Uitspraak 202201073/1/R4


Volledige tekst

202201073/1/R4.
Datum uitspraak: 22 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Rotterdam,

appellant,

en

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2021 heeft het college zijn beslissing om op 29 november 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 125,00, voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 6 januari 2022 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. C. Grijt, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door K. el Ouasghiri en R. Duivenvoorde, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 29 november 2021 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de Gerrit van de Lindestraat 79 in Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot hem herleidbaar poststuk is aangetroffen. Het poststuk is een aan hem geadresseerde brief van de gemeente Rotterdam, die in stukjes is gescheurd.

2.       [appellant] betwist dat de huisvuilzak van hem afkomstig is. Hij stelt dat hij de daarin aangetroffen brief nooit heeft ontvangen en gaat ervan uit dat die brief verkeerd is bezorgd en door de ontvanger in stukjes is gescheurd en is weggegooid. Volgens hem is het van belang dat er slechts één brief in de huisvuilzak is aangetroffen. Ter zitting heeft hij onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1539, aangevoerd dat op de foto's bij het controlerapport niet te zien is wat de aard van het poststuk is. Hij betoogt dat hem daarmee de mogelijkheid wordt ontnomen om aan de hand van het poststuk aannemelijk te maken dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Verder is het volgens hem algemeen bekend dat post wel eens verkeerd bezorgd wordt. Dat deze brief verkeerd is bezorgd en niet door hem is ontvangen, blijkt volgens hem uit de omstandigheid dat de huisvuilzak met de brief erin op ruim 3 km afstand van zijn woning is aangetroffen. Hij stelt dat er in de directe omgeving van die plek geen bekenden van hem wonen en dat het daarom volstrekt onlogisch is dat hij zijn huisvuil daar ter inzameling zou aanbieden. Daarbij wijst hij erop dat er in de buurt van zijn woning voldoende containers zijn waarin hij zijn huisvuil kwijt kan.

[appellant] stelt verder dat hij in de nacht van 28 op 29 november niet thuis was, maar samen met zijn vrouw in een hotel aan de Wijnhaven in Rotterdam verbleef. Daarbij wijst hij erop dat de Gerrit van de Lindestraat niet op de route tussen zijn woning en het hotel ligt.

Tot slot stelt hij dat hij gebruik maakt van een ander type huisvuilzakken dan de zak die het college heeft aangetroffen. Onder verwijzing naar een foto van een lege huisvuilzak stelt hij dat hij gebruik maakt van zwarte KOMO-zakken met een geel trekkoord.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het daarin aangetroffen poststuk is de huisvuilzak tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zoals uiteengezet in de hiervoor vermelde uitspraak van 18 juli 2018, is het voldoende dat in het afval één tot de betrokkene te herleiden poststuk is aangetroffen.

In de uitspraak van 13 mei 2015, waarnaar [appellant] verwijst, heeft de Afdeling geoordeeld dat de appellant in zijn verweermogelijkheden was geschaad doordat niet duidelijk was wat de aard van het poststuk was, omdat op de foto slechts een deel daarvan zichtbaar was, namelijk uitsluitend de naam- en adresgegevens van de appellant. Anders dan in het geval in die uitspraak, is in het geval van [appellant] wel duidelijk wat de aard van het poststuk is. Bij het controlerapport zijn twee foto's gevoegd van de inhoud van de huisvuilzak, waarop te zien is dat het om een in stukjes gescheurde brief gaat die afkomstig is van de gemeente Rotterdam. Overigens is te zien dat in de brief iets staat over een bezwaarprocedure.

De omstandigheid dat de zak op grote afstand van zijn woning is aangetroffen, maakt op zichzelf niet aannemelijk dat de brief verkeerd is bezorgd en dat [appellant] niet de overtreder is. [appellant] heeft zijn stelling dat hij de brief nooit heeft ontvangen, verder niet met concrete argumenten onderbouwd. Hoewel het aannemelijk is dat hij in de regel gebruik zal maken van de containers in de buurt van zijn woning, betekent dat niet dat hij in dit geval geen gebruik kan hebben gemaakt van de container in de Gerrit van de Lindestraat. Zijn verklaring dat er in de directe omgeving van die plek geen bekenden van hem wonen, is onvoldoende objectief om dat enkel op grond daarvan aannemelijk te achten. Ook zijn verklaring dat hij een ander type huisvuilzakken gebruikt, is onvoldoende objectief om dat aannemelijk te achten. Uit de door hem overgelegde foto van de lege huisvuilzak volgt niet dat dit dus het type huisvuilzak is dat hij altijd gebruikt of gebruikte in de periode dat de huisvuilzak naast de container is aangetroffen.

Met zijn stelling dat hij in de nacht van 28 op 29 november niet thuis was, maar in een hotel verbleef, heeft [appellant] ook niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, alleen al niet omdat hij deze stelling niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt. Bovendien, ook als ervan wordt uitgegaan dat hij die nacht in een hotel aan de Wijnhaven in Rotterdam verbleef, is daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij de aangetroffen huisvuilzak niet naast de container in de Gerrit van de Lindestraat heeft of kan hebben gezet. Gezien de relatief korte afstanden van ongeveer 3 km tussen die container en het hotel en ongeveer 1,5 km tussen zijn woning en het hotel, kan hij de huisvuilzak voor of na de hotelovernachting daar hebben neergezet. De enkele omstandigheid dat de container niet op de route tussen zijn woning en het hotel ligt, maakt het niet op voorhand onlogisch dat hij daar om een andere reden is geweest.

Gelet op het voorgaande heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de huisvuilzak niet van hem afkomstig is en dat hij niet degene is geweest die die zak verkeerd heeft aangeboden. Het college heeft hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kors
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022

687