Uitspraak 201902963/1/R3


Volledige tekst

201902963/1/R3.
Datum uitspraak: 8 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Hengelo, en anderen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Borne,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2018 heeft het college het verzoek van [appellante] en anderen tot vaststelling van een bestemmingsplan voor  de percelen, kadastraal bekend als Borne L240 en L241 (hierna: locatie ’n Stet), afgewezen.

Bij besluit van 5 maart 2019 heeft de raad het door [appellante] en anderen hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover het is gericht tegen de weigering tot vaststelling van een bestemmingsplan genomen door het onbevoegde orgaan. Voor het overige heeft de raad het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 februari 2022, waar [appellante] en anderen, bijgestaan door mr. I.E. Nauta, advocaat te Deventer, en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, ing. H.S. Zuethoff, mr. M. Kruit en J.J.W. Jonker, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De Afdeling stelt voorop dat het besluit van het college van 12 september 2018 onbevoegd is genomen, omdat de raad gelet op artikel 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening exclusief bevoegd is de aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen, af te wijzen en op het hiertegen gerichte bezwaar te beslissen. Voor zover [appellante] en anderen betogen dat het niet mogelijk is om dit bevoegdheidsgebrek in bezwaar te herstellen, overweegt de Afdeling dat dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:329) is het mogelijk een bevoegdheidsgebrek in bezwaar te herstellen. De raad heeft dit gedaan met het besluit van 5 maart 2019.

2.       [appellante] en anderen willen tien vrijstaande woningen met ruime kavels realiseren op locatie ’n Stet. Om dit mogelijk te maken hebben zij het college op 12 juni 2018 verzocht om een uitwerkingsplan en een bestemmingsplan vast te stellen. Het college heeft dit geweigerd. Bij besluit van 5 maart 2019 heeft de raad het door [appellante] en anderen daartegen gemaakt bezwaar gegrond verklaard, voor zover het is gericht tegen de weigering tot vaststelling van een bestemmingsplan genomen door het onbevoegde orgaan. Voor het overige heeft de raad het bezwaar ongegrond verklaard. Locatie ’n Stet ligt namelijk niet binnen de begrenzing van de woonwijk Bornsche Maten zoals deze is voorzien in het Masterplan Bornsche Maten Actualisatie 2019 en de raad wil buiten die begrenzing geen woningen toestaan.

3.       [appellante] en anderen betogen dat op locatie ’n Stet ten onrechte geen woningbouw mogelijk wordt gemaakt als onderdeel van de derde fase van het woningbouwproject Bornsche Maten. De Afdeling ziet in dit betoog geen aanleiding voor een andersluidend oordeel dan in haar uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2022:1573, waarin aan de hand van vergelijkbare beroepsgronden tot het oordeel is gekomen dat de raad de begrenzing van de woonwijk Bornsche Maten zodanig heeft kunnen wijzigen dat locatie ’n Stet daar geen deel van uitmaakt.

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer, en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. Daalder
voorzitter

w.g. Priem
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022

646