeven op de bij het besluit behorende peilenkaart.

Het beroep van [appellant sub 3] richt zich tegen het inpassingsplan en het peilbesluit Keverdijkse Overscheense Polder.

Inpassingsplan

18.     [appellant sub 3] betoogt dat het inpassingsplan voor het gebied Keverdijkse Overscheense Polder verder gaat dan in het belang van de Natura-2000 doelstellingen nodig is en dat het daarom onnodig bezwarend is voor hem als perceeleigenaar. Hierover voert [appellant sub 3] aan dat in het aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Naardermeer en het Natura 2000-beheerplan Naardermeer 2020-2026 voor de Keverdijkse Overscheense Polder is ingezet op behoud en herstel van bestaande ecologische waarden en dus niet op de ontwikkeling van natuur, terwijl artikel 3.1, aanhef en onder a, van het inpassingsplan voor de bestemming "Natuur" juist daarin voorziet. Volgens [appellant sub 3] is de verwijzing in het inpassingsplan naar de open norm van de Natura 2000-doelstellingen zo algemeen dat niet duidelijk is welke natuurdoelen in het inpassingsplan zullen worden nagestreefd in de schil rondom het Naardermeer. Omdat daardoor ook onduidelijk is wat de toekomstige gebruiksmogelijkheden zullen zijn van het perceel dat na onteigening van een deel van zijn gronden zijn eigendom zal blijven, is het inpassingsplan volgens [appellant sub 3] rechtsonzeker. In dit verband heeft [appellant sub 3] er op gewezen dat het verlies van een deel van zijn landbouwgronden tot gevolg heeft dat hij het overblijvende deel van zijn perceel met daarop de bebouwing niet meer overeenkomstig de op het perceel rustende agrarische bestemming kan gebruiken. Dit betekent volgens [appellant sub 3] dat hij de overblijvende gronden op een andere wijze zal moeten gebruiken en dat niet duidelijk is wat de mogelijkheden daarvoor zijn. Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 3] het resterende deel van zijn perceel ten behoeve van een zomerverblijf wil gaan gebruiken en dat hij zich daarvoor inmiddels heeft gewend tot de gemeente Gooise Meren. Hij vreest dat de toets aan de natuurwaarden als gevolg van het inpassingsplan in de weg staat aan deze functiewijziging van het bij hem in eigendom blijvende deel van het perceel.

18.1.  Het plangebied is in 2013 aangewezen als Natura 2000-gebied. Het behoort tot het Natura 2000-landschap "Meren en bossen". In het aanwijzingsbesluit zijn de natuurdoelstellingen verwoord. In het Natura 2000-beheerplan is beschreven wat er moet gebeuren om de Natura 2000-doelen uit het aanwijzingsbesluit te realiseren. Met het inpassingsplan en het Watergebiedsplan is beoogd uitvoering te geven aan de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen.

Provinciale staten hebben toegelicht dat met de Natura 2000-aanwijzing voor de Keverdijkse Overscheense Polder weliswaar geen ontwikkeldoelen zijn gesteld, maar dat in het kader van de voor dit gebied gestelde instandhoudingsdoelstellingen wel passende maatregelen nodig zijn om mogelijke achteruitgang of verslechtering van de kwaliteit en omvang van de natuurwaarden te voorkomen. Zij verwijzen hiervoor onder meer naar hoofdstuk 4 van het Natura 2000-beheerplan, waarin is beschreven welke maatregelen noodzakelijk zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen van habitatsoorten die onder druk staan in de Keverdijkse Overscheense Polder zelf en daarbuiten. Gelet op deze toelichting ziet de Afdeling in wat [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de in de bestemming "Natuur" mogelijk gemaakte ontwikkelingen in de Keverdijkse Overscheense Polder onduidelijk of te verstrekkend zijn in het licht van de voor het gebied geldende Natura 2000-doelstellingen.

18.2.  De Afdeling ziet ook geen grond voor het oordeel dat het inpassingsplan, als het gaat om de gebruiksmogelijkheden van het resterende perceel van [appellant sub 3], onnodig bezwarend of rechtsonzeker is. Het inpassingsplan heeft geen gevolgen voor het bestaande hobbymatige agrarisch gebruik van het perceel dat op grond van het overgangsrecht is toegestaan. Wat betreft de toekomstige gebruiksmogelijkheden van het perceel is van belang dat de aanwijzing als Natura 2000-gebied en als NNN al sinds 2013 gebruiksbeperkingen voor het daaraan grenzende perceel van [appellant sub 3] oplevert vanwege de zogenoemde externe werking van deze aanwijzing. De toetsing aan de natuurwaarden op grond van artikel 3.1 van het inpassingsplan zal geen verdere gebruiksbeperking van het perceel opleveren dan al bestond.

Het betoog faalt.

Het peilbesluit Keverdijkse Overscheense Polder

19.     [appellant sub 3] betoogt dat het peilbesluit niet duidelijk is. Hij voert hierover aan dat bijna alle percelen die in peilvak 4140-2 vallen op de bij het peilbesluit behorende kaart als zodanig staan aangegeven, met daarbij het geldende peil. Bij het perceel van [appellant sub 3] ontbreekt echter ten onrechte een dergelijke aanduiding, waardoor onzeker is in welk peilvak zijn perceel valt en welk peil nu en in de toekomst van toepassing is.

Als wel voldoende duidelijk wordt geacht dat het bebouwde deel van zijn perceel in peilvak 4140-2 valt en het waterpeil daar dus niet zal worden verhoogd, voert [appellant sub 3] aan dat onvoldoende is gewaarborgd dat de grondwaterstand van het bebouwde deel van zijn perceel niet hoger zal worden. Hij wijst erop dat dit gedeelte van het perceel tussen twee sloten ligt, waarvan de noordelijke sloot een waterpeil van NAP -1,20 m en de zuidelijke sloot een flexibel waterpeil van NAP -0,80 m tot -1,10 m heeft. Hierdoor bestaat volgens [appellant sub 3] de kans dat het grondwaterpeil aan de noordelijke kant van zijn perceel hoger zal worden. Dit kan worden voorkomen door een nieuwe sloot te graven aan de noordelijke kant van het overblijvende bebouwde perceel, aldus [appellant sub 3].

19.1.  Het algemeen bestuur heeft toegelicht dat het perceel van [appellant sub 3] in peilvak 4140-3 valt, met uitzondering van het bebouwde gedeelte van het perceel. In peilvak 4140-3 zal een op de natuur afgestemd flexibel peil gaan gelden van NAP -0,80 m tot -1,10 m. Het bebouwde deel van het perceel van [appellant sub 3] valt in peilvak 4140-2. In dat peilvak zal een op het agrarisch gebruik afgestemd peil van NAP -1,20 m blijven gelden. Het algemeen bestuur stelt zich op het standpunt dat dit duidelijk is weergegeven op de kaarten die bij het Watergebiedsplan en het peilbesluit horen. Ter zitting heeft het algemeen bestuur aan de hand van het kaartmateriaal nog toegelicht dat in de Keverdijkse Overscheense Polder het gehele donkergeel gekleurde met elkaar verbonden gebied in peilvak 4140-2 valt en dus ook het daarbinnen liggende bebouwde deel van het perceel van [appellant sub 3].

Mede in het licht van de ter zitting gegeven toelichting, is de Afdeling van oordeel dat voldoende duidelijk is aangegeven in welk peilvak het bebouwde deel van het perceel van [appellant sub 3] valt. Aangezien op de bij het besluit behorende kaart is te zien dat de donkergeel ingekleurde vlakken een aaneengesloten gebied vormen, volgt uit het besluit en de kaart tezamen dat de peilaanduidingen bij de donkergele vakken voor dit hele gebied gelden. Uit het feit dat een expliciete aanduiding van het peil bij het bebouwde deel van het perceel van [appellant sub 3] ontbreekt, kan dus niet worden afgeleid dat het niet in peilvak 4140-2 valt.

19.2.  In wat [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling ook geen grond voor het oordeel dat het graven van een nieuwe sloot naast het overblijvende perceel noodzakelijk is om te voorkomen dat hij wordt geconfronteerd met een hogere grondwaterstand. Het algemeen bestuur heeft ter zitting onder verwijzing naar de resultaten van de uitgevoerde grondwateranalyse in het door Waternet opgestelde rapport "Grondwateronderzoek Naardermeer en omgeving" toegelicht dat de verhoging van het oppervlaktewaterpeil in de schil nauwelijks effect heeft op de grondwaterstand van naastgelegen percelen met bebouwing en dat er dus geen noodzaak is voor het graven van een sloot. [appellant sub 3] heeft de conclusies uit het grondwateronderzoek ter zitting niet betwist.

Zoals ter zitting overigens is gebleken, zijn provinciale staten ondanks het ontbreken van een noodzaak daartoe, wel bereid om te onderzoeken of de door [appellant sub 3] gewenste sloot kan worden ingepast in het nog op te stellen inrichtingsplan.

Het betoog faalt.

Conclusie

20.     Het beroep is ongegrond.

21.     Het algemeen bestuur en provinciale staten hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Helder
voorzitter

w.g. Deen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2022

604

BIJLAGE

Crisis- en herstelwet

Artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a

Afdeling 2 is van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten;

Bijlage 1. Categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid.

Categorie 2.1

ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.5 van de Wet ruimtelijke ordening.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:12, eerste lid

Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in het in artikel 12 van de Bekendmakingswet voor het bestuursorgaan aangewezen publicatieblad op de in dat artikel bepaalde wijze kennis van het ontwerp.

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.8, aanhef

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:

Artikel 3.26, eerste en tweede lid

1. Indien sprake is van provinciale belangen kunnen provinciale staten, de betrokken gemeenteraad gehoord, voor de daarbij betrokken gronden een inpassingsplan vaststellen.

2. De afdelingen 3.1, 3.2 en 3.3 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «bestemmingsplan» «inpassingsplan» wordt gelezen en voor «gemeentebestuur» «provinciaal bestuur», en dat met betrekking tot artikel 3.1 en afdeling 3.2 provinciale staten in de plaats treden van de gemeenteraad, en gedeputeerde staten in de plaats treden van burgemeester en wethouders.

Artikel 3.33, vierde lid

Bij de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, wordt de procedure beschreven in de artikelen 3.31 en 3.32, respectievelijk die procedure in samenhang met hetzij, in geval van een inpassingsplan, de procedure beschreven in artikel 3.8, hetzij, in geval van een omgevingsvergunning, de uitgebreide voorbereidingsprocedure beschreven in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toegepast, met dien verstande dat daarbij provinciale staten in de plaats treden van de gemeenteraad, en gedeputeerde staten in de plaats van burgemeester en wethouders.

Waterwet

Artikel 5.2, eerste en tweede lid

1. Een beheerder is verplicht voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen.

2. In een peilbesluit worden waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren vastgesteld, die gedurende daarbij aangegeven perioden zoveel mogelijk worden gehandhaafd.

Omgevingsverordening NH 2020

Artikel 6.82

1. Het waterschapsbestuur stelt een of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewaterlichamen in de gebieden binnen het werkingsgebied peilbesluit.

2. Peilbesluiten moeten actueel zijn en in ieder geval rekening houden met veranderingen in de omstandigheden ter plaatse en met de aanwezige functies en belangen.

Inpassingsplan Schil Naardermeer

Artikel 3.1, aanhef en onder a,

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden (…).