Uitspraak 202004322/3/R4


Volledige tekst

202004322/3/R4.
Datum uitspraak: 8 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken (hierna: de Stichting), gevestigd te Bilthoven, gemeente De Bilt,

2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Bilthoven, gemeente De Bilt,

3.       [appellant sub 3], wonend te Groenekan, gemeente De Bilt,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van De Bilt,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:753, (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 8 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 22 oktober 2020, waarbij aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning is verleend voor onder meer de uitbreiding van een bedrijfsgebouw, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 1 april 2022 (hierna: het herstelbesluit) heeft het college opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor onder meer de uitbreiding van een bedrijfsgebouw en het besluit van 22 oktober 2020 ingetrokken.

De Stichting en [appellant sub 2] en anderen hebben hierover zienswijzen naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De tussenuitspraak

1.       De Afdeling heeft onder 22.1 van de tussenuitspraak, naar aanleiding van een door de Stichting aangedragen beroepsgrond, overwogen dat, gelet ook op de gegeven toelichting door het college op de zitting van 22 november 2021, in de omgevingsvergunning onvoldoende is geborgd dat aan de voorwaarden van artikel 3.5.3 van de planregels van het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Larenstein, 1e herziening" wordt voldaan. Het college heeft het besluit van 22 oktober 2020 in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

2.       Uit het voorgaande volgt dat het beroep van de Stichting tegen het besluit van 22 oktober 2020 gegrond is. Dat besluit moet daarom worden vernietigd, voor zover daarin niet is geborgd dat wordt voldaan aan de voorwaarden uit artikel 3.5.3 van de planregels.

3.       Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen over de door [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] naar voren gebrachte betogen tegen het besluit van 22 oktober 2020, zijn de beroepen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] tegen dat besluit ongegrond.

Het herstelbesluit

4.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak het college opgedragen om het geconstateerde gebrek in de omgevingsvergunning te herstellen met inachtneming van wat daarover in de tussenuitspraak is overwogen.

5.       Het college heeft met het herstelbesluit opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor onder meer de uitbreiding van een bedrijfsgebouw. Aan die omgevingsvergunning zijn voorschriften verbonden die overeenkomen met voorwaarden uit artikel 3.5.3 van de planregels.

Het herstelbesluit is gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ook onderwerp van dit geding.

6.       De Afdeling stelt vast dat ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb tegen het herstelbesluit een beroep van rechtswege is ontstaan van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [vergunninghoudster]. [vergunninghoudster] nam in de hoedanigheid van derde-belanghebbende als partij deel aan het geding tussen de Stichting, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en het college over het oorspronkelijke besluit.

Voor de Stichting is geen beroep van rechtswege ontstaan als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, omdat de Stichting in haar zienswijze te kennen heeft gegeven dat zij zich met het herstelbesluit kan verenigen. De Stichting heeft in haar zienswijze verder kanttekeningen geplaatst bij de overwegingen van de tussenuitspraak die geen betrekking hebben op de herstelopdracht. Daar wordt onder 9 op ingegaan.

7.       [appellant sub 3] en [vergunninghoudster] hebben geen zienswijze ingediend en hebben dus geen beroepsgronden tegen het herstelbesluit aangevoerd. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 3] en van [vergunninghoudster] tegen het herstelbesluit is daarom ongegrond.

8.       In hun zienswijze tegen het herstelbesluit voeren [appellant sub 2] en anderen gronden aan over de wijze waarop onderdeel f van artikel 3.5.3 van de planregels in een vergunningvoorschrift is verankerd. Dit voorschrift was al op dezelfde wijze verbonden aan de eerdere vergunningen en daarover hadden [appellant sub 2] en anderen in hun beroep geen gronden aangevoerd. Omdat zij door het herstelbesluit niet in een nadeliger positie zijn gebracht, is het, gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van de andere partijen, in het licht van de goede procesorde, niet aanvaardbaar dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. De Afdeling laat wat [appellant sub 2] en anderen in dit verband aanvoeren, dan ook buiten bespreking. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het herstelbesluit is daarom ongegrond.

9.       Voor zover de Stichting en [appellant sub 2] en anderen zich keren tegen overwegingen in de tussenuitspraak, waaronder overweging 21, overweegt de Afdeling dat zij, behalve in uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat de Afdeling blijft bij het in de tussenuitspraak gegeven oordeel. De conclusie is dus dat het herstelbesluit en daarmee de omgevingsvergunning van 1 april 2022 in stand blijft.

De beroepen tegen de besluiten van 3 juli 2020 en 3 september 2020

10.     Ingevolge artikel 6:19, zesde lid, van de Awb staat intrekking of vervanging van een besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit als de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft. Niet is gebleken dat partijen nog belang hebben bij een beoordeling van hun beroepen, voor zover gericht tegen de inmiddels vervangen besluiten van 3 juli 2020 en 3 september 2020. De beroepen zijn in zoverre daarom niet-ontvankelijk.

Proceskosten en griffierecht

11.     Het wijzigingsbesluit van 3 september 2020 is mede ingegeven door wat appellanten tegen het besluit van 3 juli 2020 naar voren hebben gebracht. Het college moet daarom de proceskosten en het griffierecht van appellanten vergoeden. Voor wat betreft de Stichting en [appellant sub 3] is echter niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Wel moet het college in de gegeven omstandigheden het griffierecht voor de Stichting en [appellant sub 3] vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Bilt van 22 oktober 2020 ongegrond;

II.       verklaart het beroep van Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Bilt van 22 oktober 2020 gegrond;

III.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Bilt van 22 oktober 2020, voor zover daarin niet is geborgd dat aan de voorwaarden uit artikel 3.5.3 van de planregels van het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Larenstein, 1e herziening" wordt voldaan;

IV.     verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [vergunninghoudster] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Bilt van 1 april 2022 ongegrond;

V.      verklaart de beroepen van Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van De Bilt van 3 juli 2020 en 3 september 2020 niet-ontvankelijk;

VI.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van De Bilt tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij geldt dat het college bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van De Bilt aan:

a. Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,00 vergoedt;

b. [appellant sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt, waarbij geldt dat het college bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

c. [appellant sub 3] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022

418-971