Uitspraak 202102613/1/A3


Volledige tekst

202102613/1/A3.
Datum uitspraak: 29 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Almelo,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 maart 2021 in zaak nr. 20/1362 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2019 heeft het college het verzoek van [appellante] om haar identiteitsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: brp) te wijzigen, afgewezen.

Bij besluit van 3 juni 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2022, waar [appellante], bijgestaan door mr. A.H. Diels, advocaat te Amsterdam, vergezeld van [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.A.J.S. Lathouwers, J.L.M. van den Broek, rechtsbijstandsverleners te Mierlo, en C.H.M. Witteman, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.

Inleiding

2.       [appellante] is op 15 augustus 2006 in de brp geregistreerd als [persoon A], geboren op [geboortedatum] 1988 in Ruian, China, nationaliteit onbekend. Deze identiteitsgegevens zijn ontleend aan een door [appellante] onder ede afgelegde verklaring als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet basisregistratie personen (hierna: de Wet brp). Op 5 maart 2019 heeft [appellante] verzocht om haar gegevens te wijzigen in [persoon B], geboren op [geboortedatum] 1977 in Ruian City, Chinese nationaliteit. Ook heeft zij gevraagd om de gegevens van haar ouders in de brp te registreren. Bij haar aanvraag heeft zij de volgende gegevens overgelegd:

- een Nederlandse verblijfsvergunning op naam van [persoon A], geboren op [geboortedatum] 1988 in Ruian, afgegeven op 15 november 2018;

- een dubbel gelegaliseerde Chinese hukou van 21 maart 2018 met een notariële akte en Engelse vertaling, waarin staat dat [persoon B], alias [persoon C], is geboren op [geboortedatum] 1977 in Ruian City, provincie Zhejiang, en dat zij de dochter is van [persoon D] en [persoon E];

- een Chinees paspoort op naam van [persoon B], geboren op [geboortedatum] 1977 te Zhejiang, afgegeven op 7 juni 2017 door de Chinese ambassade in Den Haag;

- een dubbel gelegaliseerde Chinese notariële akte van 12 juli 2017, waarin staat dat [persoon B] is geboren op [geboortedatum] 1977 in Ruian City, provincie Zhejiang, en dat [persoon D] haar vader en [persoon E] haar moeder is;

- een Chinese identiteitskaart met Engelse vertaling op naam van [persoon B], geboren op [geboortedatum] 1977 in Ruian City in de provincie Zhejiang, met een geldigheidsduur van 14 mei 2013 tot 14 mei 2033;

- een verlopen Chinees paspoort op naam van [persoon C], geboren op [geboortedatum] 1977 in Zhejiang, met nummer […], afgegeven op 28 februari 2007 in Den Haag;

- een verlopen Chinees paspoort op naam van [persoon C], geboren op [geboortedatum] 1977 in Zhejiang, afgegeven op 2 maart 2000 in Zhejiang;

- een verlopen Chinese identiteitskaart met beëdigde vertaling op naam van [persoon C], geboren op [geboortedatum] 1977 te Rui’an shi (stad), provincie Zhejiang, afgegeven op 31 december 1995;

- een deskundigenrapportage van een verwantschapsonderzoek van 9 september 2019 door Verilabs, waarin staat dat op basis van DNA-onderzoek praktisch bewezen (meer dan 99,99% waarschijnlijk) is dat [persoon D] en [persoon E] de biologische ouders van [persoon A] zijn.

3.       Het college heeft de aanvraag afgewezen en het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen de afwijzing ongegrond verklaard. Volgens het college blijkt uit de door [appellante] overgelegde documenten, die weliswaar door het Bureau Documenten als echt zijn gekwalificeerd, niet onomstotelijk dat de gewenste persoonsgegevens juist zijn en de gegevens in de brp onjuist zijn. Daarbij is van belang dat [appellante] documenten heeft overgelegd waarin verschillende identiteiten staan vermeld. Het college heeft daarom niet onomstotelijk kunnen vaststellen dat deze documenten aan [appellante] toehoren. Verder is niet gebleken dat voorafgaand aan de afgifte van het meest recente Chinese paspoort deugdelijk onderzoek heeft plaatsgevonden.

Uitspraak rechtbank

4.       De rechtbank heeft overwogen dat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de oude gegevens onjuist zijn, dat de nieuwe gegevens juist zijn en dat de nieuwe en oude gegevens op dezelfde persoon zien. Het college heeft volgens de rechtbank terecht opgemerkt dat de hukou van de ouders vraagtekens oproept omdat daarin wordt gesproken over een ‘second-born-son’. Ook valt niet uit te sluiten dat er ook nog één of meer meerderjarige zussen zijn die inmiddels uit de hukou van de ouders zijn verwijderd. Dat laatste zou kunnen betekenen dat de gestelde nieuwe identiteit aan één van die zussen toebehoort. Verder komen uit de door [appellante] overgelegde paspoorten en identiteitskaarten drie verschillende identiteiten naar voren, is er sprake van verschillende ‘ID-cardnummers’ en het gebruik van een alias. De echtheid van de paspoorten en identiteitskaarten is weliswaar erkend, maar dat wil niet zeggen dat ook de inhoud op juistheid is gecontroleerd. Niet duidelijk is op welke wijze de Chinese ambassade in Nederland de identiteit van [appellante] heeft gecontroleerd voordat het meest recente paspoort werd afgegeven, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

5.       [appellante] voert aan dat de rechtbank ten onrechte het betoog van het college heeft gevolgd dat niet van de inhoudelijke juistheid van de paspoorten en identiteitsbewijzen kan worden uitgegaan. Zij bestrijdt de overweging van de rechtbank dat niet duidelijk is op welke wijze de Chinese ambassade in Nederland haar identiteit heeft gecontroleerd voordat het meest recente paspoort werd afgegeven. Zij voert aan dat volgens vaste jurisprudentie moet worden uitgegaan van de inhoudelijke juistheid van een door de Chinese autoriteiten afgegeven paspoort. Een paspoort wordt alleen door de Chinese vertegenwoordiging in het buitenland aan een Chinees staatsburger afgegeven na verificatie van de identiteit. Dit volgt uit het Algemeen ambtsbericht China van december 2012 en ook uit jurisprudentie van de Afdeling. Ook als niet vast staat hoe de Chinese autoriteiten de identiteit van de aanvrager van een paspoort hebben onderzocht en vastgesteld, moet er volgens [appellante] vanuit worden gegaan dat dit wel is gebeurd.

Toetsingskader

5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2799), moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet brp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten.

5.2.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 4 mei 2022,  ECLI:NL:RVS:2022:1198, de voorheen gehanteerde toetsingsmaatstaf, te weten dat voor het wijzigen van in de brp geregistreerde gegevens, gelet op het systeem van de Wet brp, onomstotelijk moet vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn, genuanceerd. De nieuwe toetsingsmaatstaf is dat beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd.

5.3.    In de uitspraak van 4 mei 2022 heeft de Afdeling verder verduidelijkt wat brondocumenten zijn en wat het toetsingskader is voor de beoordeling van de bewijswaarde van zulke documenten. Brondocumenten zijn de in artikel 2.8, tweede lid, onder a tot en met e, van de Wet brp omschreven documenten op grond waarvan de in dat lid bedoelde gegevens over de burgerlijke staat mogen worden opgenomen in de brp.

Een geschrift waarin het feit is vermeld waarover het verzoek tot opneming gaat, is een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp als dit overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt. Een paspoort waarin het desbetreffende feit wordt vermeld, kan zo'n geschrift zijn (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 127). In een beperkt aantal uitspraken heeft de Afdeling overwogen dat een paspoort geen brondocument kan zijn omdat dit wordt verleend op grond van andere documenten. De Afdeling heeft deze lijn verlaten, omdat daarmee een te enge uitleg van het begrip brondocument werd aangehouden.

Aan paspoorten wordt in het internationale rechtsverkeer een belangrijke bewijsfunctie toegekend. Als het door de aanvrager overgelegde geschrift een paspoort is en het college betwist dat dit overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt, zal het in de regel ter onderbouwing van deze betwisting een deskundigenadvies moeten overleggen.

Dat een geschrift een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, betekent niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:702). Bij het beoordelen of deze feiten moeten worden verwerkt, moet ook rekening worden gehouden met de relevante bepalingen uit paragraaf 3 van Afdeling 1 van Hoofdstuk 2 van de Wet brp. Zo is van belang dat artikel 2.10, derde lid, van de Wet brp bepaalt dat aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, geen gegevens worden ontleend, als aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn. Verder is van belang dat uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp volgt dat aan de hier bedoelde brondocumenten geen gegevens mogen worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten. Het gaat hierbij om de openbare orde in materiële en in processuele zin (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, 128). Van strijd met de openbare orde in processuele zin kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2285).

Wat in de vorige alinea is overwogen, geldt ook als het door de aanvrager overgelegde geschrift een paspoort is. Wel geldt dat in beginsel van de juistheid van de gegevens in een door de bevoegde autoriteit afgegeven paspoort moet worden uitgegaan (zie de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1626, overweging 4.2). Hieruit volgt dat niet elke daadwerkelijke of veronderstelde administratieve tekortkoming in het afgifteproces van de afgevende vreemde staat volstaat om in het geval van een paspoort strijd met de openbare orde in processuele zin aan te nemen. Een voorbeeld waarbij die strijd met de openbare orde wel kan worden aangenomen, is wanneer blijkt dat een paspoort gekocht is, aldus de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022.

Is het door [appellante] overgelegde recente paspoort een brondocument?

5.4.    [appellante] heeft een op 7 juni 2017 afgegeven Chinees paspoort overgelegd, waarin de naam, de provincie van de geboorteplaats en de geboortedatum zijn vermeld waarover het verzoek tot opneming gaat. Het college twijfelt niet aan de echtheid van het paspoort. Het paspoort moet daarom worden aangemerkt als een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp.

Welke bewijswaarde komt toe aan het recente paspoort?

5.5.    Zoals hiervoor is overwogen, wordt er in beginsel van uitgegaan dat er voorafgaand aan de afgifte van het paspoort een behoorlijk onderzoek door de bevoegde autoriteiten heeft plaatsgevonden, ook naar de aanvrager van het paspoort. De enkele stelling van het college dat onduidelijk is op welke wijze onderzoek heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de afgifte van het paspoort is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het paspoort van [appellante] de aanvraagprocedure gold die is beschreven in het Algemeen ambtsbericht China van december 2012 (hierna: het ambtsbericht). Daarin staat onder het kopje ‘Chinese onderdanen in het buitenland/reis- en identiteitspapieren’ dat Chinese onderdanen die in het buitenland verblijven bij de Chinese diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen een nieuw paspoort kunnen krijgen, na verificatie van de identiteit. Zij moeten hiervoor een kopie van een eerder paspoort overleggen, of een ander origineel document waaruit de Chinese nationaliteit en identiteit van de aanvrager blijkt. In het ambtsbericht staat verder dat de ambassade contact opneemt met de instantie in China die het oude paspoort heeft afgegeven. De wijze waarop [appellante] stelt het op 7 juni 2017 verstrekte paspoort te hebben verkregen, komt overeen met deze informatie uit het ambtsbericht. [appellante] heeft namelijk toegelicht dat zij het paspoort bij de Chinese ambassade in Den Haag heeft aangevraagd en dat zij daarbij haar oude paspoort bij de ambassade heeft overgelegd. Het college heeft deze gang van zaken niet weersproken.

De stelling van het college dat [appellante] bij het aanvragen van het paspoort bij de ambassade een bewijs zou moeten overleggen van haar verblijf in Nederland, terwijl zij zo’n bewijsstuk niet heeft omdat zij in Nederland met andere persoonsgegevens staat geregistreerd, kan niet worden gevolgd. Anders dan het college heeft gesteld, ziet de passage in het ambtsbericht over artikel 11 van ‘Administrative Measures for the Issuance of Regular Passports and Entry-Exit Passes’ op de situatie waarin een Chinees staatsburger die buiten China woont en voor korte tijd in China verblijft daar een nieuw paspoort wil aanvragen. In dat geval moet de aanvrager volgens die passage een bewijs overleggen van verblijf in het buitenland. Deze passage ziet niet, zoals het college veronderstelt, op een Chinees staatsburger die buiten China woont en daar bij de Chinese ambassade een nieuw paspoort wil aanvragen.

Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet van de inhoudelijke juistheid van de paspoorten en identiteitsbewijzen kan worden uitgegaan omdat onduidelijk is of en op welke wijze de Chinese ambassade de identiteit van [appellante] heeft gecontroleerd voordat het recente paspoort werd afgegeven.

5.6.    Het betoog slaagt.

Verschillende identiteiten?

6.       [appellante] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de door haar overgelegde paspoorten en identiteitskaarten drie verschillende identiteiten volgen. Zij voert aan dat er maar twee verschillende identiteiten zijn. Ten eerste gaat het om de onjuist in de brp geregistreerde identiteit. Ten tweede gaat het om de juiste identiteit die blijkt uit de door haar overgelegde Chinese documenten. De rechtbank heeft volgens [appellante] niet onderkend dat [persoon C] een alias is voor [persoon B] en dus geen andere identiteit is.

6.1.    [appellante] heeft drie paspoorten en twee identiteitskaarten overgelegd. Het college twijfelt niet aan de echtheid hiervan, maar twijfelt of deze aan [appellante] toebehoren omdat er verschillende namen in staan. Het op 7 juni 2017 afgegeven paspoort en de op 14 mei 2013 afgegeven identiteitskaart staan op naam van [persoon B]. De op 2 maart 2000 en 28 februari 2007 afgegeven paspoorten en de op 31 december 1995 afgegeven identiteitskaart staan op naam van [persoon C].

6.2.    De Afdeling constateert dat in het op 7 juni 2017 op naam van [persoon B] afgegeven paspoort het volgende staat vermeld: ‘The other name used by the bearer of this passport is [persoon C]’. In dit paspoort staat dat het is afgegeven ter vervanging van het daaraan voorafgaande paspoort ([…]). Het voorafgaande paspoort is op 28 februari 2007 afgegeven op naam van [persoon C].

Verder constateert de Afdeling dat in de hukou staat vermeld dat [persoon C] een alias is van [persoon B]. Een onderdeel van de persoonsgegevens in de hukou is een vakje met de titel ‘Alias’. Aan de echtheid van de hukou wordt niet getwijfeld. In het vakje ‘Alias’ is de naam [persoon C] vermeld.

Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat [appellante] haar stelling dat aliassen in China worden gebruikt niet heeft onderbouwd, zoals het college heeft gesteld. Dat in de algemene ambtsberichten over China geen informatie over het gebruik van aliassen is opgenomen, zoals het college ook heeft gesteld, betekent niet dat er daarom geen aliassen in China worden gebruikt. Uit algemene informatie over China blijkt dat het gebruik van een andere naam gebruikelijk is.

Omdat in het op 7 juni 2017 afgegeven paspoort staat dat [persoon C] een alias is voor [persoon B], wat wordt bevestigd door de overgelegde hukou, en gebleken is dat [naam A] een verkleinwoord is van [naam B], heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat uit de door [appellante] overgelegde paspoorten en identiteitsbewijzen drie verschillende identiteiten volgen. [appellante] voert terecht aan dat er maar twee verschillende identiteiten zijn, namelijk de in de brp geregistreerde identiteit, op grond waarvan het Nederlandse verblijfsdocument is verstrekt, en de identiteit die blijkt uit de overgelegde Chinese documenten. Het college heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat er verschillende identiteiten in de Chinese documenten staan vermeld en dat daarom niet kan worden vastgesteld of deze documenten aan [appellante] toebehoren.

6.3.    Het betoog slaagt.

Verschillende ID-cardnummers?

7.       [appellante] voert aan dat de rechtbank ten onrechte van belang heeft geacht dat in de door haar overgelegde documenten verschillende ID-cardnummers zijn vermeld. Zij stelt dat de Chinese identiteitsnummers na de millenniumwisseling zijn gewijzigd van vijftien naar achttien cijfers. Het identiteitsnummer was als volgt opgebouwd: de eerste zes cijfers stonden voor de postcode van de geboorteplaats, de daaropvolgende zes cijfers voor de geboortedatum (JJMMDD) en de overige cijfers vormden een controlegetal, dat voor mannen op een oneven getal eindigde en voor vrouwen op een even getal. Na de millenniumwisseling is de geboortedatum uitgebreid van zes naar acht cijfers (JJJJMMDD) en is een extra controlegetal als laatste cijfer toegevoegd. Voor zover sprake is van een verschil in de eerste zes cijfers, die zien op de postcode van de geboorteplaats, dan heeft dat te maken met een wijziging op bestuurlijk niveau. Vóór 1987 was de postcode van Ruian [A], in de periode tussen 1987 en 1994 was dat [B] en met ingang van 31 december 1995 is dat [C]. [appellante] heeft ter onderbouwing van haar stellingen verwezen naar een aantal websites van de Chinese overheid.

7.1.    De Afdeling is van oordeel dat de door [appellante] overgelegde paspoorten, identiteitskaarten en hukou, die door het Bureau Documenten als echt zijn gekwalificeerd, niet zodanige inconsistenties bevatten dat niet van de juistheid van de hierin vermelde persoonsgegevens kan worden uitgegaan. Weliswaar bevatten de documenten verschillende identiteitsnummers, maar [appellante] heeft inzichtelijk gemaakt hoe deze identiteitsnummers zijn opgebouwd en heeft gemotiveerd te kennen gegeven hoe deze na de millenniumwisseling zijn gewijzigd van vijftien naar achttien cijfers en dat de verschillen in de eerste zes cijfers, die verband houden met de postcode, te maken hebben met een bestuurlijke wijziging. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval ten onrechte in navolging van het college is uitgegaan van de veronderstelling dat de identiteitsnummers in de overgelegde documenten gelijkluidend hadden moeten zijn.

7.2.    Ook dit betoog slaagt.

Zijn er meer gezinsleden?

8.       [appellante] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet kan worden uitgesloten dat zij nog één of meer zussen heeft en dat de gestelde identiteit daarom niet aan haar maar aan één van deze zussen zou kunnen toebehoren. [appellante] voert aan dat uit de hukou volgt dat zij maar één zus heeft. Een kopie van het Chinese paspoort van haar zus is op

4 mei 2020 overgelegd. De suggestie dat zij nog meer zussen heeft is volgens [appellante] niet gebaseerd op enig objectief gegeven.

8.1.    De Afdeling is van oordeel dat [appellante] terecht aanvoert dat de door de rechtbank gevolgde opmerking van het college over het bestaan van andere zussen niet is gebaseerd op enig objectief gegeven. De rechtbank heeft daarom ten onrechte van belang geacht dat niet kan worden uitgesloten dat [appellante] nog één of meer zussen heeft die uit de hukou zijn verwijderd en dat de gestelde identiteit daarom niet aan haar, maar aan één van deze zussen zou kunnen toebehoren. Voor zover het college in de schriftelijke uiteenzetting heeft gesteld dat ook niet is uitgesloten dat [appellante] nog een tweede broer heeft, omdat in de hukou wordt gesproken over een ‘second-born son’, en dat in de hukou niet is vermeld dat [appellante] is uitgeschreven uit het huishouden na haar vertrek uit China, overweegt de Afdeling dat dit niet wegneemt dat de gegevens die in de hukou over [appellante] en haar gestelde ouders zijn opgenomen, overeenkomen met de gegevens in de overgelegde paspoorten en identiteitskaarten van [appellante] en de identiteitskaarten van de vermeende ouders.

8.2.    Ook dit betoog slaagt.

Verband tussen brondocumenten en [appellante]?

9.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet onomstotelijk vaststaat dat zowel de nieuwe als oude identiteitsgegevens op dezelfde persoon zien. [appellante] voert aan dat zij ter onderbouwing van haar verzoek zeven brondocumenten heeft overgelegd die elk hoger in rangorde staan dan de door haar onder ede afgelegde verklaring. Verder heeft zij met het DNA-verwantschapsonderzoek aangetoond dat deze brondocumenten aan haar toebehoren.

9.1.    [appellante] heeft drie authentieke paspoorten, twee identiteitskaarten, een dubbel gelegaliseerde hukou en een dubbel gelegaliseerde notariële akte  overgelegd. De notariële akte heeft als doel de geboorte van [appellante] te bewijzen en in deze akte en de overige documenten worden de namen, geboorteplaatsen en geboortedata vermeld waarover het verzoek tot wijziging gaat. Het college twijfelt niet aan de echtheid van deze documenten. Deze documenten moeten worden aangemerkt als brondocumenten, als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c en d, van de Wet brp.

9.2.    Uit het rapport van Verilabs blijkt dat het Nederlandse consulaat-generaal te Guanzhou bij de vermeende vader en moeder van [appellante] lichaamsmateriaal (wangslijmvlies) heeft afgenomen en dat die vermeende ouders daarbij zijn geïdentificeerd aan de hand van hun Chinese identiteitskaarten. [appellante] zelf heeft zich bij Verilabs in Gouda geïdentificeerd met haar Nederlandse verblijfsvergunning en daar wangslijmvlies afgestaan. In het rapport wordt geconcludeerd dat het praktisch bewezen is dat de personen, geïdentificeerd als [persoon D], geboren op [geboortedatum] 1953 te Zhejiang, en [persoon E], geboren op [geboortedatum] 1955 te Zhejiang, respectievelijk de biologische vader en moeder zijn van de persoon die door Verilabs is geïdentificeerd als [persoon A]. Hiermee heeft [appellante], zoals het college terecht in de schriftelijke uiteenzetting heeft gesteld, nog niet gestaafd dat zij ook [persoon B] is. Daarvoor moet zij documenten overleggen waarin in ieder geval staat dat [persoon B] de dochter is van [persoon D] en [persoon E]. Dit blijkt eenduidig uit de dubbel gelegaliseerde hukou en de dubbel gelegaliseerde notariële akte van 12 juli 2017 betreffende de geboorte van [persoon B]. In de hukou staat dat [persoon B] is geboren op [geboortedatum] 1977 in Ruian City, en dat [persoon D], geboren op [geboortedatum] 1953 in Ruian City, provincie Zhejiang, haar vader is en [persoon E], geboren op [geboortedatum] 1955 in Ruian City, provincie Zhejiang, haar moeder is. In de notariële akte staat dat [persoon B] is geboren op [geboortedatum] 1977 in Ruian City, en dat haar vader [persoon D] is en dat haar moeder [persoon E] is. Omdat de hierin opgenomen gegevens van [appellante] overeenkomen met de gegevens in het recente paspoort, dient te worden aangenomen dat deze documenten op [persoon B] betrekking hebben. Gelet hierop heeft [appellante] met het DNA-onderzoek aannemelijk gemaakt dat zij en [persoon B] dezelfde persoon zijn. Uit de overgelegde brondocumenten, in samenhang met het DNA-onderzoek, volgt naar het oordeel van de Afdeling buiten redelijke twijfel dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Omdat de overgelegde brondocumenten van hogere orde zijn dan de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, moeten de betreffende gegevens in de brp worden gewijzigd.

9.3.    Het betoog slaagt.

Slotsom

10.     Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit van 3 juni 2020 vernietigen. De Afdeling ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De Afdeling zal het besluit van 11 december 2019 herroepen. Het college wordt opgedragen om de bestaande inschrijving in de brp te wijzigen in [persoon B], geboren op [geboortedatum] 1977 in Ruian City, China, van Chinese nationaliteit. De moeder van [appellante] is [persoon E], geboren op [geboortedatum] 1955 in Ruian City, China, en haar vader is [persoon D], geboren op [geboortedatum] 1953 in Ruian City, China. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

11.     Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 maart 2021 in zaak nr. 20/1362;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo van 3 juni 2020, kenmerk UIT - 2093363;

V.       herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo van 11 december 2019, kenmerk UIT - 1990893;

VI.      draagt het college van burgemeester en wethouders van Almelo op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak de bestaande inschrijving in de brp van [persoon A] te wijzigen in:

[persoon B], geboren op [geboortedatum] 1977 in Ruian City, China, van Chinese nationaliteit, van wie de moeder [persoon E] is, geboren op [geboortedatum] 1955 in Ruian City, China, en van wie de vader [persoon D] is, geboren op [geboortedatum] 1953 in Ruian City, China;

VII.     bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Almelo tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.036,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Almelo tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.082,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

X.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Almelo aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.

w.g. Sevenster
voorzitter

w.g. Larsson-van Reijsen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022

978

BIJLAGE

Wet basisregistratie personen

Artikel 2.8

1. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich in Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a en bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b:

a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de burgerlijke stand in Nederland;

b. een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte, een besluit, een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak of een notariële akte, over het desbetreffende feit.

2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of

c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:

a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;

b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;

c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;

e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.

3. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich in Nederland hebben voorgedaan en waarvan een in Nederland geaccrediteerde consulaire ambtenaar van een ander land bevoegd een akte heeft opgemaakt die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, ontleend aan die akte.

Artikel 2.10

[…]

2. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d, of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.

3. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, worden geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.

[…].