Uitspraak 202101747/1/R3, 202101748/1/R3 en 202101752/1/R3


Volledige tekst

202101747/1/R3, 202101748/1/R3 en 202101752/1/R3.
Datum uitspraak: 22 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1.       [appellanten sub 1] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Den Haag,

2.       [appellant sub 2], wonend te Den Haag,

tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2021 in zaken nrs. 19/846, 19/4014 en 19/877 in de gedingen tussen:

[appellant sub 1] en [appellant sub 2]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

202101748/1/R3

Bij besluit van 13 juli 2018 heeft het college de verzoeken van [appellant sub 1] om handhavend op te treden tegen horeca-activiteiten in het museum op de percelen Zeestraat 82 en De Ruijterstraat 67 in Den Haag, afgewezen.

Bij besluit van 7 december 2018 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 januari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.

Stichting Beeld en Geluid Den Haag (hierna: de stichting) heeft, als rechtsopvolger van COMM, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

202101752/1/R3

Bij besluit van 7 juni 2018 heeft het college het verzoek van [appellant sub 2] om handhavend op te treden tegen het gebruik van de toegang van het pand ter plaatse van het perceel De Ruijterstraat 67 afgewezen.

Bij besluit van 13 juli 2018 heeft het college het verzoek van [appellant sub 2] om handhavend op te treden tegen horeca-activiteiten in het museum op de percelen Zeestraat 82 en De Ruijterstraat 67 in Den Haag afgewezen.

Bij besluit van 7 december 2018 heeft het college de door [appellant sub 2] tegen de besluiten van 7 juni 2018 en 13 juli 2018 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 januari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

Stichting Beeld en Geluid Den Haag (hierna: de stichting) heeft, als rechtsopvolger van COMM, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

202101747/1/R3

Bij besluit van 12 november 2018 heeft het college het verzoek van [appellant sub 1] om handhavend op te treden tegen het gebruik van de toegang van het pand ter plaatse van het perceel De Ruijterstraat 67 in Den Haag afgewezen.

Bij besluit van 21 mei 2019 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 januari 2021 heeft de rechtbank onder meer het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.

Stichting Beeld en Geluid Den Haag (hierna: de stichting) heeft, als rechtsopvolger van COMM, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de voornoemde zaken gevoegd behandeld met de zaken 202101745/1/R3, 202101746/1/R3, 202101749/1/R3, 202101753/1/R3 en 202101754/1/R3 op de zitting van 23 februari 2022, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. A. de Groot, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Yildirim, zijn verschenen.

Voorts zijn op de zitting [partijen A] en de stichting, vertegenwoordigd door jhr. E. van Nispen tot Sevenaer, bijgestaan door mr. S.H. van Santen en mr. C.J.R. van Binsbergen, beiden advocaat te Alphen aan den Rijn, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       In het pand aan de Zeestraat 82 en de De Ruijterstraat 67 in Den Haag is het museum Beeld en Geluid gevestigd. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn omwonenden van het museum. Zij zijn het niet eens met de uitspraken van de rechtbank en hebben daartegen hoger beroep ingesteld. Vanwege de onderlinge samenhang behandelt de Afdeling deze hoger beroepen gezamenlijk.

2.       De relevante planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Intrekking beroepsgronden en verzoek om schadevergoeding (alle betrokken zaaknummers)

3.       [appellant sub 1] heeft op de zitting in alle zaken zijn beroepsgrond over zijn vertegenwoordiging namens een bewonersgroep ingetrokken. Verder heeft hij op de zitting in alle zaken zijn verzoek om een schadevergoeding ingetrokken.

202101748/1/R3

4.       Het college heeft bij besluit van 29 december 2016 aan COMM een omgevingsvergunning verleend voor het inpandig veranderen van het museum, het vergroten van de horeca-inrichting categorie I op de begane grond (Bazaar), het realiseren van een horecagelegenheid categorie I op de tweede verdieping (de besloten Club) en het wijzigen van gevelkozijnen. Nadat bezwaar was aangetekend tegen deze omgevingsvergunning heeft het college de omgevingsvergunning aangepast, in zoverre dat in de omgevingsvergunning aanvullend is opgenomen dat de besloten Club op de tweede verdieping alleen mag worden geëxploiteerd als een aan de museumfunctie gerelateerde horeca-inrichting van categorie I, met als openingstijden maandag t/m vrijdag van 08.00 uur tot 20.00 uur. Tegen de beslissing op bezwaar van 11 mei 2017 is geen beroep ingesteld, zodat deze verleende omgevingsvergunning onherroepelijk is.

5.       [appellant sub 1] heeft bij brieven van 2 januari en 24 januari 2018 het college verzocht om handhavend op te treden tegen horeca-activiteiten in het museum. In de brief van 2 januari 2018 vermeldt [appellant sub 1] dat COMM in het pand aan de Zeestraat 82 diverse horeca-gerelateerde activiteiten ontplooit, waaronder het verhuur van ruimten in het museum (zalenverhuur), die volgens hem in strijd zouden zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zeeheldenkwartier 2010" alsmede de aan COMM verleende omgevingsvergunning van 29 december 2016.

6.       Bij besluit van 13 juli 2018 heeft het college dit verzoek afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat inspecteurs van de Haagse Pandbrigade bij een inspectie geen overtreding hebben geconstateerd en dat op 1 juni 2018 een door COMM ingediende aanvraag is ontvangen voor uitbreiding van het vloeroppervlak ten behoeve van horeca in het museum. Het hiertegen door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 december 2018 ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het college niet handhavend kan optreden tegen horeca-activiteiten op de begane grond, omdat het bestemmingsplan gelet op de planregeling van de bestemming "Gemengd - 3" horeca op de begane grond van het pand toestaat.

7.       De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het college terecht het handhavingsverzoek heeft afgewezen.

8.       [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met deze uitspraak en heeft daarom hoger beroep ingesteld.

Inhoudelijke bespreking beroepsgronden

Horeca-activiteiten

9.       [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het handhavingsverzoek om op te treden tegen horeca-activiteiten terecht heeft afgewezen. [appellant sub 1] betoogt dat voorheen COMM en thans de stichting in het museum bedrijfsmatig zalen verhuurt ten behoeve van verschillende evenementen. Er vindt volgens [appellant sub 1] dan ook zalenexploitatie in het museum plaats. Omdat zalenexploitatie zich volgens [appellant sub 1] laat kwalificeren als een horeca-activiteit in categorie IV als bedoeld in de "Staat van Horeca-inrichtingen" die is opgenomen als bijlage 1 van de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zeeheldenkwartier", vinden er volgens hem evident geen activiteiten plaats die zich laten kwalificeren als ondersteunende horeca. Gelet hierop verdragen de activiteiten van het museum naar de mening van [appellant sub 1] zich niet met de aan COMM verleende omgevingsvergunning van 29 december 2016. [appellant sub 1] wijst in dit kader op de waarschuwingsbrief van 23 maart 2018 die de Haagse Pandbrigade namens het college aan COMM heeft gestuurd, waarin staat dat de activiteiten van COMM - kort gezegd - in strijd zijn met de voorwaarden van de omgevingsvergunning van 29 december 2016. Verder plaatst hij vraagtekens bij het standpunt van het college dat de Haagse Pandbrigade na verzending van de waarschuwingsbrief geen overtreding meer heeft geconstateerd, te meer het college 2 data heeft genoemd die gelegen zijn na de afwijzing van het handhavingsverzoek. De rechtbank heeft het voorgaande in de aangevallen uitspraak volgens hem ten onrechte niet onderkend.

[appellant sub 1] stelt bovendien dat er geen concreet zicht op legalisatie voor deze zalenexploitatie is. Daartoe voert hij aan dat aan de gronden van het museum waar deze zalenexploitatie plaatsvindt, de bestemming "Gemengd - 3" is toegekend en dat daarom horeca niet is toegestaan. De rechtbank heeft in zijn optiek ten onrechte overwogen dat deze bestemming diverse vormen van horeca toestaat. [appellant sub 1] stelt tot slot dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het pand gelet op artikel 1.59 van de planregels als onderdeel van de bestemming kantoor gebruikt kan worden als congres- en vergaderaccommodatie.

9.1.    De rechtbank heeft onder overweging 6.3 van de aangevallen uitspraak voorop gesteld dat het pand van het museum gebruikt kan worden voor de museumfunctie en dat in dit kader bijeenkomsten van recreatieve en culturele aard kunnen worden gehouden. Daarnaast kan het pand, als onderdeel van de bestemming kantoor als genoemd in artikel 1.59 van de planregels, volgens de rechtbank ook gebruikt worden als congres- en vergaderaccommodatie. In het bestemmingsplan zijn geen voorschriften gegeven voor de gebruikstijden van het pand als congres- en vergaderaccommodatie. De rechtbank heeft verder overwogen dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat op grond van artikel 6.1.1, onder e, van de regels van het bestemmingsplan, diverse vormen van horeca, die vallen onder de categorieën A en B in de bijlage 2 "Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging", in het pand zijn toegestaan. Deze zijn wel beperkt tot de begane grond. De rechtbank heeft in dit verband gewezen op haar uitspraak in de beroepsprocedure van [appellant sub 1], geregistreerd onder zaak nr. 19/1688, waarin dit standpunt van het college is onderschreven.

De rechtbank heeft verder onder overweging 6.4 overwogen dat uit de voorhanden zijnde stukken naar voren komt dat er namens het college door de Haagse Pandbrigade diverse controles op 11 en 27 april en op 20 juni 2018, en 17 en 25 juli 2018 controles zijn uitgevoerd en dat tijdens deze controles niet is geconstateerd dat er sprake is geweest van het gebruik van het pand voor horeca-activiteiten die in strijd zijn met het bestemmingsplan dan wel dat de horeca-activiteiten in het pand niet passen bij de verleende omgevingsvergunning van 29 december 2016. Door [appellant sub 1] zijn tegen die achtergrond vervolgens geen stukken in het geding gebracht, die (concreet en verifieerbaar) afbreuk doen aan de constateringen tijdens de controles.

De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het college gelet op het voorgaande terecht en op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat van strijdigheid met het bestemmingsplan en de verleende omgevingsvergunning geen sprake (meer) is. Het college was daarom niet bevoegd om handhavend op te treden. Dit alles betekent dat het college naar het oordeel van de rechtbank terecht het handhavingsverzoek heeft afgewezen. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel is de rechtbank (ook overigens) niet gebleken.

9.2.    Ter plaatse van de percelen geldt het bestemmingsplan Zeeheldenkwartier 2010. In het bestemmingsplan zijn aan de percelen de bestemmingen "Gemengd - 3" en "Waarde - Cultuurhistorie" toegekend. Verder geldt het plan "Parapluherziening (fiets)parkeren" (hierna: het paraplubestemmingsplan).

9.3.    Voor zover [appellant sub 1] heeft gesteld dat horeca-activiteiten in het pand, waaronder de begane grond, niet zijn toegestaan op grond van het bestemmingsplan, overweegt de Afdeling aan het volgende.

Aan het besluit van 7 december 2018 heeft het college onder andere ten grondslag gelegd dat de bestemming "Gemengd - 3" gelet op artikel 6.4, onder a, van de regels van het bestemmingsplan bedrijfsmatige horeca-activiteiten op de begane grond van het pand toestaat. De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven en daarbij verwezen naar de jurisprudentie van de Afdeling waarin de Afdeling heeft overwogen dat, omwille van de rechtszekerheid, een planregel letterlijk uitgelegd dient te worden. Onder verwijzing naar de overwegingen 9 tot en met 9.3 in de uitspraak van heden van de Afdeling inzake de hoger beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2021 in zaak nrs. 19/1688 en 19/1820 (ECLI:NL:RVS:2022:1721), overweegt de Afdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bestemming "Gemengd - 3"  van het bestemmingsplan op de gronden van het museum horeca toestaat.

Voor zover het college op de zitting zich nog op het standpunt heeft gesteld dat [appellant sub 1] aan zijn verzoek om handhaving ten grondslag heeft gelegd dat het museum bedrijfsmatig zalen verhuurt en dat het bestemmingsplan het gebruik van de zalen van het museum als congres- en vergaderaccommodatie toestaat gelet op artikel 6.1.1, aanhef en onder d, in samenhang met de definitie van kantoor als bedoeld in artikel 1.59 van de regels van het bestemmingsplan, is de Afdeling van oordeel dat hiermee een te vergaande interpretatie wordt gegeven voor het zelfstandig toestaan van dergelijke activiteiten. Uit de genoemde artikelen, in onderlinge samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de Afdeling dat een congres- en vergaderaccommodatie alleen dan is toegestaan, wanneer in het gebouw als hoofdfunctie een kantoorfunctie wordt uitgeoefend. Daar is in dit geval geen sprake van, omdat in het betrokken gebouw een museum is gevestigd. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat gelet op artikel 1.59 van de regels van het bestemmingsplan, de betrokken ruimtes van het museum gebruikt mogen worden gebruikt als een congres- en vergaderaccommodatie. Concluderend volgt de Afdeling [appellant sub 1] in zijn betoog dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hem genoemde horeca-activiteiten in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan. Het betoog slaagt in zoverre.

9.4.    Voor zover [appellant sub 1] stelt dat de door hem genoemde activiteiten van het museum zich niet verdragen met de omgevingsvergunning van 29 december 2016 en dat hij twijfelt aan het standpunt van het college omtrent de door de Haagse Pandbrigade ter plaatse verrichte inspecties, overweegt de Afdeling het volgende. De Afdeling stelt vast dat, zoals ook door de rechtbank in de aangevallen uitspraak onder 6.2 is overwogen, ten tijde van het handhavingsverzoek van [appellant sub 1] in januari 2018, op grond van de omgevingsvergunning van 29 december 2016 de exploitatie van twee horecagelegenheden, categorie I, waren toegestaan in het pand van het museum. Verder is bij besluit van 11 mei 2017 hieraan de voorwaarde verbonden dat de horeca-inrichting in de Club (tweede etage) alleen mag worden geëxploiteerd als een aan de museumfunctie gerelateerde inrichting, in de zin van de APV met openingstijden maandag tot en met vrijdag 08.00 uur tot en met 20.00 uur.

De Afdeling stelt verder vast dat in de waarschuwingsbrief van de Haagse Pandbrigade van 23 maart 2018 staat dat er meerdere ruimtes in het museum, waaronder de "Eventzaal", de "Newsroom" en het "Hart", worden gebruikt voor het geven van diners, events en feesten en dat daarmee op internet wordt geadverteerd. Tevens staat in deze brief dat wanneer de dagelijkse praktijk tegen het licht van de omgevingsvergunning en de hierop van toepassing zijnde voorwaarden wordt gehouden, dat duidelijk blijkt dat de vergunde situatie overschreden wordt.

De Afdeling overweegt dat in de waarschuwingsbrief is vermeld dat buiten de toegestane (vergunde) ondersteunende activiteiten, ook meerdere ruimtes worden gebruikt voor het geven van diners, events en feesten en dat op de website van het museum hiermee wordt geadverteerd. Naar het oordeel van de Afdeling bieden de in de waarschuwingsbrief genoemde omstandigheden gegronde reden voor twijfel of de activiteiten van het museum ten tijde in geding in overeenstemming waren met de omgevingsvergunning van 29 december 2016, nu uit die brief volgt dat ook wordt geadverteerd met zalen die in ieder geval geen onderdeel uitmaken van de verleende omgevingsvergunning. De Afdeling overweegt verder dat het college met betrekking tot de door de Haagse Pandbrigade verrichte controles heeft gesteld dat er geen overtredingen op grond van het bestemmingsplan zijn geconstateerd. Omdat de Afdeling hiervoor heeft overwogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan diverse vormen van horeca toestaat op de gronden van het museum, is er ook aanleiding om te twijfelen aan het standpunt dat er door de Haagse Pandbrigade tijdens de inspecties geen overtredingen op grond van het bestemmingsplan zijn geconstateerd.

9.5.    Gelet op het voorgaande komt de Afdeling tot de conclusie dat het college zijn besluit tot afwijzing van het verzoek om handhaving heeft gebaseerd op een onjuiste grondslag. Bij het nieuwe besluit op bezwaar zal door het college onderzocht moeten worden welke activiteiten plaatsvinden en of deze al dan niet in strijd zijn met het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning van 29 december 2016. Daarbij moet het college hetgeen onder 9.3 en 9.4 is overwogen in acht nemen.

10.     Gelet op het vorenstaande behoeven de overige beroepsgronden van [appellant sub 1] geen bespreking meer.

202101752/1/R3

11.     Bij brief van 2 februari 2018 heeft [appellant sub 2] het college verzocht om handhavend op te treden tegen horeca-activiteiten in het museum. In deze brief geeft [appellant sub 2] aan dat het gebruik van horeca die aan COMM met de voornoemde omgevingsvergunning van 29 december 2016 is vergund, wordt aangewend voor het geven van events en feesten en dat die activiteiten niet in overeenstemming zijn met de voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning van 29 december 2016 is verleend. Het college heeft dit verzoek bij besluit van 13 juli 2018 afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat gemeentelijke ambtenaren bij inspectie geen overtreding hebben kunnen constateren en dat op 1 juni 2018 voor het museum een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ontvangen voor uitbreiding van het vloeroppervlak ten behoeve van horeca in het museum.

12.     [appellant sub 2] heeft tevens bij brief van 24 april 2018 het college verzocht om handhavend op te treden inzake het gebruik van de toegang van het pand aan de De Ruijterstraat 67. Dit verzoek is door het college bij besluit van 7 juni 2018 afgewezen. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de functie en de inrichting van de ingang van het museum aan de De Ruijterstraat 67 met de op 29 december 2016 aan COMM verleende omgevingsvergunning vergund zijn en dat daarom geen sprake is van een overtreding. Het college stelt gelet hierop dat hij niet bevoegd is om ten aanzien van het gebruik van deze toegang voor het museum dwingende beperkingen op te leggen.

13.     Tegen beide voornoemde besluiten heeft [appellant sub 2] bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 december 2018 zijn deze bezwaren ongegrond verklaard.

14.     De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 7 december 2018 ongegrond verklaard.

Ten aanzien van de horeca-activiteiten, heeft de rechtbank onder 7.2 van de aangevallen uitspraak onder meer overwogen dat zij het college volgt in zijn standpunt dat horeca, gelet op de ‘Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging van het bestemmingsplan’, in diverse vormen is toegestaan op basis van het bestemmingsplan. Hierbij heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak op het beroep van [appellant sub 1] geregistreerd onder zaaknr. 19/1820. Verder heeft de rechtbank onder 7.4 van de aangevallen uitspraak overwogen dat door de Haagse Politiebrigade diverse controles zijn uitgevoerd en dat tijdens deze controles niet is geconstateerd dat sprak is geweest van het gebruik van het pand voor horeca-activiteiten die in strijd zijn met het bestemmingsplan dan wel dat de horeca-activiteiten in het pand niet passen bij de aan COMM verleende omgevingsvergunning van 29 december 2016. De rechtbank heeft gelet op deze omstandigheden overwogen dat er geen sprake was van een overtreding op grond van het bestemmingsplan en de verleende omgevingsvergunning van 29 december 2016 en geoordeeld dat het college daarom niet bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank heeft daarop geconcludeerd dat het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen.

Ten aanzien van het gebruik van de toegang van het pand aan de zijde van de De Ruijterstraat 67, heeft de rechtbank onder 8.1 van de aangevallen uitspraak overwogen dat de deuren van deze toegang in de tekeningen bij de omgevingsvergunning van 29 december 2016 als bestaande situatie zijn aangegeven. Hiermee is volgens de rechtbank het (met de woonbestemming strijdige) gebruik van de deuren vergund. De rechtbank heeft verder het college in zijn standpunt gevolgd dat op grond van de rechtspraak het gebruik van de toegang ten dienste staat van functies die zijn toegestaan op grond van de bestemming "Gemengd - 3". Het gebruik van de toegang is volgens de rechtbank niet van dien aard dat deze niet meer valt te rijmen met de hoofdfunctie van het perceel. Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van het gebruik van de toegang op grond van het bestemmingsplan en de verleende omgevingsvergunning van 29 december 2016 geen beperkingen kunnen worden opgelegd. De rechtbank heeft onder 8.2 van de aangevallen uitspraak overwogen dat uit het voorgaande volgt dat het bedoelde gebruik van de toegang niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat er daarom geen sprake is van een overtreding wat betreft dat gebruik. De rechtbank heeft daarop geconcludeerd dat het college terecht het verzoek om handhaving inzake het gebruik van de toegang heeft afgewezen.

Inhoudelijke bespreking beroepsgronden

Horeca-activiteiten

15.     [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college haar handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen. [appellant sub 2] stelt daartoe onder andere dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat op de gronden met de bestemming "Gemengd - 3" diverse vormen van horeca zijn toegestaan.

15.1.  De Afdeling stelt vast dat de afwijzing van het verzoek om handhaving van [appellant sub 2] gebaseerd is op dezelfde uitgangspunten als het verzoek van [appellant sub 1] hieromtrent. De Afdeling verwijst naar wat zij hiervoor onder 9 tot en met 9.5 heeft overwogen. Gelet hierop heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet bevoegd was handhavend op te treden.

Het betoog slaagt.

Gebruik toegang De Ruijterstraat 67

16.     [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de gronden van het pand ter plaatse van de bestaande toegang aan de zijde van de De Ruijterstraat alleen voor "Wonen" zijn bestemd. Volgens [appellant sub 2] betekent dit dat het gebruik van die entree ten behoeve van activiteiten in het museum alleen kan worden ingezet wanneer dit gebruik expliciet is vergund of toegestaan. Door het gebruik van het pand op de begane grond als ingang voor het achterliggende complex van het museum, heeft volgens [appellant sub 2] een versmelting van de bestemmingsvlakken "Wonen" en "Gemengd - 3" plaatsgevonden, zonder dat daarvoor een uitbreide procedure tot wijziging van de bestemming ten behoeve van dat gebruik is geweest of de raad hiervoor via een verklaring van geen bedenkingen toestemming heeft verleend. De rechtbank heeft in zijn ogen gelet hierop ten onrechte overwogen dat het gebruik van de entree ten dienste staat van functies die zijn toegestaan op grond van de bestemming "Gemengd - 3" en dat daarom geen sprake zou zijn van een overtreding.

16.1.  Blijkens de verbeelding van het bestemmingsplan is aan de gronden van de toegang aan de zijde van de De Ruijterstraat 67 de bestemming "Wonen" toegekend.

Artikel 17.1.1 van de planregels van het bestemmingsplan luidt: "De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen. Ten behoeve van deze bestemming mogen hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd. De inrichting ten behoeve van deze bestemming laat tevens tuinen, groenvoorzieningen en binnen het bouwvlak gebouwde parkeervoorzieningen toe;

b. beneden peil gelegen gebouwde parkeervoorzieningen in niet meer dan één laag;

c. de gronden in deze bestemming aangeduid met 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn tevens bestemd voor de bescherming van het rijksbeschermd stadsgezicht als bedoeld in de besluiten met de daarbij behorende toelichtingen, genoemd in Artikel 18 Waarde - Cultuurhistorie."

16.2.  De Afdeling stelt vast dat het college in het besluit van 7 december 2018, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 3 december 2018, zich op het standpunt heeft gesteld dat het met de bestemming "Wonen" strijdige gebruik is vergund in de omgevingsvergunning van 29 december 2016, waarbij het college wijst op de omstandigheid dat op de bij die omgevingsvergunning behorende tekeningen de toegang is weergegeven. Verder stelt het college dat het gebruik van de toegang ten dienste staat van functies die zijn toegestaan op grond van de bestemming "Gemengde - 3". Het college heeft in dit kader verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 26 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8292 en 31 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU1761. Het gebruik van de toegang is volgens het college niet van dien aard dat deze niet meer valt te rijmen met de hoofdfunctie van het perceel.

Ook de rechtbank heeft onder 8.1 van de aangevallen uitspraak overwogen dat de deuren van deze toegang in de tekeningen bij de omgevingsvergunning van 29 december 2016 als bestaande situatie zijn aangegeven en op grond van die constatering geconcludeerd dat daarmee het gebruik van de deuren is vergund. De rechtbank heeft verder het college in zijn standpunt gevolgd dat op grond van de aangehaalde rechtspraak het gebruik van de toegang ten dienste staat van functies die zijn toegestaan op grond van de bestemming "Gemengd - 3". Het gebruik van de toegang is ook volgens de rechtbank niet van dien aard dat deze niet meer valt te rijmen met de hoofdfunctie van het perceel.

16.3.  In de omgevingsvergunning van 29 december 2016 staat dat een aanvraag om een omgevingsvergunning is ontvangen voor het inpandig veranderen van het museum Zeestraat 82 en De Ruijterstraat 67 alsmede het vergroten van de horeca-inrichting, categorie 1, op de begane grond, het realiseren van een horecagelegenheid, categorie 1, op de tweede verdieping en het wijzigen van gevelkozijnen. In de omgevingsvergunning is verder, onder het kopje Activiteit ‘Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’, onder andere vermeld dat de aanvraag in strijd is met het van kracht zijnde bestemmingsplan voor wat betreft het gebruik van twee gedeelten van het gebouw als horeca-inrichting. Het gaat daarbij om een horeca-inrichting categorie I op een gedeelte van de begane grond (ongeveer 330 m²) en ondergeschikte horeca, categorie 1 op een gedeelte van de tweede verdieping (ongeveer 260 m²). Partijen zijn verdeeld over de vraag of het gebruik van de toegang aan de zijde van de De Ruijterstraat 67 voor deze activiteiten mede is vergund.

Het college en de stichting hebben op de zitting gesteld dat de betrokken toegang is aangegeven op de tekeningen die deel uitmaken van de aanvraag. Volgens hen zijn deze tekeningen leidend en volgt uit die tekeningen dat het gebruik van de toegang voor de gevraagde functies mede is vergund. De Afdeling volgt dit standpunt niet. De Afdeling stelt vast dat in de voornoemde omgevingsvergunning niets is vermeld over het gebruik van de bestaande toegang. Ook uit de aanvraag en de daarbij behorende gegevens die bij die omgevingsvergunning hoort, leidt de Afdeling niet af dat het gebruik van de bestaande toegang ten behoeve van de gevraagde uitbreiding van de horeca-functies is vergund. De Afdeling is van oordeel dat het enkele gegeven dat die toegang op de tekening bij de aanvraag is weergegeven, onvoldoende is om te concluderen dat het gebruik van de deuren, in afwijking van een woonbestemming, ten behoeve van de gevraagde horecafuncties mede is vergund. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat andere vormen van gebruik van de ruimtes van het pand die afwijken van de bestemming, wel expliciet zijn aangevraagd en vergund. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het met de bestemming "Wonen" strijdige gebruik van de deuren is vergund in de omgevingsvergunning van 29 december 2016.

Ten aanzien van het standpunt van het college dat het gebruik van de toegang ten dienste staat van functies die zijn toegestaan op grond van de bestemming "Gemengd - 3" en gelet hierop geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat in dit geval sprake is van een andere situatie dan de situaties in de genoemde uitspraken van 31 augustus 2005 en 26 september 2012, waar het gebruik van omsloten binnentuinen aan de orde waren. In dit geval is sprake van een entree binnen een woonbestemming. Het gebruik van een entree voor een woning levert een wezenlijk andere ruimtelijke uitstraling op dan het gebruik van een entree voor de vergunde horecafuncties, waarbij de Afdeling in aanmerking neemt dat de betrokken ruimtes van het museum ook bereikbaar zijn via de (hoofd)entree aan de Zeestraat 82. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het gebruik van de toegang niet van dien aard is dat deze niet meer valt te rijmen met de hoofdfunctie van het perceel.

16.4.  Gelet op het voorgaande volgt de Afdeling de rechtbank niet in haar oordeel dat het bedoelde gebruik van de toegang niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat er daarom geen sprake is van een overtreding wat betreft dat gebruik. De rechtbank is gelet hierop ten onrechte tot de conclusie gekomen dat het college het verzoek om handhaving inzake het bedoelde gebruik van de toegang terecht heeft afgewezen.

Het betoog slaagt.

202101747/1/R3

17.     [appellant sub 1] heeft bij e-mails van 16 en 21 september 2018 het college verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van de toegang van het pand aan de De Ruijterstraat 67. Bij besluit van 12 november 2018 heeft het college dit verzoek afgewezen, op de grond dat het gebruik van de toegangsdeuren niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan en de op 29 december 2016 verleende omgevingsvergunning. Bij besluit van 21 mei 2019 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 3 april 2019, het tegen het besluit van 12 november 2018 gemaakte bezwaar van [appellant sub 1] ongegrond verklaard.

18.     Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van [appellant sub 1] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder 6 van die uitspraak overwogen dat de deuren aan de De Ruijterstraat 67 in de tekeningen bij de omgevingsvergunning van 29 december 2016 als bestaande situatie zijn aangegeven en dat op basis hiervan duidelijk is dat deze ingang ook kan worden gebruikt ten behoeve van de toegang tot de Club. Hiermee is, naar het oordeel van de rechtbank, het met de woonbestemming strijdige gebruik van de deuren vergund. De rechtbank heeft verder overwogen dat zij verweerder volgt in zijn standpunt dat op grond van de rechtspraak het gebruik van de toegang aan de De Ruijterstraat 67 ten dienste staat van functies die zijn toegestaan op grond van de bestemming "Gemengd - 3". Het onderhavige gebruik van de toegang is volgens de rechtbank niet van dien aard dat deze, planologisch gezien, niet meer valt te rijmen met de hoofdfunctie van het perceel.

19.     [appellant sub 1] betoogt, samengevat, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het gebruik van de toegangsdeuren in strijd met de bestemming "Wonen" is vergund. Hij voert hiertoe onder andere aan dat het bestaande gebruik van de toegang niet kan worden opgemaakt uit de tekening bij de aanvraag van de op 29 december 2016 verleende omgevingsvergunning.

19.1.  De Afdeling stelt vast dat het college aan het besluit op het bezwaar van [appellant sub 1] van 3 april 2019 dezelfde argumenten ten grondslag heeft gelegd als het besluit op het bezwaar van [appellant sub 2] van 7 december 2018 inzake het gebruik van de toegangsdeuren en dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak het college hierin heeft gevolgd. De rechtbank is hierbij tot eenzelfde inhoudelijk oordeel met betrekking tot het gebruik van de toegang gekomen als in de uitspraak waartegen door [appellant sub 2] hoger beroep is gesteld in zaaknr. 202101752/1/R3. Onder verwijzing naar wat hiervoor onder 16.3 in het hoger beroep van [appellant sub 2] in zaaknr. 202101752/1/R3 is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bedoelde gebruik van de toegang niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat daarom geen sprake is van een overtreding van dat gebruik. De rechtbank heeft gelet hierop ten onrechte geconcludeerd dat het college het verzoek om handhaving inzake het bedoelde gebruik van de toegang terecht heeft afgewezen.

Het betoog slaagt.

20.     Gelet op het vorenstaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Conclusie

21.     De hoger beroepen zijn gegrond. De uitspraken van 22 januari 2022 in zaak nrs. 19/846 en 19/877 dienen te worden vernietigd. De uitspraak van 22 januari 2022 in zaak nr. 19/4014 dient te worden vernietigd, voor zover in die uitspraak het beroep van [appellant sub 1] ongegrond is verklaard.  Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen de afzonderlijke besluiten van 7 december 2018 alsnog geheel gegrond verklaren. Tevens zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 21 mei 2019 alsnog gegrond verklaren. De genoemde besluiten komen voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb, omdat het college niet toereikend heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van een overtreding op grond waarvan hij geen aanleiding ziet voor handhaving.

Judiciële lus

21.1.  Ingevolge artikel 8:113, tweede lid, van de Awb, kan, indien de uitspraak van de hogerberoepsrechter ertoe strekt dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, de uitspraak tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter.

21.2.  Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de nieuwe besluiten op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

Proceskosten

22.     Het college moet de proceskosten van [appellant sub 2] vergoeden. Het college hoeft geen proceskosten van [appellant sub 1] te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de hoger beroepen gegrond;

II.       vernietigt:

- de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2021 in zaken nrs. 19/846 en 19/877,

- de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2021 in zaak nr. 19/4014, voor zover in die uitspraak het beroep van [appellanten sub 1] ongegrond is verklaard;

III.      verklaart de beroepen van [appellanten sub 1] en het beroep van [appellant sub 2] tegen de afzonderlijke besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 7 december 2018 geheel gegrond en het beroep van [appellanten sub 1] tegen het besluit van 21 mei 2019 gegrond;

IV.     vernietigt deze besluiten;

V.      bepaalt dat tegen de nieuwe besluiten alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.036,00, geheel toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag:

- aan [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 888,00 vergoedt, waarbij voor [appellanten sub 1] geldt dat bij betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- aan [appellant sub 2] het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 444,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.

w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Tieleman
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022

817

BIJLAGE

Bestemmingsplan "Zeeheldenkwartier 2010"

Artikel 1.55 definitie horeca-inrichting

Ingevolge artikel 1.55 wordt onder horeca-inrichting verstaan:

een inrichting, in zijn algemeenheid gericht op de bedrijfsmatige verstrekking van dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. De openingstijden zijn aangepast aan het nieuwe horecabeleid. Binnen deze definitie worden de volgende categorieën in horeca-inrichtingen onderscheiden:

categorie I:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-inrichtingen minder dan 30 punten zijn toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen, waarvan de exploitatie aansluit bij winkelvoorzieningen en voornamelijk, althans voor een substantieel gedeelte, gericht zijn op het winkelend publiek en waarvan de bedrijfsvoering gericht is op de verkoop van niet ter plaatse bereide kleine etenswaren, al dan niet in combinatie met overwegend alcoholvrije dranken. De openingstijden liggen maximaal tussen 07.00 uur en 23.00 uur.

Inrichtingen die onder deze categorie vallen betreffen in het algemeen ijssalons, broodjeszaken, croissanteries, lunchrooms, patisserieën en konditoreien;

categorie II:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-inrichtingen 30 punten of meer, doch minder dan 40 zijn toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen, waarvan de bedrijfsvoering gericht is op de verstrekking van al dan niet ter plaatse bereide maaltijden en kleine etenswaren, al dan niet in combinatie met de verstrekking van alcoholvrije en/of alcoholhoudende dranken. De bezoekersfrequentie omvat met name ook de avonduren.

Inrichtingen die onder deze categorie vallen betreffen in het algemeen restaurants, petit-restaurants, restauraties, crèperieën, pannenkoekenhuizen, poffertjeszaken, cafetaria's/snackbars, shoarmazaken, coffeeshops, koffiehuizen, theehuizen en poolcentra;

categorie III:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-inrichtingen 40 punten of meer, doch minder dan 50 zijn toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen, waarvan de bedrijfsvoering gericht is op de verstrekking van (alcoholhoudende) dranken, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren. Daarnaast vallen binnen deze categorie ook bepaalde lichtere vormen van horeca die door een van de standaard afwijkende wijze van exploitatie een grotere invloed op de omgeving hebben.

Inrichtingen die onder deze categorie vallen betreffen cafés, eetcafés, afhaalwinkels/maaltijdbezorging, ontmoetingscentra, alsmede broodjeszaken, cafetaria's/snackbars en ijssalons, met openingstijden tot in de nachtelijke uren;

categorie IV:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-inrichtingen 50 punten of meer zijn toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen waarvan de bedrijfsvoering is gericht op de verstrekking van (alcoholhoudende) dranken, al dan niet in combinatie met het geven van gelegenheid tot het dansen op mechanische en/of levende muziek. Ook inrichtingen, waar bedrijfsmatig gelegenheid wordt gegeven tot het houden van vergaderingen, recepties, bruiloften en partijen, in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende dranken en/of al dan niet ter plaatse bereide etenswaren behoren tot deze categorie.

Deze bedrijven hebben in het algemeen een hoge bezoekersfrequentie in de avond- en nachtelijke uren. Inrichtingen die onder deze categorie vallen betreffen ondermeer discotheken en bedrijven gericht op zalenexploitatie.

Artikel 1.59 definitie kantoor

Ingevolge artikel 1.59 wordt onder kantoor verstaan:

"Een gebouw, dat in hoofdzaak dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het in administratieve zin doen functioneren van de instelling, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, waarbij aanvullend ook kinderopvang in een deel van het gebouw is toegestaan."

Artikel 6 "Gemengd - 3"

Artikel 6.1.1 luidt:

"De voor ‘Gemengd - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

b. dienstverlening;

c. maatschappelijke doeleinden als bedoeld in Artikel 11, met uitzondering van geestelijke gezondheidszorg;

d. kantoren;

e. bedrijven in de categorieën A en B van de bij dit bestemmingsplan behorende ‘Staat van inrichtingen bedrijven functiemenging’ als opgenomen in Bijlage 2 van de regels met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, en inrichtingen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Bedrijven met een - op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerp van dit plan - groter bruto oppervlak dan genoemd in de Staat van Inrichtingen, blijven toegestaan.

Ten behoeve van deze bestemming mogen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd. De inrichting ten behoeve van deze bestemming laat tevens tuinen, groenvoorzieningen en binnen het bouwvlak gebouwde parkeervoorzieningen toe.

f. De gronden in deze bestemming aangeduid met 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn tevens bestemd voor de bescherming van het rijksbeschermd stadsgezicht als bedoeld in de besluiten met de daarbij behorende toelichtingen, genoemd in Artikel 18 Waarde - Cultuurhistorie."

Artikel 6.1.2 luidt:

"Daar waar op de kaart door middel van een functieaanduiding is aangegeven dat een afwijkende bestemming is toegestaan, zijn op deze gronden tevens gebouwen ten behoeve van deze bestemming, aan- en bijgebouwen en in deze bestemming passende andere bouwwerken toegestaan:

[…]

b. ter plaatse van de functieaanduiding "h" is een horeca-inrichting t/m categorie III toegestaan."

Artikel 6.4 luidt:

"a. Dienstverlening, maatschappelijke doeleinden, kantoren en bedrijven zijn uitsluitend op de beganegrondlaag toegestaan;

[…]."

Blijkens de "Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging", die als bijlage 2 aan het bestemmingsplan is gehecht, worden als categorie A en B bedrijven onder meer hotels en pensions met keuken, conferentieoorden en congrescentra, restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen, cafés, bars, discotheken, muziekcafés, kantines en cateringbedrijven aangemerkt.

Artikel 17 "Wonen"

Artikel 17.1.1 luidt:

"De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen. Ten behoeve van deze bestemming mogen hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd. De inrichting ten behoeve van deze bestemming laat tevens tuinen, groenvoorzieningen en binnen het bouwvlak gebouwde parkeervoorzieningen toe;

b. beneden peil gelegen gebouwde parkeervoorzieningen in niet meer dan één laag;

c. de gronden in deze bestemming aangeduid met 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn tevens bestemd voor de bescherming van het rijksbeschermd stadsgezicht als bedoeld in de besluiten met de daarbij behorende toelichtingen, genoemd in Artikel 18 Waarde - Cultuurhistorie."