Uitspraak 202100630/1/R3


Volledige tekst

202100630/1/R3.
Datum uitspraak: 8 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       het college van burgemeester en wethouders van Emmen,

2.       Centercom Buitenreclame B.V., gevestigd te Amstelveen,

appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord­-Nederland (hierna: de rechtbank) van 17 december 2020 in zaak nrs. 20/3074 en 20/3053 in het geding tussen:

Centercom

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2019 heeft het college aan Centercom een last onder dwangsom opgelegd in verband met het zonder omgevingsvergunning aanwezig hebben van reclame in wisselframes in de gemeente Emmen.

Bij besluit van 2 oktober 2020 heeft het college het door Centercom daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 december 2020 heeft de rechtbank het door Centercom daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 oktober 2020 vernietigd, het besluit van 10 oktober 2019 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

Centercom heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Hoffman Outdoor Media B.V heeft ook een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 20 april 2022, waar het college, vertegenwoordigd door A. Duursma, en Centercom, vertegenwoordigd door mr. R.J.A. Steenbergen en mr. C.S.G. de Lange, beiden advocaat te Groningen, zijn verschenen.

Overwegingen

Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

1.       Centercom heeft op de zitting haar voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingetrokken.

Het hoger beroep

2.       De in geding zijnde objecten zijn frames waarin een reclameposter kan worden opgehangen. De frames zijn door Centercom bevestigd aan diverse bouwwerken met een nutsvoorziening, zoals netwerkkasten of elektriciteitshuisjes.

3.       De rechtbank heeft overwogen dat het aanbrengen van frames aan de netwerkkasten of elektriciteitshuisjes moet worden aangemerkt als het veranderen van die bouwwerken. De netwerkkasten of elektriciteitshuisjes moeten volgens de rechtbank worden aangemerkt als bouwwerken en het aanbrengen van de frames hieraan als het veranderen van die bouwwerken. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG4740, overweging 2.4.1.

4.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het aanbrengen van de frames aan de netwerkkasten of elektriciteitshuisjes moet worden aangemerkt als het veranderen van die bouwwerken. Volgens het college gaat het hier om de toevoeging van een bouwwerk aan een bestaand bouwwerk. Hiertoe stelt het dat de wisselframes een wezenlijk andere functie en een ander doel hebben dan de netwerkkasten en de elektriciteitshuisjes. De rechtbank heeft dit miskend en heeft ten onrechte getoetst aan artikel 3, aanhef en onderdeel 8, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) dat alleen ziet op de verandering van een bouwwerk en geen betrekking heeft op het plaatsen van op zichzelf staande bouwwerken, zo stelt het college.

5.       In artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) staat: "Het is verboden zonder een omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk."

In artikel 3, aanhef en onderdeel 8, van bijlage II van het Bor staat: "Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. geen verandering van de draagconstructie,

b. geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering,

c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en

d. geen uitbreiding van het bouwvolume."

6.       Ter zitting is vast komen te staan dat de wisselframes 1,02 m breed en 78 cm lang zijn. De frames zijn 2,5 cm dik en steken 1 cm uit. De wisselframes worden met kit aan de nutsvoorziening geplakt en de frames blijven hangen op de locatie waar deze bevestigd zijn.

7.       De Afdeling overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de wisselframes zelf geen bouwwerken zijn. Hiertoe wordt overwogen dat de frames geen bouwkundige constructie vormen, gelet op de manier waarop deze aan de nutsvoorziening worden bevestigd. De nutsvoorzieningen moeten worden aangemerkt als bouwwerken en het aanbrengen van de wisselframes hieraan als het veranderen van die bouwwerken, vergelijk de uitspraak van 19 november 2008, overweging 2.4.1.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

Proceskosten en griffierecht

9.       Het college moet de proceskosten van Centercom vergoeden. Verder wordt gelet op artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht van het college griffierecht geheven.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Emmen tot vergoeding van bij Centercom Buitenreclame B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.138,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Emmen een griffierecht van € 548,00 wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Priem
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022

997-646