Uitspraak 201302089/1/R4


Volledige tekst

201302089/1/R4.
Datum uitspraak: 30 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. LTO Noord, gevestigd te Haarlem,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te De Zilk, gemeente Noordwijkerhout,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2013 heeft het college het wijzigingsplan "Delfweg 23" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben LTO Noord en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2012, waar LTO Noord, vertegenwoordigd door ir. A.D. Middag, werkzaam bij LTO Noord, [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 2] en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. de Jong en G. Imthorn, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn [partij A] en [partij B], (hierna: tezamen en in enkelvoud: [partij]), vertegenwoordigd door mr. J.C. Moree, advocaat te Poortugaal, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het wijzigingsplan voorziet met toepassing van de Ruimte-voor-Ruimte regeling in een plandeel met onder meer de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "bollenteelt" en twee bouwvlakken, ten behoeve van de bouw van twee woningen.

2. [partij] betoogt dat [appellant sub 2] en anderen geen belanghebbenden zijn bij het onderhavige wijzigingsplan, gelet op de beperkte hoogte en omvang van het bouwplan dat door het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, de afstanden van hun woningen tot de te bouwen compensatiewoning en het beperkte zicht op het plangebied.

2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 8:1 kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

2.2. [appellant sub 2] en anderen hebben, gelet op het open landschap, vrij zicht hebben op het bouwplan waarin het wijzigingsplan voorziet. De ruimtelijke uitstraling van het bouwplan waarin het wijzigingsplan voorziet, is gelet op dit open landschap, zodanig dat niet kan worden geoordeeld dat [appellant sub 2] en anderen niet rechtstreeks in hun belangen worden getroffen door het wijzigingsplan.

3. [partij] betoogt dat LTO Noord niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat in het beroepschrift niet is vermeld welk algemeen belang van de agrarische sector zij behartigt.

3.1. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

3.2. LTO Noord heeft blijkens artikel 2 van haar statuten ten doel het bevorderen van de economische, sociale, culturele en maatschappelijke belangen van de agrarische sector en van de in de sector werkzame ondernemers, alles in de ruimste zin des woords.

3.3. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 23 augustus 2006, zaaknummer 200507730/1, heeft overwogen komt een belangenorganisatie die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee op voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. Blijkens haar statuten stelt LTO Noord zich ten doel de belangen van de agrarische ondernemers te behartigen. In dit geval gaat het om het belang dat de gronden in het plangebied bruikbaar blijven voor de bollenteelt. Het belang waarvoor LTO Noord in deze procedure opkomt, is derhalve een belang dat zij, gelet op haar statutaire doelstelling, in het bijzonder behartigt. LTO Noord kan dan ook worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, in samenhang met het derde lid, van de Awb bij de vaststelling van het plan.

4. Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde in geding is, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.

LTO Noord heeft eerst ter zitting betoogd dat het advies van de agrarisch deskundige DLV Plant van 30 oktober 2009 geen betrekking heeft op de vraag of de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven in de omgeving niet onevenredig worden beperkt. LTO Noord heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk was deze grond eerder aan te voeren. In aanmerking genomen dat het college hierop niet op passende wijze heeft kunnen reageren, is het ter zitting aanvoeren van deze beroepsgrond in strijd met de goede procesorde, zodat de Afdeling deze grond bij de beoordeling van het bestreden besluit buiten beschouwing zal laten.

5. LTO Noord voert aan dat het ontwerpwijzigingsplan niet gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Volgens de kennisgeving zou het ontwerpwijzigingsplan vanaf 26 september 2012 ter inzage liggen, maar het ontwerpwijzigingsplan was pas zes dagen later via deze website te raadplegen, aldus LTO Noord.

5.1. In artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro is, voor zover hier van belang, bepaald dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, met dien verstande dat het ontwerp-besluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld.

5.2. Het college vermeldt dat door een storing op de website www.ruimtelijkeplannen.nl het ontwerpwijzigingsplan bijna een week te laat op deze website bekend gemaakt is. Het college vermeldt dat indien in de week nadat de termijn voor het indienen van een zienswijze was verstreken, een zienswijze was ingekomen, het deze zou hebben meegenomen in de beoordeling.

5.3. Niet in geschil is dat het ontwerpwijzigingsplan en de hierbij behorende stukken die via de website ruimtelijkeplannen.nl werden aangeboden in ieder geval gedurende een deel van de termijn van terinzagelegging niet dan wel niet goed zichtbaar waren. Dit verdraagt zich niet met artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb nu LTO Noord heeft erkend door dit gebrek niet in haar belangen te zijn geschaad en niet aannemelijk is dat andere belanghebbenden dan LTO Noord vanwege de gebrekkige elektronische beschikbaarstelling zijn benadeeld. Bij dit laatste neemt de Afdeling in aanmerking dat, nu het college tijdig kennis heeft gegeven van het ontwerp, de bedoeling om het ontwerpwijzigingsplan en de hierbij behorende stukken langs elektronische weg beschikbaar te stellen voor deze belanghebbenden kenbaar was; dat zij de mogelijkheid hadden om de papieren versie van deze stukken op het gemeentehuis in te zien en dat het ontwerpwijzigingsplan en de daarbij behorende stukken in ieder geval vijf weken elektronisch beschikbaar waren.

6. LTO Noord stelt dat het vastgestelde wijzigingsplan niet gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid vormt dan ook geen grond voor de vernietiging van het bestreden besluit.

7. [appellant sub 2] en anderen stellen dat hen de mogelijkheid is onthouden een tegenrapport te laten opstellen omdat zij, zo is ter zitting toegelicht, uit correspondentie met het college de indruk hadden gekregen dat het college - anders dan in de zienswijzen is gesteld - niet een positieve grondhouding had tegenover het plan.

7.1. De Afdeling volgt [appellant sub 2] en anderen hierin niet. Niet valt in te zien dat [appellant sub 2] en anderen nu uit de door hen bedoelde correspondentie in ieder geval niet valt te lezen dat het college geen medewerking wenste te verlenen, beperkt waren in hun mogelijkheid om ter weerlegging van het door het college bij het ontwerpbesluit gevolgde advies "Landschappelijk advies. Ruimte voor Ruimte Delfweg 23, Noordwijkerhout" van Landschapsbeheer Zuid-Holland van 12 maart 2009 (hierna: het advies 2009) een tegenrapport te laten opstellen en in te brengen.

8. LTO Noord en [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat de bestaande landschappelijke waarden van het gebied, te weten de openheid van het gebied, worden aangetast. LTO Noord voert voorts aan dat in het advies 2009 is miskend dat alternatieven minder negatieve gevolgen hebben voor de landschappelijke waarden of voor de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving. LTO Noord betwijfelt of de plannen zijn gewijzigd tussen het eerdere advies van Landschapsbeheer Zuid-Holland over de ontwikkelingen aan Delfweg 23 te Noordwijkerhout van juli 2008 en het advies 2009. LTO Noord en [appellant sub 2] en anderen hebben ter zitting verklaard dat deze beroepsgronden erop neerkomen dat niet is voldaan aan de voorwaarden vermeld onder b en onder j voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid die zijn vermeld in artikel 27, dertiende lid, van het bestemmingsplan "Buitengebied 1e herziening".

8.1. Ingevolge artikel 27, dertiende lid, van het bestemmingsplan "Buitengebied 1e herziening" is het college van burgemeester en wethouders bevoegd - met toepassing van artikel 11 WRO - de bestemming van bouwvlakken met de bestemming "Agrarische doeleinden bollenteelt (Ab)" te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden (W)", "Tuinen (T)", "Erven" en "Agrarische doeleinden bollenteelt (Ab)", met dien verstande dat:

b. planwijziging uitsluitend wordt toegepast indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande of te ontwikkelen bijzondere waarden (landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarden) op het perceel of in de directe omgeving daarvan;

j. de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving niet onevenredig mogen worden belemmerd;

8.2. In de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek is het gebied aangemerkt als gebied voor "behoud open vensters op het bollenlandschap en benutting als toeristische uitzichtpunten" en "herstructurering naar vitale Greenport met landschapsverbetering en integratie wateropgaven, sanering, schaalvergroting en intensivering bollencomplex".

8.3. Uit het advies 2009 blijkt dat het plan is gewijzigd ten opzichte van het plan waarover eerder in 2008 negatief was geadviseerd. Anders dan toen wordt nu alle bedrijfsbebouwing, een kassencomplex met schuur gesloopt - en wordt de bestaande woning verplaatst. Hiermee wordt blijkens het advies 2009 een - zij het niet optimale - verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bereikt. Sloop van de bedrijfsbebouwing versterkt het open karakter van het landschap en verplaatsing van de woning versterkt de zichtlijnen vanaf de Delfweg. De Afdeling ziet in hetgeen LTO Noord en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding om aan deze constateringen in het advies 2009 te twijfelen. Het college heeft gelet op het uitgebrachte advies 2009 naar het oordeel van de Afdeling het plan in redelijkheid een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kunnen achten. Dat de plansituatie niet als een optimale situatie is gekenschetst in het advies 2009 rechtvaardigt niet de conclusie dat zich geen verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voordoet. Het betoog dat niet is voldaan aan de voorwaarde gesteld in artikel 27, dertiende lid, onder b, van de planregels slaagt dan ook niet.

Wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving heeft LTO Noord gewezen op consequenties voor herverkaveling. Dit betoogt slaagt niet. Nu slechts op een klein deel van de gronden in een hoek een bouwvlak is aangebracht en de gronden overigens de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "bollenteelt" hebben gekregen, heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze gevolgen beperkt zijn. Een onevenredige belemmering van ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving als bedoeld in artikel 27, dertiende lid, onder j, van de planregels is derhalve niet aan de orde.

Naar aanleiding van de stelling van LTO Noord dat onvoldoende aandacht is besteed aan alternatieven voor het plan heeft het college naar voren gebracht dat andere denkbare alternatieven meer gevolgen hebben voor de landschappelijke waarden of de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

9. De beroepen zijn ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Bijleveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013

433.