Uitspraak 202100540/1/R3


Volledige tekst

202100540/1/R3.
Datum uitspraak: 27 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

De Vereniging Glastuinbouw Nederland, gevestigd te Zoetermeer,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2020 in zaak nr. 19/6745 in het geding tussen:

De Vereniging Glastuinbouw Nederland

en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk.

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2019 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning.

Bij besluit van 9 september 2019 heeft het college het door de Vereniging daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 30 november 2020 heeft de rechtbank het door de Vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Vereniging hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2022, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J.M.J.J. Houben en mr. N.M. Barnhoorn, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij besluit van 29 april 2019 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het omzetten van de op het perceel [locatie] te Rijnsburg, gemeente Katwijk, aanwezige bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Deze activiteit is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "R-Trappenberg-Kloosterschuur 2010". Het college heeft de omgevingsvergunning daarom met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht verleend.

De Vereniging is opgekomen tegen het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning om te voorkomen dat de plattelandswoning een belemmering vormt voor de omliggende gronden die in gebruik zijn als glastuinbouwgebied.

Bij het besluit van 9 september 2019 heeft het college het bezwaar van de Vereniging niet-ontvankelijk verklaard, omdat het van oordeel is dat de Vereniging niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is aan te merken.

2.       De rechtbank heeft het beroep van de Vereniging ongegrond verklaard. Met het college is de rechtbank van oordeel dat de Vereniging niet als belanghebbende bij het besluit van 29 april 2019 kan worden aangemerkt. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat de Vereniging enig algemeen of collectief belang kan worden toegerekend, waarvan de bescherming in het geding is als gevolg van het primaire besluit. Daarbij is volgens de rechtbank van belang dat de statutaire doelstellingen onvoldoende concreet en te algemeen zijn geformuleerd, en niet gelden voor een concreet afgebakend werkgebied. Bovendien blijkt volgens de rechtbank niet uit de statuten van de Vereniging dat zij het beschermen en behouden van areaal duurzaam glastuinbouwgebied als doel hebben.

Het hoger beroep

3.       De Vereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte overwogen heeft dat de Vereniging niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb.

De Vereniging voert aan dat zij wel degelijk een collectief belang vertegenwoordigt, namelijk het voorkomen van belemmeringen als gevolg van strijdigheid. Strijdig gebruik zal leiden tot minder ruimte voor teelt-gerelateerde glastuinbouwbedrijven en vormt een belemmering voor herverkaveling van het glastuinbouwgebied, aldus de Vereniging. Om die reden is volgens de Vereniging wel degelijk sprake van een direct en rechtstreeks belang bij het besluit van 29 april 2019. Volgens de Vereniging zal het besluit leiden tot mogelijke belemmeringen voor huidige omliggende bedrijven en voor mogelijke nieuwe bedrijven die zich in het gebied willen vestigen. Er is een direct belang voor al haar leden.

Ook voert de Vereniging aan dat uit artikel 2, lid b en i, van haar statuten, blijkt dat zij het beschermen en behouden van het areaal duurzaam glastuinbouwgebied tot haar doelen rekent. Volgens dit artikel behoort belangenbehartiging van haar leden (in de meest brede zin van het woord) met alle wettelijke middelen die daar dienstbaar aan kunnen zijn tot de doelstelling van de organisatie.

3.1.    Artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb luidt:

"1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken"

[…]

3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen."

3.2.    In geschil is of de Vereniging krachtens haar statutaire doelstellingen enig algemeen of collectief belang behartigt, waarvan de bescherming in het geding is als gevolg van het besluit van 29 april 2019.

3.3.    Om te kunnen bepalen of het belang van de Vereniging rechtstreeks is betrokken bij het besluit tot vergunningverlening, moet daarom worden gekeken naar de doelstellingen van de vereniging die in haar statuten staan.

3.4.    In artikel 2, eerste lid, van haar statuten heeft de Vereniging onder meer de volgende doelstellingen geformuleerd:

[…]

b. de behartiging van sociale en economische belangen van haar leden;

[…]

i. het met alle wettige middelen die daar dienstbaar aan kunnen zijn behartigen van de belangen van haar leden in de meest brede zin van het woord

3.5.    De Afdeling stelt vast dat de Vereniging een belangenorganisatie is die voor het belang van haar leden opkomt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 30 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1739), komt een belangenorganisatie die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee op voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. Van dit tegendeel is niet gebleken. De Vereniging komt dus niet op voor een algemeen belang. De uitspraken van de Afdeling die gaan over rechtspersonen die opkomen voor een algemeen belang, zoals die waarnaar het college heeft verwezen, zijn hier daarom niet van toepassing. Anders dan het college stelt betekent het ontbreken van een territoriale begrenzing dan ook niet dat de Vereniging daarom al geen belanghebbende is (vergelijk de uitspraak van 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3453, onder 7.1).

Blijkens haar statuten stelt de Vereniging zich ten doel het behartigen van de sociale en economische belangen van haar leden. Deze leden zijn exploitanten van een glastuinbouwbedrijf. In dit geval gaat het om het belang dat de gronden in de omgeving van het perceel zonder belemmeringen kunnen worden gebruikt voor de glastuinbouw door haar leden. Het belang waarvoor de Vereniging in deze procedure opkomt, is derhalve een belang dat zij, gelet op haar statutaire doelstelling, in het bijzonder behartigt. Het besluit tot omzetting van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning in een glastuinbouwgebied raakt rechtstreeks de belangen van haar leden. De Vereniging is daarom belanghebbende bij het besluit van 29 april 2019. Het college heeft ten onrechte het bezwaar van de Vereniging niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

Het betoog slaagt.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 9 september 2019 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Het college zal een nieuw besluit op het bezwaar van de Vereniging moeten nemen, waarbij het op de inhoudelijke bezwaren van de Vereniging in moet gaan.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2020 in de zaak nr. 19/6745;

III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk van 9 september 2019;

V.       gelast het college van burgemeester en wethouders van Katwijk het door de Vereniging Glastuinbouw Nederland voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht tot een bedrag van € 886,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Soede

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022

270-1006