Uitspraak 202100612/1/A3


Volledige tekst

202100612/1/A3.
Datum uitspraak: 29 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Hilversum,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 18 december 2020 in zaak nr. 20/1662 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2019 heeft het college een verzoek van [appellant] tot wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: brp) afgewezen.

Bij besluit van 16 april 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 10 november 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.L. Sett, advocaat te Vleuten, en het college, vertegenwoordigd door C. Pilic en K. El Kaouini, zijn verschenen. Als tolk voor [appellant] is verschenen Y.Y. Chow-Yuen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] staat in de brp ingeschreven als [naam appellant in basisregistratie], geboren op [geboortedatum] 1984 te [plaats] (China). Deze gegevens zijn ontleend aan een door hem op 16 mei 2000 afgelegde verklaring onder ede. Hij heeft het college op 20 november 2017 verzocht om zijn gegevens te wijzigen in [aangepaste naam], geboren op [geboortedatum] 1977 te [plaats] (China). Daartoe heeft hij de volgende documenten overgelegd:

-         Een kopie van een verblijfsdocument geldig tot [datum] 2019,

-         Een kopie van een Chinees paspoort geldig tot [datum] 2029, afgegeven door de Chinese ambassade in Den Haag,

-         Een gelegaliseerde notariële verklaring betreffende de geboorte,

-         Een gelegaliseerde notariële verklaring betreffende justitiële gegevens,

-         Een gelegaliseerde notariële verklaring bij en een kopie van een hukou met vertaling van de hukou,

-         Een kopie van een Chinese identiteitskaart.

Besluitvorming

2.       Het college heeft het verzoek van [appellant] bij besluit van 6 november 2019 afgewezen, omdat volgens het college niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de gegevens over [appellant] in de brp onjuist zijn en [appellant] dezelfde persoon is als de in de door hem overgelegde documenten genoemde persoon met andere persoonsgegevens. Het college heeft de afwijzing bij besluit van 16 april 2020 in bezwaar gehandhaafd, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften.

Wetgeving

3        De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Hoger beroep

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet onomstotelijk heeft bewezen dat hij [aangepaste naam] is. Daartoe voert hij aan dat het vaste Afdelingsrechtspraak is dat in beginsel van de juistheid van een door de Chinese autoriteiten afgegeven paspoort moet worden uitgegaan nu de Chinese autoriteiten de identiteit van betrokkene hebben vastgesteld voordat hem het Chinese paspoort is verstrekt. De gegevens op het paspoort kunnen een aanwijzing vormen voor het antwoord op de vraag of de door [appellant] overgelegde documenten hem betreffende gegevens bevatten en komen overeen met de gegevens in de gelegaliseerde documenten. Volgens het Bureau Documenten staat de authenticiteit van de gelegaliseerde notariële verklaringen vast.

Verder betoogt [appellant] onder verwijzing naar het Algemeen ambtsbericht China 2012 dat het feit dat hij in een hukou staat geregistreerd niet betekent dat hij permanent in China woonachtig moet zijn.

Ten slotte kan het verband tussen [appellant] en de overgelegde documenten worden gelegd met behulp van aanvullend bewijs in de vorm van de door het college verrichte fotovergelijking tussen [appellant] en het Chinees paspoort aangezien de Chinese autoriteiten de identiteit van betrokkene hebben vastgesteld voordat hem het Chinees paspoort is verstrekt, aldus [appellant].

Beoordeling

5.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet brp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd.

6.       De Afdeling heeft in de uitspraak van 4 mei 2022 verder overwogen dat in zaken over een verzoek om wijziging van persoonsgegevens in de brp eerst de vraag beantwoord moet worden of de verzoeker brondocumenten heeft weten over te leggen die voldoen aan de eisen uit artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp. Pas wanneer die vraag bevestigend beantwoord kan worden, wordt toegekomen aan de vraag of het verband tussen de verzoeker en de persoon op de documenten kan worden gelegd. Bij positieve beantwoording van deze vragen zal vervolgens worden beoordeeld of aan de toetsingsmaatstaf is voldaan. Is dat het geval, dan wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd.

7.       Het college betwist niet de authenticiteit van de overgelegde documenten en dat, afgezien van het paspoort, de documenten brondocumenten zijn, maar de inhoudelijke juistheid van de documenten en het verband tussen [appellant] en de documenten. In de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022 is geoordeeld dat een paspoort, anders dan de rechtbank heeft overwogen en partijen hebben aangevoerd, een brondocument kan zijn als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp. [appellant] heeft dus meerdere brondocumenten overgelegd.

Daarnaast wordt als overwogen onder 4 voor de bewijsmaatstaf niet langer uitgegaan van onomstotelijkheid, maar van buiten redelijke twijfel.

De notariële verklaringen

8.       Zoals overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022 betekent de omstandigheid dat een akte een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, van de Wet brp niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Zo is van belang dat uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp volgt dat aan de hier bedoelde brondocumenten geen gegevens mogen worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten. Het gaat hierbij om de openbare orde in materiële en in processuele zin (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, p. 128). Van strijd met de openbare orde in processuele zin kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden.

9.       Niet in geschil is dat de notariële verklaringen authentiek zijn. De notariële verklaringen zijn door het Bureau Documenten echt bevonden. Het college voert over de notariële verklaringen aan dat onduidelijk is hoe de Chinese autoriteiten de identiteit van [appellant] hebben vastgesteld en zijn overgegaan tot afgifte. Zoals overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022 moet het college als het stelt dat er kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden, dit concreet onderbouwen. Het in algemene zin uiten van twijfels over de afgiftepraktijk van het betreffende brondocument in de afgevende staat is hiervoor onvoldoende. Het college heeft niet aan de bewijslast voldaan. Bovendien blijkt uit de inhoud van de notariële verklaringen dat afgifte in ieder geval is gebaseerd op de Chinese id-kaart of tenminste een kopie daarvan aangezien het kaartnummer daarvan op de notariële verklaringen wordt vermeld. Op de notariële verklaring over de hukou staat vermeld dat de kopie van de hukou overeenkomt met de originele hukou en de originele hukou authentiek is.

Het chinees paspoort, de hukou en id-kaart

10.     Wat is overwogen onder 7 geldt ook voor een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp. Daar komt bij dat van belang is dat artikel 2.10, derde lid, van de Wet brp bepaalt dat aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, geen gegevens worden ontleend, als aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.

11.     Ook voor het paspoort, de hukou en de id-kaart geldt dat het college heeft aangevoerd dat onduidelijk is hoe de Chinese autoriteiten de identiteit van [appellant] hebben vastgesteld en zijn overgegaan tot afgifte. In dit geval heeft het college de stelling dat er kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden ten aanzien van het Chinees paspoort wel concreet onderbouwd. In het Algemeen ambtsbericht China 2020 is de aanvraagprocedure voor paspoortaanvragen uit het buitenland beschreven. Daarin staat voor verschillende situaties, namelijk de eerste paspoortaanvraag, vervanging van een standaardpaspoort en het vervangen van een standaardpaspoort dat kwijtgeraakt of beschadigd is, dat de aanvrager bewijs van het bezit van de Chinese nationaliteit in kopie en origineel zoals een hukou of id-kaart of een verklaring omtrent burgerschap moet overleggen. [appellant] heeft echter alleen een kopie van een hukou, een kopie van een id-kaart en geen verklaring omtrent burgerschap overgelegd. Zoals overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022 mag het college van de aanvrager verlangen dat hij die onderliggende documenten overlegt, tenzij de aanvrager aannemelijk maakt dat hij dit niet kan en dat hem dit niet kan worden verweten. [appellant] heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Hoewel geldt dat zoals overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022 in beginsel van de juistheid van de gegevens in een door de bevoegde autoriteit afgegeven paspoort moet worden uitgegaan, heeft het college voldaan aan de bewijslast waar het gaat om de stelling dat onduidelijk is hoe tot afgifte van het paspoort is overgegaan. Voor het paspoort geldt dat de daarin vermelde feiten niet hoeven te worden verwerkt in de brp.

12.     Zoals eerder overwogen bepaalt artikel 2.10, derde lid, van de Wet brp dat aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, geen gegevens worden ontleend, als aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn. Voor de hukou geldt dat het college heeft aangevoerd dat deze een onjuistheid bevat. Op de hukou staat namelijk vermeld dat [appellant] permanent woonachtig is in China. [appellant] staat echter vanaf 2000 ingeschreven als inwoner van Nederland. [appellant] erkent dat hij vanwege zijn vertrek naar het buitenland voor een periode van langer dan een jaar zelf actie had moeten ondernemen in die zin dat hij zich bij het Public Security Bureau had moeten melden om dit door te geven, maar dit heeft nagelaten. Of het Public Security Bureau wel of niet controleert waar iemand woonachtig is en of het in China niet verplicht is om op het adres in de hukou te wonen is verder niet van belang. Vaststaat dat de hukou een onjuist feit vermeldt en [appellant] bovendien niet heeft geprobeerd om een hukou over te leggen waarin deze onjuistheid niet vermeld staat.

13.     Het college voert over de id-kaart aan dat onduidelijk is hoe de Chinese autoriteiten de identiteit van [appellant] hebben vastgesteld en zijn overgegaan tot afgifte. Zoals eerder overwogen moet het college als het stelt dat er kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden, dit concreet onderbouwen. Het in algemene zin uiten van twijfels over de afgiftepraktijk van het betreffende brondocument in de afgevende staat is hiervoor onvoldoende. Het college heeft wat betreft de id-kaart niet aan de bewijslast voldaan.

14.     De conclusie is dat [appellant] notariële verklaringen en een id-kaart heeft overgelegd die brondocumenten zijn en het college niet concreet heeft onderbouwd waarom de daarin vermelde feiten niet voor verwerking in de brp in aanmerking komen.

15.     Het college heeft ook niet gemotiveerd betwist dat de notariële verklaringen en de id-kaart betrekking hebben op [appellant], terwijl de bewijslast gelet op de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022 op het college ligt.

16.     Gelet op wat is overwogen onder 8, 12 en 14 is het besluit van 16 april 2020 van het college onvoldoende gemotiveerd.

Conclusie

17.     Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren. Het besluit van 16 april 2020 moet worden vernietigd. Het college moet opnieuw een besluit nemen op het door [appellant] tegen het besluit van 6 november 2019 gemaakte bezwaar met inachtneming van wat in deze uitspraak van de Afdeling is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil zal de Afdeling daarvoor een termijn stellen en ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

18.     Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2020 in zaak nr. 20/1662;

III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilversum van 16 april 2020, kenmerk: 565736;

V.       draagt het college van burgemeester en wethouders van Hilversum op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dat besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

VI.      bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VII.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hilversum tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.036,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hilversum aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Klein
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022

176-898

BIJLAGE

Wet basisregistratie personen

Artikel 2.7

1. In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de

volgende gegevens opgenomen:

a. algemene gegevens:

1° gegevens over de burgerlijke staat waar het betreft de naam, de geboorte, het geslacht, de ouders, het huwelijk, dan wel geregistreerd partnerschap en eerdere huwelijken of eerder geregistreerde partnerschappen, de echtgenoot dan wel geregistreerd partner en eerdere echtgenoten of geregistreerde partners, de kinderen en het overlijden;

[...]

Artikel 2.8

[...]

2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:

[...]

c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;

[...]

Artikel 2.10

[...]

2. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.

3. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, worden geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.

[...]

Artikel 2.58

1. Het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens, bedoeld in artikel 16 van de verordening, of op wissing van gegevens, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de verordening, bevat de aan te brengen wijzigingen.

2. Het college van burgemeester en wethouders geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling [artikelen 2.1-2.61].

[…]