Uitspraak 202101640/2/R3


Volledige tekst

202101640/2/R3.
Datum uitspraak: 10 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Hardinxveld-Giessendam, gemeente Hardinxveld-Giessendam,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2021 heeft raad het bestemmingsplan "IJzergieterij" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [partij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 mei 2021, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en bijgestaan door A. Menhart, rechtsbijstandverlener te Beesd, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.G.A. de Boer, advocaat te Baarn, G. de Jong, C. Nieuwenhuizen, M.F. Cheng, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. S.G.A. de Boer, advocaat te Baarn, [gemachtigde B] en [gemachtigde C], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het plan voorziet voor een klein deel in het noordoosten van het plangebied in een actuele planologisch-juridische regeling en daarnaast in de bouw van 150 woningen met een klein gedeelte voor commerciële functies. Het plangebied was voorheen in gebruik als bedrijventerrein.

3.       [verzoeker] en anderen bestaan uit natuurlijke personen die respectievelijk rondom het plangebied wonen aan de Rivierdijk, de Damstoep en de Peulenstraat Zuid, en daarnaast uit de Bewonersvereniging Nieuweweg. Zij verzetten zich tegen de voorziene woningen binnen het plangebied en vrezen vooral bodemverontreiniging, wateroverlast en verkeersoverlast.

Opzet van de uitspraak

4.       De voorzieningenrechter zal in het onderstaande de beroepsgronden gericht tegen het vastgestelde bestemmingsplan onderwerpsgewijs bespreken. De beroepsgrond over het m.e.r.-beoordelingsbesluit hangt samen met de beroepsgronden over de waterhuishouding en de bodem. Gelet hierop komen in de uitspraak de volgende onderwerpen achtereenvolgens aan de orde:

- procedureel (overweging 5);

- waterhuishouding (overweging 6);

- bodem (overweging 7);

- het m.e.r.-beoordelingsbesluit (overweging 8);

- verkeer (overweging 9);

- geluidsoverlast (overweging 10);

- groepsrisico (overweging 11);

- overlegpartners (overweging 12).

Aan het einde van de uitspraak staat de conclusie (overwegingen 13 en 14).

Procedureel

5.       [verzoeker] en anderen betogen dat het bestreden besluit tussen 15 juli 2020 en de vaststelling ervan op 21 januari 2021 ten onrechte zonder kennisgeving aan de indieners van een zienswijze van ruimtelijkeplannen.nl is gehaald en dat bij de vaststelling van het plan het plan ten onrechte is voorzien van nieuwe en/of geactualiseerde bijlagen bij de plantoelichting. Ook wijzen zij erop dat het gewijzigd vastgestelde plan na publicatie minder dan zes weken op ruimtelijkeplannen.nl heeft gestaan. Voor hen is nu niet meer duidelijk wat de raad precies heeft vastgesteld. Verder voeren zij aan dat ten onrechte niet is ingegaan op hun aanvullende zienswijze van 28 juli 2020.

5.1.    Van 4 juni 2020 tot en met 15 juli 2020 heeft het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage gelegen. De raad stelt in zijn verweerschrift dat het ontwerpbestemmingsplan onafgebroken gepubliceerd is geweest tot en met het vaststellingsbesluit van de raad. Het ontwerpplan is volgens de raad wel op 29 januari 2021 per abuis gearchiveerd; geprobeerd is dit op 3 februari 2021 te herstellen, maar dat lukte vanwege softwareproblemen niet meteen. Op 11 februari 2021 is het ontwerpplan weer ingelezen na het oplossen van een fout in de software, aldus de raad. Ten aanzien van het vastgestelde plan stelt de raad in zijn verweerschrift dat dit een dag vóór de terinzagelegging is geüpload op ruimtelijkeplannen.nl, maar dat door dezelfde softwareproblematiek het plan niet zichtbaar was. Op 10 februari 2021 is deze fout hersteld. Daarnaast is het vastgestelde plan enige dagen van ruimtelijkeplannen.nl afgehaald vanwege een door het waterschap geconstateerde fout op de verbeelding, namelijk het verwisselen van de functieaanduidingen "vrijwaringszone - dijk 1" en "vrijwaringszone - dijk 2". Op 10 maart 2021 is de geconstateerde fout aangepast en de dataset geüpload en gepubliceerd. Dat bleek echter niet goed te zijn gegaan, waardoor de fout in de upload op 15 maart 2021 wel is hersteld en weer in zijn geheel inzichtelijk is geworden op ruimtelijkeplannen.nl, aldus de raad. De raad heeft aangegeven dat hij wegens de geconstateerde fout en het tijdelijk niet digitaal beschikbaar zijn van het vastgestelde plan de gewijzigde verbeelding, en daarmee dus het volledige bestemmingsplan, opnieuw zal vaststellen op 27 mei 2021. Aansluitend zal het gewijzigde plan als geheel opnieuw ter inzage worden gelegd, aldus de raad.

De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat een voorlopige voorziening moet worden getroffen. In de hoofdzaak zal moeten worden beslist of de gebreken die zich hebben voorgedaan bij de terinzagelegging van het plan zodanig zijn dat het bestreden plan moet worden vernietigd of dat er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.

5.2.    De voorzieningenrechter ziet gelet op het overigens aangevoerde niet op voorhand grond voor de conclusie dat de raad het plan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

Voor zover [verzoeker] en anderen stellen dat de raad ten onrechte aan het vastgestelde plan nieuwe en/of geactualiseerde bijlagen heeft toegevoegd, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aangevulde of nieuwe onderzoeken slechts een aanvulling vormen op de stukken die al ter inzage lagen.

Ten aanzien van de stelling dat ten onrechte niet op de aanvullende zienswijze van [verzoeker] en anderen van 28 juli 2020 is ingegaan, stelt de Afdeling vast dat in de nota van zienswijzen bij het overzicht van hun bezwaren staat dat op 15 juli 2020 een pro forma zienswijze is ingediend en dat in aansluiting op deze zienswijze op 28 juli 2020 nadere gronden zijn ingediend. Daarnaast heeft de raad op de zitting toegelicht dat op de brief aan [verzoeker] en anderen van 1 februari 2021 over de nota van zienswijzen alleen de datum van de pro forma zienswijze staat, maar dat hieruit niet kan worden geconcludeerd dat niet op de aanvullende zienswijze van 28 juli 2020 is ingegaan. Daarnaast heeft de raad op de zitting gesteld dat wel degelijk op alle bezwaren van [verzoeker] en anderen in de nota van zienswijzen is ingegaan. Niet gebleken is dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Waterhuishouding

6.       [verzoeker] en anderen vrezen voor wateroverlast door de voorziene ontwikkeling. Er zijn volgens hen geen afdoende voorzieningen ter voorkoming van wateroverlast. Op de zitting hebben zij toegelicht dat de gronden van het plangebied zullen worden opgehoogd, dat hun woningen daardoor lager zullen liggen en dat verontreinigde grond uit het plangebied door waterstromen bij hen terecht zal komen. Zij wijzen erop dat klimaatverandering hevige en aanhoudende regenval en indroging bij langdurig hoge temperaturen tot gevolg heeft, waardoor er sprake zal zijn van bodemdaling en wateroverlast.

6.1.    Op 29 oktober 2020 heeft KPM Civiel B.V. ten behoeve van de voorziene ontwikkeling een waterhuishoudingsplan opgesteld. Uit dit waterhuishoudingsplan volgt dat er voor de voorziene ontwikkeling een nieuw rioolsysteem zal worden aangelegd dat bestaat uit een vuilwaterriool, twee regenwaterriolen met ondergrondse waterbergingen, een persleiding en een gemaal. Er worden twee aparte regenwaterrioolsystemen aangelegd, zodat de systemen elkaar niet nadelig kunnen beïnvloeden. Het regenwaterrioolsysteem voor de voorziene woningen en het rioolsysteem voor de bestaande woningen binnen het plangebied krijgen allebei twee ondergrondse waterbergingen die het regenwater tijdelijk zullen bergen. Binnen het plangebied wordt een vrijverval vuilwaterstelsel en een gemaal aangebracht en persleidingen worden omgelegd. Het vrijverval vuilwaterstelsel gaat zowel het afvalwater uit het plangebied als het afvalwater van de omliggende woningen aan de Rivierdijk afvoeren. Overbodige persleidingen worden verwijderd en bestaande pompputten worden omgebouwd naar vrijverval en aangesloten op het vuilwaterriool in het plan. Het vuilwater wordt afgevoerd naar een nieuw gemaal in het westen van het plangebied. Vanaf dit gemaal wordt het afvalwater verpompt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap. Voor de voorziene ontwikkeling worden maatregelen getroffen om ongewenst hoge grondwaterstanden te voorkomen. Het plangebied wordt weliswaar opgehoogd, maar zonder maatregelen leidt dit tot een kleine grondwaterstandverhoging. Doordat het gehele plangebied wordt voorzien van een drainagestelsel, worden ongewenste grondwaterstanden voorkomen. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat bij het waterhuishoudingsplan is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Daarnaast is er bij het waterhuishoudingsplan ook rekening gehouden met hevige regenbuien en zal door het aan te leggen drainagesysteem en de verschillende waterbergingen binnen het plangebied geen sprake zijn van wateroverlast, aldus de raad. De hiervoor genoemde maatregelen op grond van het waterhuishoudingsplan en de nadere toelichting van de raad op dit punt zijn door [verzoeker] en anderen niet bestreden. [verzoeker] en anderen hebben ook niets tegenover die maatregelen gesteld en dus ook niet bestreden, dan wel aannemelijk gemaakt, dat het waterhuishoudingsplan zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad dit niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen.

6.2.    De voorzieningenrechter ziet niet op voorhand aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet voor wateroverlast hoeft te worden gevreesd.

Bodem

7.       [verzoeker] en anderen stellen dat er sprake is van ernstige bodemverontreiniging en een spoedeisende sanering. Zij stellen dat niet alle gronden van het plangebied aan een bodemonderzoek zijn onderworpen, maar slechts de verdachte locaties waar voorheen milieuverontreinigende bedrijven actief waren. De voorgenomen sanering betreft volgens hen ten onrechte het verplaatsen van verontreinigende stoffen. Op de zitting hebben [verzoeker] en anderen desgevraagd toegelicht dat zij vrezen voor de sanering, omdat de gronden van het plangebied worden opgehoogd en zij bang zijn dat door waterstromen de bodemverontreiniging op hun percelen terecht kan komen. Het verplaatsen van verontreinigde grond binnen het plangebied op basis van de ontwerpbeschikking leidt naar de mening van [verzoeker] en anderen tot een onaanvaardbare verspreiding van de bodemverontreiniging.

7.1.    Over de in de bodem van het plangebied mogelijk aanwezige vervuiling overweegt de voorzieningenrechter dat de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wettelijke regelingen met eigen procedures, die nu niet ter beoordeling staan. Dit neemt niet weg dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

7.2.    De voorzieningenrechter stelt vast dat er verschillende bodemonderzoeken zijn uitgevoerd. Op basis van deze onderzoeken is in paragraaf 7.7 van de plantoelichting geconcludeerd dat er sprake is van ernstige bodemverontreiniging, maar dat er voor de benodigde sanering een saneringsplan is opgesteld.

7.3.    Uit de plantoelichting volgt ook dat gedurende het opstellen van het saneringsplan geconstateerd is dat een deel van het plangebied, dat eigendom is van het waterschap, niet nader is onderzocht. In het kader van een aangrenzende bestemmingsplanprocedure is er echter wel onderzoek gedaan naar deze grond, namelijk doordat er een drietal boorputten ter plaatse van een vroegere watergang zijn gemaakt. In dit onderzoek is op deze gronden een verontreiniging aangetroffen. Deze verontreiniging zal worden meegenomen in het saneringsplan.

7.4.    Om inzicht te krijgen in de sanering van de gronden van het plangebied heeft de raad het bureau Soelaas milieu-adviezen B.V., dat de voorziene sanering begeleidt, een notitie laten opstellen. Uit deze notitie volgt dat er op de gronden van het plangebied met name sprake is van een immobiele verontreiniging (puim). Van deze verontreiniging kan geen verplaatsing door of via grond- of regenwater plaatsvinden. Een gedeelte van de immobiele verontreiniging wordt afgegraven en afgevoerd. Vervolgens zullen deze gronden worden afgedekt met een leeflaag en geïsoleerd. Op de zitting is door de raad desgevraagd nader toegelicht dat deze gronden eventueel worden herschikt, maar enkel binnen de contour waar de immobiele verontreiniging zat. Daarnaast is op de gronden van het plangebied incidenteel sprake van mobiele verontreiniging. Daarvoor geldt dat deze wordt afgegraven en de grond wordt gesaneerd tot onder de interventiewaarde. Indien noodzakelijk zal vervolgens nog een restsanering van het grondwater plaatsvinden. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat de sanering onder de strenge controle van de Omgevingsdienst zal worden uitgevoerd. Ook heeft de raad op de zitting nader toegelicht dat [verzoeker] en anderen geen gevolg zullen ondervinden van de voorziene sanering en dat er ook geen sprake is van een negatieve invloed op hun woon- en leefklimaat, omdat door de sanering juist een schonere en veiliger leefomgeving ontstaat.

7.5.    In hetgeen [verzoeker] en anderen ter zake hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het m.e.r.-beoordelingsbesluit

8.       [verzoeker] en anderen betogen dat er ten onrechte geen milieueffectrapport is opgesteld. Volgens hen is er sprake van ernstige bodemverontreiniging en een spoedeisende sanering, waardoor er dus sprake is van belangrijke ernstige gevolgen voor het milieu. Er is geen expliciet m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen, althans niet inzichtelijk gemaakt.

8.1.    Het vereiste in paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer dat het bevoegd gezag een beslissing neemt omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt, betekent dat hierover een besluit van het bevoegd gezag is vereist, een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

Gebleken is dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardinxveld-Giessendam bij besluit van 26 mei 2020 heeft besloten dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad het bevoegd gezag is en dat de raad ten onrechte geen besluit hierover heeft genomen.

Zoals op de zitting al aangekondigd, heeft de raad op 27 mei 2021 alsnog besloten dat er geen m.e.r.-beoordeling hoeft te worden genomen.

De voorzieningenrechter komt op basis van het vorenstaande tot het oordeel dat de raad ten tijde van de vaststelling van het bestreden plan geen m.e.r.-beoordelingsbesluit heeft genomen en dat het plan in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet afdoende is gemotiveerd.

8.2.    Omdat zoals hiervoor is vermeld de raad bij besluit van 27 mei 2021 alsnog een m.e.r.-beoordelingsbesluit heeft genomen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gebrek hiermee is geheeld. Gelet op het voorgaande geeft het betoog geen aanleiding voor het oordeel dat een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Voor zover [verzoeker] en anderen betogen dat niet is gekeken naar mogelijke ernstige gevolgen voor het milieu door de voorziene ontwikkeling, verwijst de voorzieningenrechter op dit punt naar wat hiervoor is overwogen naar aanleiding van de inhoudelijke beroepsgronden over de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, waaronder de beroepsgronden over de waterhuishouding en de bodem.

Verkeer

9.       [verzoeker] en anderen stellen dat de toekomstige verkeersontwikkeling onzeker is en dat zij geen zicht hebben op een verantwoordelijke en verkeersveilige afwikkeling van het verkeer. Volgens hen is het te verwachten langzaam en gemotoriseerd verkeer binnen het plangebied in relatie tot alle functies daarbinnen, namelijk onder andere woningen, horeca met terrassen, en een verkeersverbinding over het water, niet in een adequate verkeersstudie betrokken, althans niet qua ruimtelijke uitstraling in relatie tot de knelpunten in de directe omgeving inzichtelijk gemaakt of voldoende belicht en berekend.

9.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat de bestaande verkeersproblematiek niet in bestreden plan hoeft te worden opgelost.

9.2.    De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat voor de voorziene ontwikkeling er verschillende verkeersrapporten zijn opgesteld.

Uit het verkeersrapport "Verkeersonderzoek locatie "IJzergieterij" in Hardinxveld-Giessendam" van GraaffTraffic van 16 mei 2018 volgt dat vanuit het plangebied naar verwachting 25% van het verkeer richting de Peulenstraat Zuid rijdt, 45% van het verkeer richting de Rivierdijk, de Nieuweweg en de A15 en 30% van het verkeer richting het dorp Boven-Hardinxveld over de Rivierdijk rijdt in de spits. Daarnaast volgt uit het rapport dat in de huidige situatie de Rivierdijk-West en de Peulenstraat Zuid in twee richtingen berijdbaar zijn en dat door de voorziene ontwikkeling het autoverkeer zal toenemen van ongeveer 600 motorvoertuigen per etmaal op de Rivierdijk naar ongeveer 1.600 motorvoertuigen per etmaal, indien al het autoverkeer via één route wordt afgewikkeld. Uit het rapport volgt dat dit aantal ruim blijft onder de marge van 3.000 a 4.000 motorvoertuigen per etmaal voor een erftoegangsweg waarop maximaal 30 km/per uur mag worden gereden. Verder wordt geconcludeerd dat in de huidige situatie de oversteekbaarheid van en naar de kruising van de Rivierdijk en de Nieuweweg al niet optimaal is en dat verwacht wordt dat in 2030 het huidige kruispunt te krap zal zijn om zowel de groei van het autoverkeer als het verkeer afkomstig van de voorziene ontwikkeling veilig af te wikkelen. Geadviseerd wordt om in de toekomst de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid op dat kruispunt te waarborgen door onder andere verschillende middeneilanden aan te leggen.

In het verkeersrapport "Actualisatie verkeersonderzoek locatie IJzergieterij" van GraaffTraffic van 1 september 2020 zijn twee verkeersscenario’s uitgewerkt, namelijk een scenario waarbij er sprake is van zware industrie en een scenario met kantoren. Uit het rapport volgt dat bij relatief veel industrie het aantal autobewegingen ongeveer 1.100 per etmaal zal bedragen en qua ritgeneratie er ongeveer 100 vrachtwagens per dag te verwachten zijn. De situatie met meer kantoorinvulling bedraagt ruim 2.000 autobewegingen per etmaal. In dit scenario zal vooral personenautoverkeer rijden. Bij het bepalen van het maximale aantal autobewegingen is gebruikgemaakt van de totale oppervlakte en het maximale bebouwingspercentage. In dit verkeersrapport wordt geconcludeerd dat door het verschillende gebruik van het plangebied in het verleden het aantal verkeersbewegingen ongeveer tussen deze twee scenario's in zal hebben gelegen, maar op basis van het vorige bestemmingsplan is het mogelijk om ruim 2.000 verkeersbewegingen per etmaal te genereren. Op basis van het vorige bestemmingsplan is het dus mogelijk om een grotere verkeersimpact te hebben dan met de voorziene ontwikkeling. Met de bouw van 150 voorziene woningen is een verkeersgeneratie van 1.110 voertuigbewegingen gemoeid. De eventuele horeca en andere commerciële functies kennen een verkeersgeneratie van 469 voertuigbewegingen per etmaal. In totaal komt dit neer op een verkeersgeneratie van 1.579 autobewegingen per dag. Dit is dus minder dan in de huidige situatie mogelijk zou zijn. Gelet op het vorenstaande stelt de raad zich op het standpunt dat rekening is gehouden met het woon- en leefklimaat van omwonenden.

De voorzieningenrechter ziet gelet op het aangevoerde niet in dat de verkeersrapporten zodanige onjuistheden of leemten in kennis vertoont dat de raad deze verkeersrapporten niet in redelijkheid aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.

9.3.    Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat de raad voldoende heeft onderbouwd waarom het plan vanwege het aspect verkeer uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in stand kan blijven.

Geluidsoverlast

10.     [verzoeker] en anderen stellen dat de gevelbelasting van hun woningen aan de Nieuweweg al jaren aan geluidsbelasting wordt blootgesteld, en dat het volgens hen van wezenlijk belang is dat er eerst een akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd ter beantwoording van de vraag of de huidige maximaal toelaatbare geluidbelasting door de verkeersgeneratie van de voorziene ontwikkeling zonder extra maatregelen met 2 dB(A) of meer omhoog gaat.

10.1.  In het verweerschrift stelt de raad zich op het standpunt dat door het plan in plaats van een bedrijf met zware industrie een woonwijk naast de eigen woonwijk van [verzoeker] en anderen mogelijk maakt en dat daarmee hun leefomgeving er al op vooruit gaat. De woningen rondom het plangebied waren in het vorige bestemmingsplan "Hardinxveld-Giessendam, bebouwd gebied" gesitueerd in de geluidszone "geluidzone - industrie 1". Pas buiten die geluidszone gold een maximumlimiet voor het geluid van 50 dB(A). Omdat enkele woningen van [verzoeker] en anderen binnen de geluidszone zijn gelegen, is voor deze woningen een geluidsbelasting aan de orde die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). De transformatie van deze locatie naar woningbouw leidt er toe dat de bedrijfsactiviteiten worden gestaakt en dat de geluidszone rond het industrieterrein wordt opgeheven. Het staken van deze industriële activiteiten leidt er toe dat de geluidsbelasting op de achterzijde van de woningen direct langs het plangebied aanmerkelijk zal verbeteren. Op de zitting heeft de raad desgevraagd nader toegelicht dat omdat de geluidzone voor de zware industrie wegvalt er ook minder geluidseffecten op de omgeving zullen plaatsvinden, omdat er geen andere geluidsbronnen meer zijn dan het verkeer vanuit het plangebied.

10.2.  Naar aanleiding van deze beroepsgrond heeft de raad Kuiper Compagnons gevraagd om de verkeerseffecten op het aspect geluid te onderzoeken. In de notitie "Geluidsberekening bestaande woningen Rivierdijk beroep bestemmingsplan "IJzergieterij" van Kuiper Compagnons van 5 mei 2021 is een vergelijking gemaakt tussen de geluidsbelasting door wegverkeer op basis van het oude planologische regime en de situatie onder het bestreden plan. Uit de notitie volgt dat er geen sprake is van een verandering van de geluidsbelasting. Er is een zeer geringe toename van de geluidsbelasting ter plaatse van de woningen [locatie 1] tot en met [locatie 2], omdat daar het verkeer afkomstig uit het plangebied samenkomt met ander verkeer waardoor er sprake zal zijn van een zeer geringe toename. Ook ter plaatse van de woningen [locatie 3] en [locatie 4] is sprake van een zeer geringe toename, vanwege het verkeer afkomstig van de nieuwe ontsluitingsweg die ten oosten van de voorziene woningen wordt aangelegd. In de notitie wordt geconcludeerd dat in alle gevallen de toename veel lager is dan 1,5 dB, zodat de verandering voor het menselijk oor niet waarneembaar is en daarom dit ook geen verandering van het woon- en leefklimaat oplevert.

10.3.  Onder de genoemde omstandigheden is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat de raad wat betreft het aspect geluid in redelijkheid de gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van verzoekers aanvaardbaar heeft kunnen achten.

Groepsrisico

11.     [verzoeker] en anderen stellen naar aanleiding van de reactie van de raad op de zienswijze van de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid, dat artikel 18.1, aanhef en onder a, sub 4, van de planregels rechtsonzeker en onaanvaardbaar is, omdat de toename van het aantal woningen afhankelijk wordt gesteld van een beoordeling van het groepsrisico. Dit is volgens hen een uitgestelde realisatie van de woonbestemming en afhankelijk van een volstrekt onzeker toekomstig moment. Op de zitting hebben [verzoeker] en anderen desgevraagd nader toegelicht dat onzeker is hoeveel woningen er in totaal kunnen worden gerealiseerd binnen het plangebied.

11.1.  Artikel 18.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt:

"Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

a. de op grond van de in Wonen - 1 of Wonen - 2 toegestane woningaantallen, indien:

1. wordt voldaan aan het 'Beleid hogere waarden' zoals opgenomen in bijlage 5 van deze regels, of de rechtsopvolger daarvan;

2. wordt voldaan aan het Stedenbouwkundig Programma van Eisen, zoals opgenomen in bijlage 3;

3. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het 'Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012-2022' zoals opgenomen in bijlage 4 van deze regels, of de rechtsopvolger daarvan; tenzij kan worden aangetoond dat op andere wijze is voorzien in voldoende parkeergelegenheid;

4. Bij toename van het aantal woningen moet opnieuw het groepsrisico worden beoordeeld. Hierbij wordt de veiligheidsregio om advies gevraagd."

11.2.  In artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

11.3.  Artikel 18.1, aanhef en onder a, van de planregels bevat een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Het betoog van [verzoeker] en anderen heeft geen betrekking op hun eigen belang, dat is gelegen in het behoud van een goed woon- en leefklimaat voor zichzelf, maar gaat over het belang van de toekomstige bewoners van de voorziene woningen, omdat het artikel is opgesteld ter bescherming van hun woon- en leefklimaat. Dit betoog kan gelet op artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden, omdat artikel 18.1, aanhef en onder a, van de planregels kennelijk niet strekt ter bescherming van hun eigen belang. Dit betoog behoeft dus geen inhoudelijke bespreking.

11.4.  De voorzieningenrechter wijst er overigens op dat de raad op de zitting heeft toegelicht dat er bij een afwijking van het bestemmingsplan ten aanzien van het aantal woningen altijd moet worden gekeken of voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening en er sprake blijft van een goede woon- en leefomgeving en in dat verband ook of naleving van de norm inzake het groepsrisico voldoende is geborgd.

Overlegpartners

12.     [verzoeker] en anderen stellen dat de overlegpartners onvoldoende betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het bestreden plan.

12.1.  De raad stelt in zijn verweerschrift dat het bestreden besluit is genomen in overleg met de betrokken bestuursorganen en dat de wettelijke vooroverlegpartners in het kader van de bestemmingsplanprocedure zowel het voorontwerp als het ontwerp van het bestemmingsplan toegezonden hebben gekregen. De raad wijst erop dat de partners hun reactie kenbaar hebben gemaakt en dat de reacties van de overlegpartners op het voorontwerp dateren van 2 en 4 december 2019 en dat de zienswijzen van de overlegpartners op het ontwerpplan dateren van 9, 15 en 16 juli 2021. Daarnaast zijn alle reacties in de nota van zienswijzen samengevat en eveneens in de nota van zienswijzen opgenomen, aldus de raad. Gelet op het vorenstaande is vooralsnog niet gebleken dat een of meer overlegpartners onvoldoende zijn betrokken in de procedure van het bestreden besluit.

12.2.  De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorenstaande voorshands geen aanleiding [verzoeker] en anderen te volgen in hun stelling dat de overlegpartners onvoldoende zijn betrokken bij de totstandkoming van het bestemmingsplan.

Conclusie

13.     Gelet op het vorenstaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen.

14.     Gelet op wat is overwogen onder 5.1 en 8.1, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de raad te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek af;

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 (zegge: honderdeenentachtig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.  De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2021

867