Uitspraak 202107494/1/R4


Volledige tekst

202107494/1/R4.
Datum uitspraak: 3 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]) beiden wonend te Amersfoort,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Amersfoort,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Kop van de Hoef en Lichtpenweg 6" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 1 juli 2022, waar de raad, vertegenwoordigd door D. Schalks en E. Priester, is verschenen. Voorts is ter zitting Kop van de Hoef B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het voornemen bestaat om aan de Hoefseweg 3-11 ongeveer 600 woningen en 3.500 m2-4.000 m2 kantoren te bouwen. Deze gronden maken deel uit van het kantorengebied de Hoef-West (Hoefkwartier). Voor dit gebied heeft de gemeenteraad in 2019 het Ontwikkelkader De Hoef-West vastgesteld, waarin de kaders zijn vastgelegd voor de transformatie van dit gebied naar een gemengde stadswijk met ruimte voor wonen, werken, leren en recreëren. Binnen het woonprogramma is sprake van een gevarieerd aanbod met ruimte voor sociale huurwoningen, woningen voor middenhuur en koopwoningen.

[appellant] woont op het perceel [locatie] op een afstand van 70-90 meter van het plangebied en vreest nadelige gevolgen te ondervinden voor zijn woon- en leefklimaat. Tussen het plangebied en de woning van [appellant] ligt een spoorlijn en daarnaast is een geluidswal aangelegd.

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Kennisname stukken

3.       [appellant] betoogt dat aan hem slechts uitsluitend paragraaf 2.1.2 van de nota van zienswijzen is toegestuurd. In deze paragraaf wordt voor het onderwerp reflecties van geluid verwezen naar paragraaf 2.1.1. Die paragraaf is echter niet aan hem toegestuurd en volgens hem evenmin op www.ruimtelijkeplannen.nl te vinden.

3.1.    Anders dan [appellant] betoogt is paragraaf 2.1.1 van de nota van zienswijzen in zijn geheel te vinden op de gemeentelijke website en is hij daar ook naar verwezen in de brief van 8 september 2021 waarin hij is geïnformeerd over de besluitvorming van de raad. Hierna is [appellant] nogmaals per brief van 6 oktober 2021 geïnformeerd over het besluit van de gemeenteraad van 21 september 2021. In die brief is aangekondigd dat het bestemmingsplan ter visie wordt gelegd en dat de stukken onder andere kunnen worden geraadpleegd op www.ruimtelijkeplannen.nl. Ook daar is een volledige zienswijzennota te vinden. De Afdeling ziet in zoverre dan ook geen grond voor het oordeel dat sprake zou zijn van een gebrek dat kan leiden tot een vernietiging van het besluit van 21 september 2021.

Het betoog slaagt niet.

Goede ruimtelijke ordening

4.       [appellant] betoogt dat het plan in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld omdat een goede ruimtelijke ordening ontbreekt. Volgens [appellant] zal na realisering van de woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat bestaan ter plaatse van zijn woning. De raad heeft zich volgens [appellant] ten onrechte op het standpunt gesteld dat er in Amersfoort een "Hoogbouwvisie Amersfoort" geldt en dat daarom een hoogbouweffectrapportage, een onderzoek naar windhinder en een bezonningsstudie achterwege kunnen blijven. Dat geen sprake zal zijn van negen bouwlagen maakt volgens [appellant] niet dat daarmee de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan is gegeven. Deze hoogbouweffectrapportage is onder meer van belang in verband met het risico op reflecterend geluid afkomstig van de spoorbaan gelegen tussen de woning van [appellant] en de planlocatie. Weliswaar wordt in het kader van geluidsreflectie gesteld dat dit wordt opgelost door gevelmaterialisatie en een absorberende uitvoering van een te plaatsen geluidsscherm, maar een concrete planregel ontbreekt terwijl dit bij de omgevingsvergunning evenmin een te toetsen aspect betreft, aldus [appellant]. Daarnaast kan de hoogbouw zorgen voor reflectie van trillingen.

4.1.    De raad heeft zich, onder meer, op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de in het plan opgenomen bouwhoogten twee richtinggevende aspecten een hoofdrol hebben gespeeld. Dit zijn de transformatie van het Hoefkwartier tot een stedelijke stadswijk en het spoorweggeluid. De ontwikkeling van het gebied tot een stedelijke stadswijk vereist volgens de raad meer een kritische dichtheid en bepaalde bouwhoogten. De bouwhoogte van 5 tot 8 lagen is de meest voorkomende bandbreedte in het Hoefkwartier. De bouwblokken op de Kop van de Hoef zijn onderworpen aan de uitgangspunten van het Ontwikkelkader De Hoef-West en aan het beeldkwaliteitsplan. Aspecten zoals kleine korrelgrootte, wisselende bouwhoogten en setbacks boven het 5e niveau zijn doorgevoerd om een aantrekkelijke, levendige en vitale wijk te creëren. Dit kwaliteitsbeeld komt niet alleen tot uiting in de bouwblokken van het Hoefkwartier zelf, maar straalt ook over de grenzen heen en zorgt voor een goede relatie met de omliggende wijken. Ook spoorweggeluid is een relevant aspect voor de inrichting van het gebied, aldus de raad omdat langs het spoor en de Outputweg de geluidbelasting hoog is. Om deze reden is een van de randvoorwaarden (van de ontwikkeling van het Hoefkwartier) ten behoeve van de leefomgevingskwaliteit de keuze van eerstelijnsbebouwing langs het spoor Amersfoort - Zwolle. Deze eerstelijnsbebouwing is in het Ontwikkelkader De Hoef-West vastgelegd met een bouwhoogte van circa 5 lagen, afgewisseld met bouwhoogten tot maximaal 8 lagen.

Verder is volgens de raad van belang dat in de door de gemeenteraad vastgestelde Hoogbouwvisie een hoogbouweffectrapportage is voorgeschreven bij bebouwing vanaf negen bouwlagen. Het bestemmingsplan maakt de bouw van vijf tot acht bouwlagen mogelijk. Hieruit volgt dat geen hoogbouweffectrapportage behoeft te worden gemaakt. Verder verwijst de raad naar de onderzoeken die door of in opdracht van de gemeente zijn verricht voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan. Daarbij gaat het ook om onderzoeken die in het kader van een hoogbouweffectrapportage relevant zouden zijn, zoals een analyse van de effecten in de directe omgeving op aspecten als windhinder, zon- en schaduwwerking en privacy. Naar deze aspecten (en ten aanzien van de thema’s geluid en trillingen) zijn uitvoerige onderzoeken gedaan, aldus de raad.

4.2.    De enkele omstandigheid dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan geen hoogbouweffectrapportage is opgesteld brengt niet met zich dat het besluit reeds daarom niet mocht worden vastgesteld vanwege strijd met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij is allereerst van belang dat het plan niet voorziet in meer dan acht bouwlagen zodat op grond van de Hoogbouwvisie geen hoogbouweffectrapportage is vereist.

Daarnaast maakt de beoordeling van de geluidsreflectie geen onderdeel uit van de toets zoals die is opgenomen in de Hoogbouwvisie, maar is daar in dit geval wel onderzoek naar gedaan in het kader van de opgestelde milieueffectrapportage. Zo is de woning van [appellant] meegenomen bij de beoordeling van de geluidsgevolgen ten gevolge van het plan in het onderzoek dat is verricht door Alcedo waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 10 november 2020. In dit onderzoek staat dat de planontwikkeling geen relevant effect heeft op de geluidbelasting ter plaatse van woningen in omliggende woonwijken. De maximale toename door de planontwikkeling is 1 dB vanwege reflectie van railverkeerslawaai en 1,5 dB vanwege wegverkeerslawaai. Uit het onderzoek blijkt verder dat geluidreducerende maatregelen moeten worden getroffen, om bij de geluidgevoelige gebouwen in de Hoef-West te laten voldoen aan wettelijke grenswaarden en ter verbetering van het algehele woon- en leefklimaat. In het geluidonderzoek van Alcedo is daarvoor een set aan maatregelen uitgewerkt. Het gaat daarbij om maatregelen aan wegen, spoorlijnen en overige maatregelen. Uit het akoestisch onderzoek dat is verricht door Cauberg Huygen waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 28 mei 2021 komt naar voren dat op het perceel [locatie] na realisatie van het bestemmingsplan een geringe toename van het geluid ten gevolge van spoorweglawaai te verwachten is ten opzichte van de huidige situatie. Op de begane grond bedraagt de toename 1,3 dB en op de verdieping bedraagt de toename 0,8 dB. De geringe toename van de geluidbelasting van afgerond 1 dB op de woning van [appellant] is voor zijn woon- en leefklimaat aanvaardbaar.

Gelet op dit onderzoek en de daaraan verbonden conclusies en het ontbreken van concrete gegevens dat deze onderzoeken onjuist of onvolledig zouden zijn ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet heeft onderkend dat ten gevolge van geluidsreflectie sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in het onderzoek van Cauberg Huygen is uitgegaan van de situatie dat het in de planregels voorgeschreven geluidscherm en de gevels van het nieuwbouwplan het geluid reflecteren en er geen geluidsabsorberende voorzieningen bij het scherm en de gevels worden getroffen. Omdat de raad de situatie zonder aanvullende geluidsabsorberende voorzieningen aanvaardbaar mocht achten, bestaat er geen grond voor het oordeel dat de raad die voorzieningen in een planregel had moeten voorschrijven. In de praktijk kunnen die voorzieningen wel worden getroffen, waardoor de geluidbelasting nog lager uitvalt dan Cauberg Huygen heeft berekend. In dat verband heeft de raad er op gewezen dat in het kader van de nog te verlenen omgevingsvergunningen voor de woningen van belang is dat in het door de raad vastgestelde Beeldkwaliteitsplan voor de Kop van de Hoef ook gebruik kan worden gemaakt van absorberende materialen die zowel in beeldkwalitatieve zin als met het oog op geluidreflectie voordelen kunnen bieden.

4.3.    De raad heeft in het verweer te kennen gegeven dat Alcedo onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke trillinghinder ten gevolge van het plan. In dit onderzoek wordt gesteld dat significante reflecterende effecten door nieuwbouw in het plangebied in de richting van de bestaande woonwijken aan de overzijde van het spoor bij trillingen niet aan de orde zijn en dat cumulatie of versterking van trillingen door nieuwbouw in het Hoefkwartier niet leiden tot een waarneembare toename van de trillingen. Deze stellingen zijn door [appellant] niet weersproken zodat de Afdeling in het door [appellant] aangevoerde, geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de eventuele toename van de trillingen na uitvoering van het plan.

4.4.    Voorafgaand aan de vaststelling van het plan is door Cauberg Huygen een Quickscan windstudie uitgevoerd. In deze Quickscan van 7 juli 2021 staat dat het nieuwbouwplan naar verwachting zeer beperkt tot geen invloed zal hebben op het windklimaat ter plaatse van de bestaande woningen nu de ligging van de woningen niet in lijn is met de maatgevende zuidwestelijke windrichtingen, de ruime afstand tussen de bestaande woningen en de in het plan voorziene woningen en de beschutte ligging van de woningen achter een geluidswal met scherm ten opzichte van het plangebied. [appellant] heeft niet aan de hand van concrete gegevens aangetoond dat de resultaten van deze Quickscan onjuist dan wel onvolledig zouden zijn. Anders dan [appellant] betoogt ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de gevolgen van windhinder onvoldoende zijn onderzocht voorafgaand aan de vaststelling van het plan.

Het betoog slaagt niet

Schaduwhinder

5.       Verder betoogt [appellant] dat niet is onderkend door de raad dat een ernstige aantasting van privacy en verminderde lichtinval en schaduwwerking zal plaatsvinden. Niet is gebleken dat voldaan is aan de lichte TNO-norm zoals die volgt uit de Hoogbouwvisie Amersfoort.

5.1.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 4 maart 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4613, overweegt de Afdeling dat voor de bezonning van woningen geen wettelijke normen bestaan. Dat neemt echter niet weg dat in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.2.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden beperkte invloed hebben op de bezonningssituatie van de woning van [appellant]. In het uitgevoerde onderzoek van 30 april 2021 "rapport Bezonningsstudie De Hoef" staat dat over het algemeen kan worden geconcludeerd dat de nieuwe bebouwing een vrij beperkte invloed heeft op de bezonningssituatie van de woningen en kantoren en er ruimschoots wordt voldaan aan de lichte TNO-norm. Dit geldt voor zowel de huidige situatie waarbij de geluidswal aanwezig is als de situatie dat dit niet het geval zou zijn. Overigens geldt dat op de geluidswal en in het merendeel van de tuinen aan de Erasmusstraat grote volgroeide bomen staan die ook schaduw geven. Deze begroeiing is in deze studie niet meegenomen. Om 9.00 uur op 19 februari raakt de schaduw van de geplande nieuwbouw de bebouwing aan de Erasmusstraat. Dit komt door de lage stand van de zon op dat moment waardoor lange schaduwen worden geworpen. Om 12.00 uur is de schaduw van de geplande nieuwbouw al uit de tuinen van de desbetreffende woningen verdwenen en geeft de nieuwbouw de rest van de dag geen extra schaduw op omliggende bebouwing. In maart wordt de bezonningssituatie een stuk beter, doordat de zon al hoger komt; vanaf 9.00 uur werpt alleen het geplande blok aan de noordzijde wat schaduw in enkele tuinen van de woningen aan de Erasmusstraat, maar vanaf dat moment zal het alleen maar gunstiger worden en er zal in de lente- en zomermaanden helemaal geen extra schaduwwerking zijn van de nieuwbouw op de woningen én tuinen aan de Erasmusstraat. Om 18.00 uur zal de geplande nieuwbouw schaduw werpen op enkele (kantoor)gebouwen aan de oostzijde, maar dan wordt er als het goed is niet meer gewerkt en gaat de zon bijna onder. Op 21 september 9.00 uur, als de herfst begint, dan ontstaat er weer schaduw in de tuinen en op enkele woningen aan de Erasmusstraat. Op 21 december, als de zon op zijn laagst staat, geeft dit vanzelfsprekend lange schaduwen en deze zullen ook op de woningen aan de Erasmusstraat vallen.

5.3.    Gelet op het uitgevoerde schaduwonderzoek dat door [appellant] niet aan de hand van concreet tegenbewijs is weersproken ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de in het plan voorziene bebouwing een zodanige vermindering van zonlicht op het perceel van [appellant] tot gevolg zal hebben dat de raad de bezwaren van [appellant] niet ondergeschikt heeft kunnen achten aan de met de in het plan voorziene bouw van woningen gediende belangen.

Het betoog slaagt niet.

Slot en conclusie

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022

700