Uitspraak 202106700/1/R1


Volledige tekst

202106700/1/R1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Zegveld, gemeente Woerden,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 3 september 2021 in zaak nr. 21/824 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2020 heeft het college het projectplan "Herinrichting Meijerkade" vastgesteld.

Bij uitspraak van 3 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2022, waar [appellant A], bijgestaan door mr. R. Scholten, advocaat te Harderwijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.W. Schippers en ing. M.J.A. van Alphen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het waterschap beheert de waterkering langs het riviertje de Meije. In het projectplan is omschreven dat de Meijekade over een lengte van 3.150 m te laag ligt en over een lengte van 1.250 m onvoldoende stabiel is aan de polderzijde. In hoofdstuk 3 van het projectplan zijn de maatregelen omschreven om de kade te verbeteren. Na uitvoering van de werkzaamheden wordt volgens het college voldaan aan de wettelijke waterveiligheidsnormen. In paragraaf 3.4 van het projectplan is het ontwerp van de Meijekade opgenomen. In de dwarsprofielen zijn de maatvoeringen en de hoogten opgenomen. De woning van [appellant A] en [appellant B], [locatie] te Zegveld, staat langs de groene lijn zoals weergegeven in figuur 3.4 in het projectplan, aan het zuidwestelijke deel van de Meijekade. Het college heeft [appellant A] en [appellant B] bij e-mail van 4 februari 2021 meegedeeld dat ter hoogte van hun woning de weg met ongeveer 10 cm zal worden opgehoogd.

Het projectplan is onderdeel van het project Herinrichting Meijekade, dat een samenwerking is tussen de gemeente Woerden en het college. De gemeente heeft volgens paragraaf 1.2 van het projectplan als doelstelling om op het deel van de weg Meije tussen de Hazekade en Hollandse kade een wegreconstructie uit te voeren, de openbare verlichting te vernieuwen en groot onderhoud te plegen in het aangrenzend openbaar gebied.

2.       Ter zitting hebben [appellant A] en [appellant B] de beroepsgrond over de onderzoeksrapporten ingetrokken.

Oordeel van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft onder meer overwogen dat in het projectplan behalve de maatregelen ter bescherming van de waterveiligheid ook andere aspecten zijn besproken, waaronder het opnieuw aanleggen van de weg en de verkeersveiligheid. De rechtbank heeft hierover geoordeeld dat die aspecten, anders dan [appellant A] en [appellant B] hebben begrepen, geen deel uitmaken van het besluit van het college. De aanleg van de weg en het treffen van maatregelen in het kader van verkeersveiligheid zijn een bevoegdheid van de gemeente Woerden, die de beheerder is van de weg ter hoogte van de woning van [appellant A] en [appellant B]. Omdat de aanleg van de weg en de verkeersveiligheid buiten de omvang van het geding valt, is de rechtbank niet op die beroepsgronden ingegaan. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college van de gegevens in het Kadaster heeft mogen uitgaan voor zover het om de eigendomssituatie gaat, zodat alleen al daarom de grond niet kon slagen.

Standpunt appellanten

4.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de beroepsgronden over de aanleg van de weg en de verkeersveiligheid. Zij betogen dat de rechtbank heeft miskend dat in het projectplan de wegreconstructie is benoemd. Zo is onder meer beschreven dat de grond van de nieuwe waterkring, de natuurvriendelijke oevers en de weg grotendeels in eigendom zijn van de gemeente Woerden. Ook is bij het projectplan een inrichtingsplan van de Meije opgenomen waarop staat dat er geen paaltjes en drempels op de weg mogen worden geplaatst. Het oordeel van de rechtbank had zich daarom ook uit moeten strekken over de in het projectplan weergegeven maatregelen ten aanzien van de weg. Ter zitting hebben zij verder aangevoerd dat in de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1561, onder 22.2, is overwogen dat ook in het kader van het projectplan de verkeersveiligheid moet worden beoordeeld en dat het projectplan hiervoor een regeling moet bevatten. Verder hebben [appellant A] en [appellant B] erop gewezen dat met name de verkeersveiligheid bij hun woning van groot belang is. Het college en het gemeentebestuur verwijzen echter naar elkaar voor vragen die [appellant A] en [appellant B] hebben over de uitvoering van de weg. Tot slot betogen [appellant A] en [appellant B] dat de berm bij hun huis door verjaring hun eigendom geworden. Volgens hen heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college mocht uitgaan van de gegevens in het Kadaster wat betreft de eigendomssituatie en op grond daarvan ervan uit mocht gaan dat de gemeente eigenaar is van de berm.

Oordeel Afdeling

5.       De Afdeling stelt voorop dat het college op grond van de Waterwet bevoegd is een projectplan als bedoeld in die wet vast te stellen. De bevoegdheid van het college betreft handelingen ter bescherming van de in artikel 2.1. van de Waterwet vermelde belangen. In artikel 2.1. van de Waterwet staat dat de toepassing van die wet is gericht op - kort gezegd - voorkoming van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste; bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de vervulling van maatschappelijke functies van watersystemen. Het college is in het kader het opstellen van een projectplan niet bevoegd maatregelen te treffen in het kader van de weginrichting. Dit is de bevoegdheid van de wegbeheerder, in dit geval de gemeente Woerden. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat zij in de procedure over het door het college vastgestelde projectplan uitsluitend kan oordelen over het projectplan voor zover daarin maatregelen ter bescherming van de waterveiligheid zijn opgenomen en niet kan oordelen over de inrichting van de weg. Hoe de weg bij het perceel van [appellant A] en [appellant B] of in de berm wordt aangelegd en ingericht, valt immers buiten de bevoegdheid die het college op dit punt heeft. Dat desondanks in het stuk waarin het door het college vastgestelde projectplan is opgenomen over de (inrichting van de) weg opmerkingen zijn gemaakt in het inrichtingsplan behorende bij het projectplan en dat het college heeft gesteld dat berm in eigendom is van de gemeente, maakt, anders dan appellanten menen, niet dat het college ook daarvoor het bevoegd gezag is geworden. Voor zover [appellant A] en [appellant B] naar de uitspraak van 1 juni 2022, onder 22.2, hebben verwezen, overweegt de Afdeling dat in die uitspraak niet is geoordeeld dat in projectplannen maatregelen voor de verkeersveiligheid moeten worden opgenomen. Dat in die overweging de standpunten over verkeersveiligheid van zowel het gemeentebestuur als het college van gedeputeerde staten zijn weergegeven, impliceert - anders dan appellanten blijkbaar veronderstellen - niet dat het college meer bevoegdheden heeft dan die hem in de Waterwet zijn gegeven. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de beroepsgronden niet zijn gericht tegen de in het projectplan opgenomen maatregelen over de waterveiligheid, slaagt het beroep niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Van Helvoort
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022

361