Uitspraak 202106281/1/A2


Volledige tekst

202106281/1/A2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 augustus 2021 in zaak nr. 20/2340 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2019 heeft het college de 60 km/u-limiet op de Delftweg tussen Hofwijk en de komgrens van Rotterdam ingetrokken.

Bij besluit van 19 maart 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, rechtsbijstandsverlener te Amsterdam, en M.T. van Kelegom, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. van der Vlist en P.P.C.H.C. Verbunt, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont aan de [locatie] in Rotterdam. Daarnaast is hij eigenaar van een tuinperceel dat gelegen is aan de Delftweg. Deze weg is deels gelegen in de gemeente Delft en deels in de gemeente Rotterdam. Het weggedeelte van de Delftweg tussen Delftweg 144 en de Zweth is gelegen in de gemeente Rotterdam en ligt buiten de bebouwde kom. Bij besluit van 12 september 2013 heeft het dagelijks bestuur van de toenmalige deelgemeente Overschie dit weggedeelte aangewezen als een 60 km/u-zone om de veiligheid op de weg te verzekeren en de vrijheid van het verkeer te waarborgen. Ook is besloten om de 60 km/u-limiet kenbaar te maken door het plaatsen van verkeersborden.

1.1.    Bij verkeersbesluit van 19 augustus 2019 heeft het college het besluit van 12 september 2013 zodanig gewijzigd dat de 60 km/u-limiet op de Delftweg tussen Hofwijk en de komgrens van Rotterdam, wordt ingetrokken. Hieraan is onder meer ten grondslag gelegd dat gebleken is dat het instellen van de 60 km/u-limiet op dit weggedeelte niet ten uitvoer is gebracht en dat daarom daar een 80 km/u-limiet van kracht is. De huidige inrichting past volgens het college bij een 80 km/u-weg en niet bij een 60 km/u-weg. Een wettelijke limiet van 60 km/u is alleen mogelijk met een gelijktijdige reconstructie van de weg. Dit is op korte termijn financieel niet haalbaar. Het besluit strekt tot het in stand houden van de weg, het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en tot het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

1.2.    [appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De Algemene Bezwaarschriftencommissie (hierna: bezwaarschriftencommissie) heeft op 16 december 2019 geadviseerd om dat bezwaar gegrond te verklaren. Volgens de bezwaarschriftencommissie heeft het college verklaard dat de huidige inrichting van de Delftweg ook niet past bij een 80 km/u-weg. De 60 km/u-limiet is al enkele jaren in werking, doordat een bord met een maximumsnelheid van 60 km/u op de weg is geplaatst. Bij een verkeersbesluit tot het verplaatsen van twee bushaltes op de Delftweg is ook uitgegaan van een weg met een 60 km/u-zone. Het college heeft verklaard dat bij een 80 km/u-weg bushaltes vrij liggend worden gemaakt. De bushaltes op de Delftweg zijn echter niet vrij liggend en de bussen stoppen op de weg. Daarom is de veiligheid op de weg niet verzekerd en worden weggebruikers en passagiers niet beschermd als de maximumsnelheid wordt verhoogd naar 80 km/u. Daarbij heeft de commissie in overweging genomen dat het weggedeelte waar het verkeersbesluit op ziet, een afstand van 1,1 km beslaat waarbinnen de bushaltes zich bevinden. Bij de bushaltes is een drempel. Daar moet worden afgeremd. Volgens de commissie is niet in te zien dat hiermee de bruikbaarheid van de weg is gewaarborgd.

1.3.    Bij besluit van 19 maart 2020 heeft het college in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie het bezwaar ongegrond verklaard. [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld.

Oordeel van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft overwogen dat het verkeersbesluit niet in strijd is met paragraaf 4 van hoofdstuk II van de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens (hierna: Uitvoeringsvoorschriften) op grond waarvan de maximumsnelheid in overeenstemming moet zijn met het wegbeeld ter plaatse. Het college heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het wegbeeld thans meer past bij een 80 km/u-weg dan bij een 60 km/u-weg. Evenmin is gebleken dat sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het college niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen.

Wettelijk kader en toetsingskader

3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

4.       Het college komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde begrippen. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. Nadat het college heeft vastgesteld welke verkeersbelangen naar zijn oordeel bij het besluit moeten worden betrokken, moet het die belangen tegen elkaar afwegen. Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:939.

Hoger beroep en beoordeling ervan

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid tot het in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit van 19 augustus 2019 heeft kunnen komen. De Delftweg was in 2013 ook niet volledig ingericht als een 60 km/u-weg, terwijl bij besluit van 12 september 2013 wel die maximumsnelheid is ingesteld. Sindsdien zijn er snelheidsremmende maatregelen bijgekomen. Het college heeft aangevoerd dat er meer verkeersdrempels aanwezig moeten zijn om de weginrichting als passend bij een 60 km-weg te kwalificeren, maar het college heeft juist drempels verwijderd. Daarnaast blijkt volgens [appellant] uit de door hem overgelegde foto dat er verkeersborden waren geplaatst waarop de maximale snelheid van 60 km/u was aangegeven. Die borden zijn later weggehaald. [appellant] heeft het college op grond van de Wet openbaarheid van bestuur verzocht om alle documenten over de maximumsnelheid op de Delftweg openbaar te maken. Als reactie hierop zijn alleen stukken toegezonden van na januari 2016, terwijl het verkeersbord dat een maximumsnelheid aangaf van 60 km/u al in december 2015 was geplaatst. De rechtbank is volgens [appellant] ten onrechte niet ingegaan op de door hem overgelegde deskundigenrapporten en het advies van de bezwaarcommissie. Hij heeft in hoger beroep een rapport van ‘de Verkeerskundige’ van 21 februari 2022 overgelegd. Hierin is geconcludeerd dat een maximumsnelheid van 60 km/u beter past bij de Delftweg dan een maximumsnelheid van 80 km/u. Uit een e-mail van 22 januari 2016 blijkt dat de gemeente destijds ook van mening was dat het wegbeeld voldeed aan de eisen voor een 60 km/u-gebied. Verder heeft het college erkend dat de Delftweg niet voldoet aan de kenmerken die aan een 80 km/u-weg worden gesteld. [appellant] wijst op het wegbeeld. De Delftweg dient als erftoegangsweg voor verschillende woningen en bedrijven. Er zijn onder meer rijksmonumenten aanwezig die geschikt worden gemaakt voor recreatie en er is geen trottoir. [appellant] verwijst naar beleidstukken van de gemeente over de herinrichting van de landgoederen De Tempel en Nieuw Rhodenrijs aan de Delftweg. De bushaltes zijn niet vrij liggend en er is een drempel waardoor moet worden afgeremd. Dit is niet in lijn met de verkeersveiligheid en de bruikbaarheid van de weg. Op het deel van de Delftweg dat gelegen is in Delft geldt een maximumsnelheid van 60 km/u. Het afwijken hiervan over een relatief korte afstand van ongeveer 1,1 km zal zorgen voor verwarring. Daarnaast hebben meerdere ongevallen plaatsgevonden. Op de zitting heeft [appellant] gewezen op zijn belang om veilig de weg te kunnen oversteken van zijn woning naar zijn tuin. Verder zal door de verhoging van de snelheid een toename van de stikstofuitstoot plaatsvinden. Uit het akoestisch onderzoek bestemmingsplan Schiezone van 28 november 2008 (hierna: akoestisch onderzoek) blijkt volgens [appellant] dat bij een snelheid van 80 km/u ook een hogere geluidbelasting op de woningen aan de Delftweg zal plaatsvinden dan bij een maximumsnelheid van 60 km/u. Tot slot vindt [appellant] het ongeloofwaardig dat er geen budget is om de Delftweg aan te passen, zodat deze beter past bij de inrichting van een 60 km/u-weg.

5.1.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het verkeersbesluit niet in strijd is met paragraaf 4, onder 1, van hoofdstuk II van de Uitvoeringsvoorschriften. Daarin is bepaald dat de in te stellen maximumsnelheid in overeenstemming moet zijn met het wegbeeld ter plaatse. Het weggedeelte van de Delftweg waar het verkeersbesluit op ziet, is gelegen buiten de bebouwde kom waar, zoals het college onweersproken heeft aangevoerd, standaard een 80 km/u-limiet geldt. Daarnaast blijkt uit wat [appellant] en het college hebben aangevoerd dat het weggedeelte zowel kenmerken heeft van een 60 km/u-weg als van een 80 km/u-weg. Op de zitting heeft het college toegelicht dat voor het instellen van een 60 km/u-limiet niet kan worden volstaan met het plaatsen van verkeersborden waarop deze limiet is aangegeven. De weginrichting zal moeten worden aangepast. Er moeten bijvoorbeeld snelheidsremmende maatregelen worden genomen, zoals het aanleggen van drempels. Ook moet bijvoorbeeld de 50 km/u-limiet die geldt op het deel van de Delftweg dat gelegen is binnen de bebouwde kom in Rotterdam worden aangepast naar een 30 km/u-limiet. Het college geeft echter prioriteit aan gevallen waarin de verkeersveiligheid aanpassing rechtvaardigt. Naar het oordeel van de Afdeling is het college hiermee gebleven binnen de aan hem toekomende beoordelingsruimte. Gelet op het voorgaande heeft het college zich ook redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het wegbeeld past bij een 80 km/u-limiet en dat het in stand houden van de weg, het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en het waarborgen van de vrijheid van het verkeer zijn gediend met het verkeersbesluit. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat het remmen bij de drempel bij de bushaltes op de Delftweg ertoe leidt dat de bruikbaarheid van de weg niet is gewaarborgd, is deze enkele stelling onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.

5.2.    Op de zitting heeft [appellant] aangevoerd dat een 60 km/u-limiet wenselijk is met het oog op de verkeersveiligheid. Het college heeft dit op de zitting erkend, maar zich op het standpunt mogen stellen dat de limiet op dit moment niet noodzakelijk is. Volgens het college zijn er immers geen ongevallenconcentraties bekend en zijn er ook geen meldingen van de verkeerspolitie. [appellant] heeft in dit verband aangevoerd dat de Delftweg tot 2019 nog een 60 km/u-weg was, maar op de zitting is niet komen vast te staan dat aan het besluit van 12 september 2013 uitvoering is gegeven en dat er verkeersborden waren geplaatst waarop een maximale snelheid van 60 km/u was aangegeven. Verder heeft het college aangevoerd dat het is toegestaan om een verkeersdrempel aan te leggen op een 80 km/u-weg en dat de verkeersdrempel bij de bushaltes geen afbreuk doet aan de verkeersveiligheid. De drempel, waarnaar [appellant] heeft verwezen, is volgens het college verwijderd wegens de slechte staat van onderhoud en is niet gelegen op het gedeelte van de Delftweg waar het verkeersbesluit op ziet. Voor zover [appellant] heeft verwezen naar zijn belang om veilig de weg te kunnen oversteken van zijn woning naar zijn tuin, is van belang dat hij op de zitting heeft aangevoerd dat het met de objectieve verkeersveiligheid wel zal meevallen. De Afdeling heeft begrip voor het onveiligheidsgevoel dat hij ervaart bij het oversteken, maar dit betekent niet dat het college het verkeersbesluit niet heeft mogen nemen.

De algemene stelling dat de stikstofuitstoot zal toenemen door verhoging van de maximumsnelheid, nog daargelaten of dit feitelijk juist is, is onvoldoende voor de conclusie dat het college in dit geval het verkeersbesluit niet heeft mogen nemen. Het college heeft ook onweersproken gesteld dat het verlagen van de snelheid alleen tot minder uitstoot leidt als het de doorstroming van het verkeer verbetert en dat er op de Delftweg geen doorstromingsprobleem is. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, blijkt uit het akoestisch onderzoek niet dat bij een maximumsnelheid van 80 km/u een hogere geluidbelasting zal plaatsvinden op de woningen langs de Delftweg, waaronder de woning van [appellant], dan bij een maximumsnelheid van 60 km/u. Het college heeft er in dit verband op gewezen dat juist bij de snelheidsremmende maatregelen die moeten worden genomen om de weg in te richten als een 60 km/u-weg, er meer wordt geremd en opgetrokken. Daardoor zal dan eerder sprake zijn van een toename van geluidsoverlast dan bij een snelheidslimiet van 80 km/u.

De Afdeling is van oordeel dat het college bij de afweging om het verkeersbesluit te nemen meer gewicht heeft mogen toekennen aan het in stand houden van de weg, het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en het waarborgen van de vrijheid van het verkeer dan aan de gestelde nadelige gevolgen van het verkeersbesluit voor [appellant].

5.3.    Het betoog faalt.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.

w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sanchit-Premchand
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022

691

BIJLAGE - Wettelijk kader

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 2

1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:

a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;

b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden

[…]

Artikel 15

1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.

2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)

Artikel 21

De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens

Hoofdstuk II. Verkeersborden

[…]

Paragraaf 4. Voorschriften voor de afzonderlijke borden

Bord A1 (maximumsnelheid)

Toepassing

1. De in te stellen maximumsnelheid dient in overeenstemming te zijn met het wegbeeld ter plaatse. Dit betekent dat waar nodig de omstandigheden op zodanige manier zijn aangepast dat de beoogde snelheid redelijkerwijs voortvloeit uit de aard en de inrichting van de betrokken weg en van zijn omgeving.

[…]