Uitspraak 202001785/1/R3


Volledige tekst

202001785/1/R3.
Datum uitspraak: 8 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Rotterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 maart 2020 in zaak nr. 18/6445 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2018 heeft het college zijn beslissing om wegens de aanwezigheid van een hennepkwekerij spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 22 november 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 18 juli 2018 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.

[appellante] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 5 maart 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2022, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.F. Cheung, advocaat te Rotterdam, [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W. de Jong, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] is huurder van de woning op het perceel aan de [locatie] in Rotterdam. Op 5 juli 2018 heeft een inspecteur van de Afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Rotterdam op de zolder van de woning een hennepkwekerij aangetroffen. Het college heeft vervolgens met toepassing van spoedeisende bestuursdwang de in de woning aangetroffen hennepkwekerij onmiddellijk laten ontmantelen. Bij het schriftelijke besluit om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, heeft het college eveneens beslist dat de kosten voor de verwijdering van de hennepkwekerij van € 1.345,50, voor rekening komen van [appellante].

2.       Aan het besluit van 18 juli 2018, dat bij besluit van 22 november 2018 in stand is gelaten, is overtreding van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet ten grondslag gelegd. In dit besluit staat dat in het pand achttien transformatoren en assimilatielampen zijn aangetroffen die op hout waren gemonteerd. Ook was er sprake van open aansluitingen, een niet-geaarde installatie en diefstal van energie. Verder staat hierin dat een fraudespecialist van Stedin Netbeheer aanwezig was, die heeft geconstateerd dat er door de elektrische installatie van de hennepkwekerij een ernstig gevaar op brand en elektrocutie aanwezig was.

De aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college geen aanleiding hoefde te zien de kosten voor het toepassen van de bestuursdwang niet of niet geheel ten laste van [appellante] te laten komen. Daartoe overweegt de rechtbank, samengevat weergegeven, dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet kon weten dat in de woning een hennepkwekerij aanwezig was. De omstandigheden dat zij op 13 mei 2018 naar Curaçao is vertrokken, sinds de start van de verbouwing niet op zolder is geweest en onder beschermingsbewind staat, analfabeet is en binnenkort afspraken heeft voor een intelligentie-onderzoek, zijn daarvoor volgens de rechtbank niet voldoende.

Beoordeling hoger beroep

4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college geen aanleiding hoefde te zien om de kosten voor het toepassen van bestuursdwang niet of niet geheel ten laste van haar te laten komen. Volgens haar kan haar namelijk geen verwijt worden gemaakt, dan wel is sprake van bijzondere omstandigheden. In dat verband voert zij aan dat een ander de hennepkwekerij heeft aangelegd en er geen signalen aanwezig waren op grond waarvan zij aan de intenties van deze persoon, de toenmalige vriend van haar inwonende dochter, had moeten twijfelen. Daarbij heeft niet zij maar haar inwonende dochter deze persoon de sleutel van de woning gegeven toen zij zelf afwezig was. Daarnaast zijn er vanuit onder meer de beschermingsbewindvoeder, hulpinstanties en familieleden sterke aanwijzingen dat [appellante] niet in staat is om de zaken te overzien en heeft een RUDAS-test het vermoeden van een licht verstandelijke beperking versterkt, aldus [appellante].

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld recent in de uitspraak van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2896) gaan als regel uitoefening van bestuursdwang en kostenverhaal samen. Voor het maken van een uitzondering hierop kan aanleiding bestaan als de aangeschrevene geen verwijt valt te maken over de ontstane situatie en als bij het ongedaan maken van de strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat moet worden geoordeeld dat het onevenredig is om de kosten geheel of gedeeltelijk voor rekening van de aangeschrevene te laten. Ook andere, bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan, in het licht van de ingevolge artikel 3:4, tweede lid, van de Awb vereiste evenredigheid, nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal.

4.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college geen aanleiding hoefde te zien om de kosten voor het toepassen van bestuursdwang niet of niet geheel ten laste van [appellante] te laten komen. De Afdeling ziet in wat [appellante] heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat zij niet in staat was om te weten van de activiteiten die plaatsvonden op haar zolder. Daartoe overweegt de Afdeling met de rechtbank dat de hennepkwekerij sinds 27 maart 2018 in bedrijf was, terwijl [appellante] pas ruim zes weken later, namelijk op 13 mei 2018, naar Curaçao is gevolgen. De hennepplantage is aangelegd op zolder, waar zich voor die tijd de slaapkamer van [appellante] bevond. Dat [appellante] de zolder na het verplaatsen van haar slaapkamer niet meer heeft bezocht, en daarmee niet op de hoogte is van wat er onder haar dak plaatsvindt, komt voor haar risico. Daarnaast is [appellante] wel onder bewind gesteld, maar ter zitting is door de bewindvoerder verklaard dat dit alleen is vanwege de financiële huishouding van [appellante]. Daarbij woonden de dochter en kleindochter wel bij [appellante] in, zoals ter zitting naar voren gebracht, maar [appellante] heeft niet onderbouwd dat de reden hiervoor is dat zij niet in staat is om zelfstandig te wonen. Tot slot staat in de overgelegde "Rapportage Intelligentieonderzoek" van Antes van 19 november 2020 weliswaar dat het intelligentieniveau van [appellante] vermoedelijk lager is dan gemiddeld, maar hierin staat ook dat hierover geen concrete uitspraak kan worden gedaan op basis van het huidige onderzoek.

Gelet op het voorgaande heeft het college aan het belang van kostenverhaal een zwaarder gewicht mogen toekennen dan aan de nadelige gevolgen van het kostenverhaal voor [appellante].

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Buskermolen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022

1006-896