Uitspraak 202101640/1/R3


Volledige tekst

202101640/1/R3.
Datum uitspraak: 24 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Hardinxveld-Giessendam,

2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Hardinxveld-Giessendam,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "IJzergieterij" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

Bij besluit van 27 mei 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "IJzergieterij" gewijzigd vastgesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[bedrijf] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 2] en anderen, de raad en [bedrijf] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2022, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door A. Menhart, rechtsbijstandsverlener te Beesd, en de raad, vertegenwoordigd door M.F. Cheng en G. de Jong, zijn verschenen. Verder heeft C. Nieuwenhuizen namens de raad door middel van een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. S.G.A. de Boer, advocaat te Baarn, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       De IJzergieterij is een (voormalige) bedrijfslocatie, gelegen tussen de A15 en de Beneden-Merwede. Deze wordt momenteel nog deels gebruikt als bedrijventerrein, maar al lange tijd bestaat het voornemen om de locatie te transformeren tot een woongebied. In de structuurvisie van de gemeente Hardinxveld-Giessendam wordt de IJzergieterij aangemerkt als potentiële woningbouwlocatie. De Rivierdijk en oever van de Beneden-Merwede ter plaatse worden genoemd als kansrijk om meer recreatieve voorzieningen mogelijk te maken.

Het plangebied ligt aan de zuidoostzijde van Hardinxveld-Giessendam, vrijwel direct grenzend aan de Beneden-Merwede. Het plangebied wordt aan de noord(west)zijde begrensd door de Rivierdijk met direct daarachter de A15. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de percelen aan de Rivierdijk. Het gebied met een aantal drooggevallen woonarken, en daarachter de rioolwaterzuiveringsinstallatie, vormt de begrenzing aan de westzijde van het plangebied.

Het plan voorziet voor een deel (in het noordoosten van het plangebied) in een actuele planologisch-juridische regeling en daarnaast in de bouw van 150 woningen. [bedrijf] is de projectontwikkelaar van het plangebied.

2.       [appellant sub 1] woont aan de Rivierdijk, in de nabijheid van het plangebied. Hij vreest met name verkeersoverlast als gevolg van het plan. [appellant sub 2] en anderen zijn natuurlijke personen die rondom het plangebied wonen aan de Rivierdijk, de Damstoep en de Peulenstraat Zuid, en de Bewonersvereniging Nieuweweg. Zij verzetten zich tegen de voorziene woningen binnen het plangebied en vrezen met name voor bodemverontreiniging, wateroverlast en verkeersoverlast.

Het besluit van 27 mei 2021

3.       Na de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 10 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1195, heeft de raad een geconstateerde fout op de verbeelding van het op 21 januari 2021 vastgestelde plan, namelijk het verwisselen van de functieaanduidingen "vrijwaringszone - dijk 1" en "vrijwaringszone - dijk 2", hersteld. De raad heeft dit gedaan bij besluit van 27 mei 2021. Hij heeft het gewijzigde plan opnieuw ter inzage gelegd, ook omdat het plan zoals dat was vastgesteld op 21 januari 2021, na de vaststelling tijdelijk niet digitaal beschikbaar was. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van rechtswege mede betrekking op het besluit van 27 mei 2021.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Bijlage bij de uitspraak

5.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De in de bijlage opgenomen regelgeving is de regelgeving geldend ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Het ontbreken van een m.e.r.-beoordelingsbesluit

6.       [appellant sub 2] en anderen betogen dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan ten onrechte geen expliciet m.e.r.-beoordelingsbesluit is genomen. In ieder geval heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt dat dit is gebeurd. Volgens hen is er sprake van ernstige bodemverontreiniging en een spoedeisende sanering, waardoor de activiteit die het plan mogelijk maakt belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. [appellant sub 2] en anderen wijzen erop dat zij door het ontbreken van een dergelijk besluit in hun belangen worden geraakt, omdat het maaiveld van hun percelen deels lager ligt dan de percelen van het plangebied, terwijl er schadelijke stoffen aanwezig zijn in de bodem.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de beoordeling van de aspecten rondom het opstellen van een milieueffectrapport conform de wettelijke voorschriften is verlopen. Daarbij wijst de raad erop dat een notitie van 4 mei 2020 (de aanmeldnotitie) is opgesteld, waarin staat dat het niet noodzakelijk is dat een milieueffectrapport wordt gemaakt. Daarin is een inhoudelijke beoordeling opgenomen en de conclusie is dat er met betrekking tot het onderhavige project geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen optreden. Over deze aanmeldnotitie heeft het college volgens de raad op 26 mei 2020 besloten. In de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan in de Staatscourant van 3 juni 2020 is vermeld dat besloten is dat geen milieueffectrapport zal worden opgesteld. Dat geen milieueffectrapport behoeft te worden opgesteld is volgens de raad dus van het begin af aan volledig en expliciet vermeld en voor eenieder inzichtelijk gemaakt.

In de vergadering van 15 december 2020 heeft het college zekerheidshalve nogmaals expliciet besloten dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt. Ook in de publicatie van het vastgestelde plan is hiervan expliciet melding gemaakt. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling in de plantoelichting is voor de relevante onderwerpen, waaronder de bodem, beoordeeld waarom het maken van een milieueffectrapport niet noodzakelijk is. Daarbij is beschreven dat voorafgaand aan de ontwikkeling van het plangebied een sanering plaats zal vinden. Daarvoor wordt de procedure als voorgeschreven in de Wet bodemverontreiniging doorlopen. Daarmee is aan het wettelijk vereiste over de m.e.r.-beoordeling voldaan.

6.2.    In de toelichting bij het plan staat: "De beoogde ontwikkeling kan aangemerkt worden als een stedelijk ontwikkelingsproject en komt voor in de eerste kolom van de D-lijst horende bij het besluit mer (categorie 11.2). Hoewel de drempelwaarde (kolom 2) (bij lange na) niet wordt overschreden, dient evenwel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld. Door de initiatiefnemer moet (vanwege een recente wijziging van het Besluit m.e.r.) een ‘aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling’ worden opgesteld. Dit geldt voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst die onder de drempelwaardes vallen. Aan de hand van de aanmeldnotitie besluit het bevoegd gezag of er wel of geen m.e.r. voor het initiatief wordt opgesteld (m.e.r.-beoordelingsbeslissing). De initiatiefnemer moet het m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de aanvraag om vergunning voegen. In het kader van de voorliggende ontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld waarin de verschillende milieuaspecten afgewogen zijn. Deze is opgenomen als bijlage 12."

6.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2298, overweging 7.3) betekent het vereiste in paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer dat het bevoegd gezag een beslissing neemt omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt, dat hierover een besluit van het bevoegd gezag is vereist, een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

6.4.    Als bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling van 4 mei 2020 gevoegd. In de aanmeldnotitie staan diverse aspecten beschreven maar staat niet expliciet vermeld of er al dan niet belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu optreden als gevolg van het plan. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat het college op 26 mei 2020 geen expliciet besluit heeft genomen en dat ook geen concreet beslispunt bij het college voorlag dat het maken van een milieueffectrapport niet nodig was. Het college heeft volgens de raad wel alle stukken kunnen zien en kwam tot de conclusie dat geen milieueffectrapport hoefde te worden gemaakt. Het voorgaande betekent dat voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan op 4 juni 2020 geen expliciet m.e.r.-beoordelingsbesluit is genomen.

Nu ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een expliciet m.e.r.-beoordelingsbesluit ontbrak, moet worden geoordeeld dat niet is voldaan aan de in artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r. neergelegde verplichting de daar genoemde artikelen uit de Wet milieubeheer toe te passen. Dit levert een gebrek op (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:283, overweging 10.5).

Het betoog slaagt.

De gevolgen van het ontbreken van een m.e.r.-beoordelingsbesluit

6.5.    In de uitspraken van 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3131, overweging 3.5, en 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1513, overweging 11.5, heeft de Afdeling een schending van paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer vanwege het ontbreken van een (tijdig genomen) m.e.r.-beoordelingsbesluit gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat in die gevallen belanghebbenden daardoor niet waren benadeeld. Benadeling van belanghebbenden was toen niet aan de orde, omdat in die zaken uitsluitend de beroepsgrond naar voren was gebracht dat een (tijdig genomen) m.e.r.-beoordelingsbesluit ontbrak. In die zaken waren geen inhoudelijke beroepsgronden naar voren gebracht tegen de verrichte vormvrije m.e.r.-beoordeling.

In de eerdergenoemde uitspraak van 9 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2298, overweging 8, heeft de Afdeling een schending van paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer vanwege het ontbreken van een (tijdig genomen) m.e.r.-beoordelingsbesluit niet gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De Afdeling heeft daartoe overwogen dat, gelet op de inhoudelijke beroepsgronden die in die zaak waren aangevoerd, niet aannemelijk is dat belanghebbenden door het ontbreken van een m.e.r.-beoordelingsbesluit niet zijn benadeeld.

6.6.    [appellant sub 2] en anderen hebben in dit geval inhoudelijke beroepsgronden naar voren gebracht tegen de verrichte vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo hebben zij betoogd dat ten onrechte geen milieueffectrapport is opgesteld. Volgens hen is er sprake van ernstige bodemverontreiniging en een spoedeisende sanering, waardoor er sprake is van belangrijke ernstige gevolgen voor het milieu. Gelet op deze inhoudelijke beroepsgronden is het aannemelijk dat [appellant sub 2] en anderen door het ontbreken van een tijdig genomen m.e.r.-beoordelingsbesluit zijn benadeeld. De Afdeling ziet daarom in dit geval geen mogelijkheid om het ontbreken van het m.e.r.-beoordelingsbesluit te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.

6.7.    De Afdeling ziet in het kader van finale geschilbeslechting evenmin aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het besluit waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand kunnen worden gelaten. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende.

Bij het vastgestelde bestemmingsplan is een aanmeldnotitie van 8 december 2020 gevoegd. Dit is een naar aanleiding van de zienswijzen bijgewerkte notitie ten opzichte van de aanmeldnotitie van 4 mei 2020. Vóór het definitieve vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan heeft het college op 15 december 2020 een besluit genomen, waarin onder beslispunt 6 staat dat wordt besloten: "Via de wettelijk voorgeschreven kanalen te publiceren dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen zijn en dat er dus geen m.e.r.-procedure hoeft te worden opgestart." Dit betekent dat het college op 15 december 2020, vóór de vaststelling van het bestemmingsplan, alsnog een expliciet besluit heeft genomen dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt. In dit besluit wordt echter niet toegelicht waarom geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt. Ook wordt niet verwezen naar de aanmeldnotitie van 8 december 2020.

In de toelichting van het vastgestelde plan, hiervoor weergegeven onder 6.2, wordt verwezen naar de aanmeldnotitie (zonder vermelding van de datum) en de laatste versie van die aanmeldnotitie is als bijlage aan de plantoelichting toegevoegd. In de plantoelichting is niet vermeld of het college of de raad op grond van deze aanmeldnotitie tot de conclusie komt dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt.

Op 27 mei 2021 heeft de raad (naar aanleiding van een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling) een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Dit is net als het besluit van 15 december 2020 een expliciet besluit dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt. Ook in dit besluit ontbreekt evenwel een onderbouwing van dat besluit en wordt alleen verwezen naar het eerdere besluit van 26 mei 2020. Het besluit van 26 mei 2020 is echter, zoals hiervoor vermeld, niet in enige vorm kenbaar.

Het voorgaande betekent dat de raad en het college weliswaar op verschillende momenten een m.e.r.-beoordelingsbesluit hebben genomen of beoogd hebben te nemen en daarin al dan niet naar een aanmeldnotitie of een eerder besluit hebben verwezen, maar een inhoudelijk, gemotiveerd en expliciet m.e.r.-beoordelingsbesluit ontbreekt. Daarmee heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende inzichtelijk gemaakt in hoeverre een integrale beoordeling van de mogelijke nadelige gevolgen van het project voor het milieu heeft plaatsgevonden en hoe rekening is gehouden met de relevante criteria van bijlage III bij Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten. In de motivering van het m.e.r.-beoordelingsbesluit dient het bevoegd gezag ook te verwijzen naar deze relevante criteria, zo vereist paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer.

Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het besluit waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld in stand kunnen worden gelaten.

Conclusie

7.       Gelet op het voorgaande is het besluit van de raad van 21 januari 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "IJzergieterij" in strijd met de artikelen 7.16 en volgende van de Wet milieubeheer. Dat besluit moet daarom worden vernietigd. Dit geldt ook voor het besluit van 27 mei 2021 waarbij het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld.

8.       Dit betekent dat het beroep van [appellant sub 2] en anderen gegrond is. De Afdeling komt, gelet op de aard van het gebrek, niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden die [appellant sub 2] en anderen over het plan naar voren hebben gebracht.

Omdat de vernietiging ziet op een fundamenteel gebrek van het besluit tot vaststelling van het plan, bestaat aanleiding om ook het beroep van [appellant sub 1] gegrond te verklaren. Gelet daarop worden de beroepsgronden van [appellant sub 1] evenmin nader besproken.

9.       De Afdeling wijst er met het oog op mogelijke vervolgbesluitvorming op dat uit deze uitspraak volgt dat bij de eventuele voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan voor de herontwikkeling van de IJzergieterij voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan een m.e.r.-beoordelingsbesluit dient te worden genomen, indien ook dat plan voorziet in de realisatie van een stedelijk ontwikkelingsproject en een besluit betreft als bedoeld in kolom 4 van bijlage D bij het Besluit milieueffectrapportage. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3131, overweging 3.4, zijn in geval van een bestemmingsplan zowel het college als de raad op grond van artikel 7.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer bevoegd om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.

Proceskosten

10.     De raad moet de proceskosten van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen vergoeden.

Elektronisch plan

11.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente

Hardinxveld-Giessendam van 21 januari 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "IJzergieterij";

III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente

Hardinxveld-Giessendam van 27 mei 2021 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "IJzergieterij";

IV.      draagt de raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II en III worden verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V.       veroordeelt de raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.      veroordeelt de raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.927,05, waarvan € 1.897,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VII.     gelast dat de raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt;

VIII.    gelast dat de raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam aan [appellant sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzitter

w.g. Lap
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022

288-866

Verzonden: 24 augustus 2022

Bijlage

Artikel 6:19

1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

2. Het eerste lid geldt ook indien het bezwaar is gemaakt of het beroep is ingesteld nadat het bestuursorgaan het bestreden besluit heeft ingetrokken, gewijzigd of vervangen.

[…]

Artikel 6:22

Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Artikel 8:72

[…]

3. De bestuursrechter kan bepalen dat:

a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of

b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.

[…]

- Wet milieubeheer

Hoofdstuk 7. Milieueffectrapportage

§ 7.1. Algemeen

Artikel 7.1

[…]

4. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt onder bevoegd gezag verstaan het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden dan wel vaststellen van een plan of een besluit.

[…].

§ 7.6. Besluiten ten aanzien waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt

Artikel 7.16

1. Indien degene die een activiteit wil ondernemen, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, voornemens is een verzoek in te dienen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het vierde lid van dat artikel, deelt hij dat voornemen schriftelijk mee aan het bevoegd gezag.

2. Bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval de volgende informatie verstrekt:

a. een beschrijving van de activiteit, met in het bijzonder:

1°. een beschrijving van de fysieke kenmerken van de gehele activiteit en, voor zover relevant, van sloopwerken;

2°. een beschrijving van de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn;

b. een beschrijving van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben;

c. een beschrijving, voor zover er informatie over deze gevolgen beschikbaar is, van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben ten gevolge van:

1°. indien van toepassing, de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen;

2°. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit.

3. Bij het verstrekken van de informatie, bedoeld in het tweede lid, houdt degene die de activiteit wil ondernemen rekening met de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn en, voor zover relevant, met de beschikbare resultaten van andere relevante beoordelingen van gevolgen voor het milieu.

4. Bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, kan degene die de activiteit wil ondernemen een beschrijving verstrekken van de kenmerken van de voorgenomen activiteit en van de geplande maatregelen om waarschijnlijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te vermijden of te voorkomen.

5. Bij een mededeling als bedoeld in het eerste lid kan degene die de activiteit wil ondernemen, verklaren dat hij bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport maakt.

Artikel 7.17

1. Behoudens in het geval dat toepassing is gegeven aan artikel 7.16, vijfde lid, neemt het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst een beslissing omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

2. Indien met betrekking tot de activiteit meer dan één besluit is aangewezen, nemen de bevoegde bestuursorganen de in het eerste lid bedoelde beslissing gezamenlijk.

3. Het bevoegd gezag neemt zijn beslissing op grond van de informatie, bedoeld in artikel 7.16, tweede en vierde lid, en houdt bij zijn beslissing rekening met:

a. voor zover relevant de resultaten van eerder uitgevoerde controles of andere beoordelingen van gevolgen voor het milieu;

b. de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn.

4. In de motivering van zijn beslissing verwijst het bevoegd gezag in ieder geval:

a. naar de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn.

b. indien is beslist dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt, naar de kenmerken en maatregelen, bedoeld in 7.16, vierde lid, die aan deze beslissing ten grondslag hebben gelegen of mede ten grondslag hebben gelegen en, met het oog daarop, op welk moment de maatregelen gerealiseerd dienen te zijn.

[…].

Artikel 7.18

Degene die een activiteit, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, wil ondernemen, maakt een milieueffectrapport, indien:

a. het bevoegd gezag heeft beslist dat bij de voorbereiding van het betrokken besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt;

b. hij een verklaring gegeven heeft als bedoeld in artikel 7.16, vijfde lid.

Artikel 7.19

1. Indien het bevoegd gezag degene is die een activiteit, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, wil ondernemen, neemt het in een zo vroeg mogelijk stadium voor de voorbereiding van het besluit dat krachtens het vierde lid van dat artikel is aangewezen een beslissing omtrent de vraag of vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Artikel 7.17, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Onder een zo vroeg mogelijk stadium wordt verstaan het stadium voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp-besluit.

[…].

Artikel 7.20a

1. Indien het bevoegd gezag heeft beslist dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt en daarbij de kenmerken en maatregelen, bedoeld in artikel 7.16, vierde lid, van belang zijn geweest, worden, voor zover nodig in afwijking van andere wettelijke voorschriften, in ieder geval een beschrijving van de kenmerken in het besluit opgenomen en de verplichting tot het uitvoeren van bedoelde maatregelen en het tijdstip waarop die maatregelen gerealiseerd dienen te zijn als voorschrift aan het besluit, bedoeld in artikel 7.2, vierde lid, verbonden.

2. Een krachtens een andere wettelijke regeling genomen besluit geldt, ook voor zover het eerste lid daarbij wordt toegepast, geheel als krachtens die andere regeling te zijn genomen.

- Besluit milieueffectrapportage

Artikel 2

[…]

5. Voor zover in de bijlage, onderdeel C, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt de verplichting tot het maken van een milieueffectrapport in zodanige gevallen. Voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt:

a. de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 en 7.20a van de wet in zodanige gevallen, en

b. de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16, 7.17, eerste tot en met vierde lid, 7.18, 7.19, eerste en tweede lid, en 7.20a van de wet in overige gevallen, uitgezonderd de gevallen, bedoeld in de categorieën D 49.1, D 49.2 en D 49.3 van de bijlage bij dit besluit.

[…].

Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage

[…]