Uitspraak 201408589/1/A4


Volledige tekst

201408589/1/A4.
Datum uitspraak: 13 mei 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2014 heeft het college zijn beslissing om op 22 juli 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 10 september 2014 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.

2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 22 juli 2014 naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC), op de Rozenburgstraat ter hoogte van nummer 42, is aangetroffen. Deze straat is gelegen in een gebied waar ter inzameling van huishoudelijke afvalstoffen gebruik moet worden gemaakt van een ORAC. Omdat in de huisvuilzak een poststuk met de naam- en adresgegevens van [appellant] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van hem afkomstig is, dat hij deze in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden en dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang gedeeltelijk op hem als overtreder kunnen worden verhaald.

3. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Hij stelt niet degene te zijn geweest die de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden. [appellant] voert aan dat niet duidelijk is wat het poststuk is dat door de toezichthouder van de gemeente is aangetroffen. In dat verband wijst hij erop dat op de bij de "Rapportage Afval onjuist aangeboden huisvuil - niet heterdaad" van 22 juli 2014 gevoegde foto slechts een klein deel van het aangetroffen poststuk zichtbaar is met daarop uitsluitend zijn naam- en adresgegevens. Nu niet duidelijk is wat het poststuk is, kan hij niet nagaan hoe dat poststuk eventueel op de aangetroffen locatie terecht is gekomen, aldus [appellant]. Ter zitting heeft [appellant] nader toegelicht dat hij van sommige instanties en bedrijven op onregelmatige momenten post krijgt, bijvoorbeeld van zijn werkgever. Als dergelijke post niet bij hem, maar bij een ander wordt bezorgd, weet hij dat niet, omdat hij vanwege de onregelmatige momenten waarop dergelijke post wordt verzonden geen post mist. Volgens [appellant] is hij door de onduidelijkheid over het poststuk dan ook in zijn verweermogelijkheden geschaad.

3.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.

In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.

3.2. Nu in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellant] is de huisvuilzak tot hem herleidbaar. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij [appellant] aannemelijk maakt dat hij niet degene is die de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden.

3.3. Op de bij de "Rapportage Afval onjuist aangeboden huisvuil - niet heterdaad" van 22 juli 2014 gevoegde foto is, zoals [appellant] terecht heeft aangevoerd, slechts een deel van het aangetroffen poststuk zichtbaar. Daarop zijn uitsluitend de naam- en adresgegevens van [appellant] te zien. Aldus is niet duidelijk wat de aard van het aangetroffen poststuk is. De Afdeling acht aannemelijk dat het hierdoor voor [appellant] onmogelijk is om na te gaan wat de herkomst van het poststuk is en hoe dit specifieke poststuk mogelijk op de aangetroffen locatie terecht is gekomen. Ter zitting heeft het college voorts erkend dat de aard van het poststuk van belang kan zijn voor de beoordeling of de adressant van het poststuk de overtreder is. Het college heeft daarbij zelf gewezen op het verschil tussen bijvoorbeeld een brief van de belastingdienst en een reclamefolder.

In aanmerking genomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid aannemelijk moet maken dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden, is het van belang dat het college de betrokken persoon duidelijkheid verschaft over de aard van het poststuk waarop zijn naam- of adresgegevens zijn aangetroffen. Door te volstaan met het overleggen van een foto van slechts een deel van het poststuk heeft het college dat in dit geval niet gedaan met als gevolg dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, [appellant] in zijn verweermogelijkheden is geschaad. Het besluit op bezwaar is dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.

Het betoog slaagt.

4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 10 september 2014 dient te worden vernietigd. Dit betekent dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Voor zover het college voornemens is het besluit van 24 juli 2014 te handhaven, dient het college [appellant] voor het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar duidelijkheid te verschaffen over de aard van het aangetroffen poststuk, zodat hij alsnog de gelegenheid krijgt om zich te verweren.

5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 10 september 2014, kenmerk B.4.14.2594.001/BZW0000003199;

III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015

457.