Uitspraak 202002889/1/R3 en 202001607/1/R3


Volledige tekst

202002889/1/R3 en 202001607/1/R3.
Datum uitspraak: 25 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, deels tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Zwammerdam, gemeente Alphen aan den Rijn,

2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Zwammerdam, gemeente Alphen aan den Rijn,

3.       [appellant sub 3], wonend te Zwammerdam, gemeente Alphen aan den Rijn,

appellanten,

en

1. de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,

2. het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan "Multifunctionele Accommodatie, Zwammerdam" (in het besluit aangeduid als het bestemmingsplan "MFA Spoorlaan, Zwammerdam") voor het plangebied een hogere waarde als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) voor de geluidbelasting vanwege de provinciale weg N11 vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 26 maart 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Multifunctionele Accommodatie, Zwammerdam" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 18 maart 2022, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, bijgestaan door F. van der Tempel, rechtsbijstandverlener te Zwammerdam, en de raad en het college, vertegenwoordigd door R. Janssen, advocaat te Amsterdam, vergezeld door ir. J.A.M. van Dijk, dr. M.T. Dröge, P. Kompeer BBa, ing. R. Wegerif, G.F. de Prez en ir. B. Boon, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in de bouw van een multifunctionele accommodatie (hierna: de MFA) aan de Spoorlaan in Zwammerdam, nabij de bestaande voetbalvelden van Voetbalvereniging Zwammerdam. In de MFA zullen volgens de plantoelichting een dorpshuis, een school, een gymzaal, een kinderopvang en een brandweerkazerne worden gevestigd.

Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 7.000 m2 en ligt ten zuiden van de Spoorlaan, ten westen en zuidwesten van de woningen aan de Dominee Bennink Boltstraat en ten oosten van de begraafplaats aan de Spoorlaan. Aan de gronden is grotendeels de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Binnen de gronden met deze bestemming is een bouwvlak aangewezen waarbinnen de MFA kan worden gerealiseerd. Dit bouwvlak beslaat grofweg de helft van de gronden met deze bestemming en bevindt zich in hoofdzaak in het zuidwestelijke deel van het plangebied. Aan gronden in het noordelijke en oostelijke deel van het plangebied is de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" toegekend. Tot slot is aan smalle stroken aan de noordelijke en westelijke rand van het plangebied de bestemming "Water" toegekend.

Het bestemmingsplan maakt geluidgevoelige functies zoals een school in de MFA mogelijk. Omdat de geluidbelasting daar vanwege de nabijgelegen provinciale weg N11 hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh, heeft het college voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan met toepassing van de Wgh voor het plangebied een hogere waarde van 52 dB vanwege de N11 vastgesteld. De raad heeft dit besluit betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

2.       [appellant sub 1] woont in het centrum van Zwammerdam op meer dan 500 m van het plangebied. Hij kan zich niet verenigen met de beoogde verplaatsing van activiteiten zoals die van de ouderenvereniging SOOS 55+ van het dorpshuis in het centrum naar de MFA. Volgens hem is het toestaan van de MFA op de bewuste locatie niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

[appellant sub 2] en anderen wonen in de directe nabijheid van het plangebied aan de Dominee Bennink Boltstraat en de Dokter Schreuderstraat. Zij vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat. Ook volgens hen is het toestaan van de MFA op de bewuste locatie niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

[appellant sub 2] keert zich ook tegen het vaststellen van een hogere waarde op grond van de Wgh door het college.

3.       De wettelijke bepalingen en planregels waarnaar in deze uitspraak wordt verwezen zijn opgenomen in de bijlage.

4.       De Afdeling bespreekt hierna eerst de beroepsgronden tegen het bestemmingsplan en daarna die tegen het Wgh-besluit.

Bestemmingsplan

Beroep [appellant sub 1]

5.       Bij uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953 onder 4.3 tot en met 4.8, heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.

De Afdeling stelt vast dat de mogelijkheid is geboden om tegen het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen in te dienen. [appellant sub 1] heeft een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Alleen al daarom is het beroep van [appellant sub 1] ontvankelijk.

6.       Het voorgaande neemt niet weg dat moet worden bezien of [appellant sub 1] het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb moet worden tegengeworpen.

6.1.    Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

6.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de overzichtsuitspraak over relativiteit van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.5, kunnen appellanten tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals hier aan de orde, opkomen met het oog op hun belang om gevrijwaard te blijven van aantasting van hun woon- en leefomgeving.

[appellant sub 1] woont op meer dan 500 m afstand van het plangebied. De Afdeling stelt vast dat deze afstand te groot is om van het plan ter plaatse van de woning van [appellant sub 1] feitelijke gevolgen te kunnen ondervinden. De met het plan mogelijk gemaakte bouw- en gebruiksmogelijkheden kunnen de woon- en leefomgeving van [appellant sub 1] niet aantasten, daarvoor is de afstand te groot. Daarmee is gegeven dat de Wro hier kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van [appellant sub 1]. Dat [appellant sub 1] ter plaatse van zijn woning gevolgen vreest van een mogelijke verplaatsing van activiteiten in zijn directe omgeving naar het plangebied maakt dit niet anders, omdat het gevolg van het bestemmingsplan alleen maar is dat binnen het plangebied bouw- en gebruiksmogelijkheden worden toegelaten. Het bestemmingsplan zelf regelt niet verplaatsing naar het plangebied van  activiteiten die momenteel elders plaatsvinden. De vaststelling dat de Wro kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van [appellant sub 1], betekent dat, ook al zouden de beroepsgronden van [appellant sub 1] slagen, dit niet kan leiden tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Het beroep van [appellant sub 1] moet alleen al daarom ongegrond worden verklaard.

Beroep [appellant sub 2] en anderen

Toetsingskader

7.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Onvoldoende onderzoek?

8.       [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende onderzoek heeft gepleegd. Dit gebrek raakt volgens hen in het bijzonder de aspecten parkeren en verkeer.

8.1.    De Raad erkent in het verweerschrift dat voor parkeren en verkeer geen berekening bij het plan is gevoegd. Hij heeft in dit verband in beroep alsnog de notitie "Advies verkeer- en parkeersituatie Multifunctionele Accommodatie Zwammerdam" van Royal HaskoningDHV van 3 maart 2022 (hierna: de notitie van Royal HaskoningDHV), overgelegd.

8.2.    De Afdeling is van oordeel dat de raad bij het vaststellen van het bestemmingsplan inzichtelijk moet maken wat de gevolgen van dat plan zijn voor onder meer parkeren en verkeer. Zonder die beoordeling is de raad niet in staat om tot een afgewogen standpunt te komen over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. Anders dan de raad kennelijk meent, kan dat onderzoek niet achterwege blijven als in het bestemmingsplan is geregeld dat een omgevingsvergunning pas kan worden verleend als in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien. Het bestemmingsplan is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig voorbereid.

Het betoog slaagt in zoverre.

9.       In aanmerking genomen dat [appellant sub 2] en anderen op de zitting hebben verklaard dat zij er geen bezwaar tegen hebben dat de Afdeling de door de raad nader overgelegde notitie van Royal HaskoningDHV bij haar beoordeling betrekt, zal de Afdeling hierna bij de bespreking van de beroepsgronden van [appellant sub 2] en anderen deze notitie betrekken. De Afdeling bepreekt in dit verband achtereenvolgens de beroepsgronden over de in aanmerking genomen planologische mogelijkheden, parkeren en verkeer.

Maximale planologische mogelijkheden?

10.     [appellant sub 2] en anderen stellen dat de raad ten onrechte niet is uitgegaan van de theoretisch maximale planologische mogelijkheden. Dit geldt volgens hen met name de aspecten parkeren en verkeer.

10.1.  De raad is uitgegaan van de onder 1 weergegeven invulling van de MFA. Een nadere concretisering daarvan is gegeven in de notitie van Royal HaskoningDHV. De Afdeling stelt voorop dat het in een geval als dit, waarin het plan is gericht op de realisatie van meerdere functies in een gebouw en waarin vanuit een oogpunt van flexibiliteit planologisch meerdere functies worden toegestaan, de raad bij de beoordeling van de gevolgen van de gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan niet gehouden is uit te gaan van de planologische mogelijkheden die theoretisch maximaal mogelijk zijn. Zo acht de Afdeling het niet realistisch dat dat in dit geval, waar het gaat om een in een klein dorp gelegen gebouw dat is bestemd voor diverse maatschappelijke functies, de raad verplicht moet worden geacht om - zoals [appellant sub 2] en anderen betogen - bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan uit te gaan van de puur theoretische mogelijkheid dat binnen het plangebied één groot theater zou worden gevestigd. De Afdeling acht laatstbedoelde invulling niet realistisch. De Afdeling acht wat betreft de aard van de functies de door de raad gekozen invulling die aansluit op de beoogde gebruiksmogelijkheden niet onaanvaardbaar. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat planologisch toegelaten functies buiten beschouwing zijn gebleven die een wezenlijk ander beeld zouden hebben opgeleverd.

In dit verband wijst de Afdeling er nog op dat, anders dan [appellant sub 2] en anderen menen, artikel 3, lid 3.1, van de planregels vestiging van zelfstandige horeca en detailhandel in etenswaren en bakkersproducten niet toelaat en ook vestiging van zelfstandige kantoren uitsluit. Deze functies zijn door de raad dan ook terecht niet in aanmerking genomen. Voor zover de beroepsgrond van [appellant sub 2] en anderen dat niet alleen - overigens door de Algemene plaatselijke verordening (hierna APV) gereguleerde - evenementen, maar ook medische voorzieningen ten onrechte als functies in artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn opgenomen, ertoe strekt dat de door de raad gekozen representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden gebrekkig is, volgt de Afdeling hen niet. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking het niet realistisch te achten dat evenementen meer dan incidenteel zullen plaatsvinden en het niet realistisch te achten dat medische voorzieningen wat betreft hun ruimtelijke effecten voor de door [appellant sub 2] en anderen in het bijzonder vermelde aspecten parkeren en verkeer wezenlijk anders zijn dan de planologische mogelijkheden die de raad in zijn onderzoek heeft betrokken. Overigens ziet de Afdeling daarin, anders dan [appellant sub 2] en anderen, ook geen reden voor het oordeel dat de raad om die reden de functie evenementen en volksgezondheid niet in artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels had mogen opnemen.

10.2.  Wat betreft de omvang van de door de raad betrokken functies is in het rapport van Royal HaskoningDHV uitgegaan van de functies gymzaal met een bruto vloeroppervlakte (bvo) van 466 m2, sportvelden met een oppervlakte van 1,3 ha, cultureel centrum/wijkgebouw met een bvo van 633 m2, kinderdagverblijf/crèche met een bvo van 223 m2 voor 30 kinderen met 4 medewerkers, inclusief kiss & ride plaatsen, basisschool met een bvo van 754 m2 voor 107 leerlingen, neerkomend op 5 schoolklassen, inclusief kiss & ride plaatsen, en een brandweerkazerne met een bvo van 263 m2.

De Afdeling merkt hierbij nog op dat [appellant sub 2] en anderen met hun stelling dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de afwijkingsmogelijkheid in artikel 9, lid 9.1, onder c, van de planregels, miskennen dat deze planregel voorziet in afwijking van de maatvoering van bouwwerken en niet, zoals [appellant sub 2] en anderen kennelijk menen, in een afwijking van de maatvoering van een bouwvlak. Deze afwijkingsmogelijkheid heeft dan ook geen betekenis voor de in beschouwing genomen bvo.

10.3.  Naar aanleiding van het betoog dat is miskend dat bebouwing wordt toegestaan met een hoogte van 8.5 m en 9.2 m, zodat er rekening mee moet worden gehouden dat verdiepingsvloeren mogelijk zijn, overweegt de Afdeling dat de raad op de zitting heeft medegedeeld dat geen verdiepingsvloeren zijn beoogd, anders dan één verdiepingsvloer in de brandweerkazerne. Dit betekent dat de raad in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet in de planregels heeft neergelegd wat hij heeft beoogd. De planregel zal op dat punt moeten worden aangepast.

10.4.  Ervan uitgaande dat de raad zijn oogmerk dat andere verdiepingsvloeren dan de verdiepingsvloer in de brandweerkazerne bij bebouwing van 8,5 m en 9,2 m hoogte zijn uitgesloten in de planregels zal opnemen, volgt uit het voorgaande dat de beroepsgrond van [appellant sub 2] en anderen dat de raad de maximale planologische mogelijkheden heeft miskend, niet slaagt.

De Afdeling gaat hierna uit van de representatieve invulling van het plan waarbij, zoals de raad ook beoogt, andere verdiepingsvloeren dan de verdiepingsvloer in de brandweerkazerne zijn uitgesloten.

Parkeren

11.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat te weinig parkeerplaatsen zijn berekend. Volgens hen is niet alleen het aantal van de voor de in het plan voorziene functies vereiste autoparkeerplaatsen te laag vastgesteld, maar ook het aantal van de in het plangebied te compenseren autoparkeerplaatsen en het aantal voor het plan vereiste fietsparkeerplaatsen. Ook is het volgens hen niet goed mogelijk om alle parkeerplaatsen in het plangebied te realiseren.

Het aantal vereiste parkeerplaatsen vanwege het plan

12.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat op de maatgevende zaterdagmiddag ten minste 123 parkeerplaatsen zijn vereist en dat is miskend dat dat aantal nog verhoogd moet worden, omdat niet alleen rekening moet worden gehouden met activiteiten die plaatsvinden in bebouwing die door andere functies op zaterdag niet worden gebruikt, maar ook met activiteiten op het plein.

12.1.  In de notitie van Royal HaskoningDHV is uitgegaan van het op 24 september 2020 door de raad vastgestelde "Beleid Parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 gemeente Alphen aan den Rijn" (hierna: het parkeerbeleid). In de notitie is vanwege de functies die het plan mogelijk maakt een parkeerbehoefte berekend van in totaal 88 parkeerplaatsen. Omdat echter sprake is van verschillende functies die de beschikbare parkeerplaatsen op verschillende tijdstippen gebruiken, kunnen parkeerplaatsen aan meerdere functies worden toegerekend (dubbelgebruik). Dit is inzichtelijk gemaakt in een op basis het parkeerbeleid opgestelde parkeerbalans. Daarbij zijn voor elk van de functies de in het beleid genoemde bijbehorende aanwezigheidspercentages voor verschillende dagdelen van de week toegepast. Deze berekening leidt tot de conclusie dat de parkeerbehoefte op zaterdagmiddagen het grootst is. Er zijn dan 58 parkeerplaatsen nodig.

12.2.  Royal HaskoningDHV is uitgegaan van de hiervoor onder 10.2 bedoelde representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Voor zover de berekening van [appellant sub 2] en anderen berust op de volgens hen te hanteren maximale planologische mogelijkheden, volgt de Afdeling hen daarin dan ook niet. De Afdeling ziet niet dat Royal HaskoningDHV in dit geval niet had mogen uitgaan van het parkeerbeleid dat de Nota parkeernormen 2014, die gold ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan op 26 maart 2020, vervangt. Dat zoals [appellant sub 2] en anderen op de zitting naar voren hebben gebracht, de normen voor horeca in het parkeerbeleid naar beneden zijn bijgesteld, is hier niet van belang. Zoals de Afdeling hiervoor onder 10.1 heeft overwogen, laten de planregels zelfstandige horeca niet toe. Overigens hebben [appellant sub 2] en anderen niet betwist dat het parkeerbeleid, wat betreft de hier van belang zijnde functies, geen lagere parkeernormen kent dan de Nota parkeernormen 2014. In de door [appellant sub 2] en anderen benadrukte omstandigheid dat het niet is uitgesloten dat de bebouwing buiten de uren dat deze in gebruik is voor de in de berekening betrokken functies, kunnen worden gebruikt voor andere functies, komt naar het oordeel van de Afdeling geen beslissende betekenis toe. Het gaat hier immers niet om representatief te achten activiteiten. Ook de stelling dat geen rekening is gehouden met activiteiten op het plein slaagt niet. Hierbij wordt vooropgesteld dat zelfstandige activiteiten op het plein - evenementen - zoals hiervoor onder 10.1 is overwogen niet behoren tot de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden van het plan. Voor de overige vormen van niet uit te sluiten gebruik komt de stelling van [appellant sub 2] en anderen erop neer dat zij zich niet kunnen verenigen met de wijze waarop in het parkeerbeleid de bepaling van de parkeerbehoefte is geregeld. In wat [appellant sub 2] en anderen in dit verband hebben gesteld, heeft de Afdeling echter geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de raad de in het parkeerbeleid opgenomen normering voor de berekening van het aantal parkeerplaatsen niet had mogen volgen. Deze niet ongebruikelijke normering voorziet niet in het apart betrekken van ruimte op een plein in de berekening van het aantal parkeerplaatsen.

Dit betoog slaagt niet.

Het aantal vereiste parkeerplaatsen voor omwonenden

13.     Wat betreft het aantal autoparkeerplaatsen dat voorheen door omwonenden werd gebruikt en die in het plangebied moeten worden gecompenseerd, betogen [appellant sub 2] en anderen dat het door de raad vastgestelde aantal van 6 te laag is. Hun inschatting is dat er in het plangebied ’s nachts 27 auto’s van omwonenden staan en zaterdagmiddag 22 tot 24 auto’s.

13.1.  De raad is uitgegaan van een nachtelijke telling op 23 november 2016. Volgens de raad gaat het om 6 te compenseren parkeerplaatsen. Nog daargelaten de vraag of één nachtelijke telling voldoende is, constateert de Afdeling dat de raad geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt hoeveel auto’s van omwonenden in het plangebied werden geparkeerd. In zoverre is het onderzoek van de raad gebrekkig. Dit betoog slaagt in zoverre.

Op de gevolgen die dit gebrek in dit geval moet hebben gaat de Afdeling hierna onder 15.1 in.

Het aantal vereiste fietsparkeerplaatsen

14.     [appellant sub 2] en anderen zijn van opvatting dat het aantal fietsparkeerplaatsen niet correct is berekend. Hun bezwaren komen erop neer dat onvoldoende rekening is gehouden met met de fiets komende gebruikers van de bebouwing buiten de uren dat deze in gebruik is voor functies die bij de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden zijn betrokken. Ook in dit verband wijzen [appellant sub 2] en anderen op artikel 9, lid 9.1, onder c, van de planregels.

14.1.  Onder verwijzing naar wat hiervoor onder 12.2 is overwogen over het gebruik van bebouwing buiten de uren dat deze in gebruik is voor de functies die bij de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden zijn betrokken, is de Afdeling van oordeel dat het beroep van [appellant sub 2] en anderen in zoverre niet slaagt. Wat betreft de invloed van artikel 9, lid 9.1, onder c, van de planregels verwijst de Afdeling naar wat onder 10.2 is overwogen. Overigens is de raad in de nader overgelegde "Bijlage Parkeren en verkeersgeneratie", waarin is ingegaan op de behoefte aan fietsparkeerplaatsen, uitgegaan van een grotere bvo dan bij de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. De Afdeling ziet dan ook geen reden waarom de raad had moeten uitgaan van een hogere behoefte aan fietsparkeerplaatsen dan waartoe in de bijlage is geconcludeerd.

Dit betoog slaagt niet.

Ruimte voor te realiseren parkeerplaatsen?

15.     Volgens [appellant sub 2] en anderen is er onvoldoende ruimte in het plangebied om de vereiste parkeerplaatsen te realiseren. Volgens hen had de aanleg van parkeerplaatsen in het plan moeten worden geborgd. In dit verband wijzen zij erop dat ook vergunningvrij kan worden gebouwd.

15.1.  De raad is er op grond van de notitie van Royal HaskoningDHV terecht van uitgegaan dat in het plangebied 77 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Op een bijgevoegde tekening is de beoogde invulling van het plan ingetekend en zijn ook 77 parkeerplaatsen ingetekend. Het is dus mogelijk binnen het plangebied bij uitvoering van het bestemmingsplan 77 parkeerplaatsen te realiseren.

Voor de functies waarin het plan voorziet zijn op de maatgevende zaterdagmiddag 58 parkeerplaatsen nodig. Dit betekent dat er 19 parkeerplaatsen over zijn. Deze extra parkeerplaatsen zijn in te zetten voor omwonenden die voorheen ook in het plangebied hun auto parkeerden. Zoals onder 13.1 is vastgesteld, heeft de raad dit aantal niet correct vastgesteld. De Afdeling constateert echter dat uitgaande van het door [appellant sub 2] en anderen vermelde maar niet onderbouwde maximumaantal van 27 parkeerplaatsen en het volgens het parkeerbeleid voor de zaterdag te hanteren aanwezigheidspercentage van 60% op die maatgevende middag gerekend zou moeten worden met maximaal 17 parkeerplaatsen voor omwonenden. Dit aantal gevoegd bij de voor die middag voor het plan berekende 58 parkeerplaatsen laat zien dat er dan 75 parkeerplaatsen nodig zijn, minder dus dan de 77 parkeerplaatsen die zijn voorzien. De Afdeling ziet tegen deze achtergrond dan ook geen reden om gevolgen te verbinden aan de hiervoor onder 13.1 geconstateerde gebrek ten aanzien van de bepaling van het aantal voor omwonenden te compenseren parkeerplaatsen. Ook overigens ziet de Afdeling in wat in beroep naar voren is gebracht geen concrete aanknopingspunten om eraan te twijfelen dat de vereiste parkeerplaatsen binnen het plangebied kunnen worden gerealiseerd. De stelling van [appellant sub 2] en anderen dat is miskend dat de ruimte voor parkeren wordt beperkt omdat er vergunningvrij kan worden gebouwd, volgt de Afdeling niet. Met de raad stelt de Afdeling vast dat vergunningvrij bouwen is toegestaan op het achtererf en dat het achtererf in dit geval zo beperkt is dat daarmee de ruimte voor parkeren niet wezenlijk wordt aangetast. Anders dan [appellant sub 2] en anderen ziet de Afdeling daarin dan ook evenmin grond gelegen om de raad gehouden te achten in het plan vergunningvrij bouwen uit te sluiten. Ook ziet de Afdeling geen reden om [appellant sub 2] en anderen te volgen in hun niet nader onderbouwde stelling dat de raad gehouden zou moeten worden de aanleg van parkeerplaatsen in het plangebied in de planregels te borgen.

Het betoog slaagt niet.

Verkeer

16.     [appellant sub 2] en anderen hebben beroepsgronden aangevoerd die betrekking hebben op de berekening van de verkeersgeneratie door Royal HaskoningDHV, de geschiktheid van de Spoorlaan voor de verkeersgeneratie van het plan en de verkeersveiligheid. De Afdeling gaat hierna achtereenvolgens op deze onderwerpen in.

Berekening verkeersgeneratie

17.     [appellant sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met de berekening van de verkeersgeneratie van het plan. Volgens hen is in de notitie van Royal HaskoningDHV de verkeersgeneratie van het plan onderschat. Wat betreft de school is volgens [appellant sub 2] en anderen van een te laag aantal leerlingen uitgegaan: 107 in plaats van 130, en is over het hoofd gezien dat kinderen op twee afzonderlijke momenten op de dag worden gebracht en gehaald, zodat van het dubbele aantal verkeersbewegingen moet worden uitgegaan. Wat betreft het gebruik van het voetbalveld stellen [appellant sub 2] en anderen dat hun ervaringen niet overeenkomen met de uitkomst van de berekening van Royal HaskoningDHV.

17.1.  In de notitie van Royal HaskoningDHV is de te verwachten verkeersgeneratie als gevolg van het plan bepaald aan de hand van de kengetallen voor verkeersgeneratie uit CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig Parkeren". Royal HaskoningDHV is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad "niet stedelijk" en "rest bebouwde kom", en van de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden zoals hiervoor onder 10.2 weergegeven. Hieraan is een afzonderlijke berekening van de verkeersgeneratie vanwege de kiss & ride plaatsen voor het kinderdagverblijf en de basisschool toegevoegd. Dit levert een maximale verkeersgeneratie als gevolg van de MFA van 357 extra motorvoertuigen per etmaal op.

17.2.  In aanmerking genomen dat [appellant sub 2] en anderen hun betoog niet hebben geconcretiseerd, ziet de Afdeling geen reden om de te twijfelen aan de representativiteit van de berekening van Royal HaskoningDHV. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Royal HaskoningDHV de berekening van de verkeersgeneratie, ook wat betreft het brengen en halen van leerlingen, niet heeft uitgevoerd zoals op grond van de CROW-publicatie 381 is voorgeschreven en evenmin dat wat betreft de school had moeten worden uitgegaan van 130 in plaats van 107 leerlingen. Overigens acht de Afdeling het met de raad niet aannemelijk dat ook al zou worden uitgegaan van 130 leerlingen het aantal berekende vervoersbewegingen in betekenende mate zal wijzigen. Het betoog slaagt niet.

Geschiktheid Spoorlaan

18.     [appellant sub 2] en anderen vinden de tellingen betreffende het verkeer op de Spoorlaan waarop Royal HaskoningDHV zich heeft gebaseerd, niet representatief omdat de tellingen uit 2018 maar op één punt langs de Spoorlaan zijn uitgevoerd en de tellingen uit 2021 zijn beïnvloed door de coronacrisis. Verder is volgens hen ten onrechte geen rekening gehouden met de beperkte breedte van de Spoorlaan, de aanwezigheid van parkeerplaatsen langs die weg en het agrarische verkeer dat van die weg gebruik maakt. Dit maakt de weg volgens hen ongeschikt om het verkeer dat door het plan wordt gegenereerd goed te verwerken. Dit gaat volgens [appellant sub 2] en anderen bijvoorbeeld tot problemen leiden op de tijden dat kinderen naar school worden gebracht of van school worden gehaald, maar ook op zaterdagmiddagen als er gelijktijdig een voetbalwedstrijd is en er activiteiten in de MFA zijn. Om dezelfde reden is de Spoorlaan volgens hen ongeschikt voor de ontsluiting van de beoogde brandweerkazerne.

18.1.  Het plangebied wordt ontsloten via de Spoorlaan. Om de bestaande verkeersintensiteit op de Spoorlaan te bepalen, is in de notitie van Royal HaskoningDHV gebruik gemaakt van verkeerstellingen die hebben plaatsgevonden tussen 4 september 2018 en 17 september 2018 (op één punt langs de Spoorlaan) en tussen 9 november 2021 en 8 december 2021 (op drie punten langs de Spoorlaan). Op de tellingen uit 2021 is een correctiefactor toegepast omdat deze zijn uitgevoerd tijdens de lockdown in de coronaperiode. Dit is gedaan aan de hand van mobiliteitscijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek, waaruit blijkt dat het verkeer in de telperiode in 2021 landelijk gezien zo'n 80% bedroeg van het verkeer in dezelfde week in 2019. Verder is voor de tellingen uit 2018 uitgegaan van een autonome groei van 1% per jaar tussen 2018 en 2021. De tellingen uit 2018, inclusief de autonome groei, leiden tot de hoogste aanname van de verkeersintensiteit op de Spoorlaan in de situatie zonder de MFA, namelijk een verkeersintensiteit van 968 motorvoertuigbewegingen per etmaal op werkdagen in 2021, en van 1.058 motorvoertuigbewegingen per etmaal op werkdagen in 2030.

De raad stelt dat uitgaande van de cijfers uit het rapport van Royal HaskoningDHV, de totale verkeersintensiteit op de Spoorlaan met inbegrip van de verkeersgeneratie als gevolg van het plan zal uitkomen op 1.325 motorvoertuigen per etmaal in 2021 en 1.415 motorvoertuigen per etmaal in 2030. Deze intensiteiten zijn volgens de raad passend bij een erftoegangsweg in de bebouwde kom en de Spoorlaan kan deze intensiteiten goed aan, zeker na de voorgenomen herinrichting van die weg in 2023. Volgens de raad kan een erfontsluitingsweg als de Spoorlaan, gelet op de eigenschappen van deze weg, een verkeersintensiteit van 4.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal verwerken.

18.2.  In wat [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd over de bestaande verkeersintensiteit op de Spoorlaan ziet de Afdeling geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de door de raad gehanteerde uitgangspunten. De Afdeling is er niet van overtuigd dat de tellingen langs de Spoorlaan niet representatief zijn. Ook voor de twijfel aan de juistheid van de correctie van die tellingen wat betreft de invloed van de coronacrisis ziet de Afdeling in wat [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd onvoldoende feitelijke grondslag.

Anders dan [appellant sub 2] en anderen is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid ervan mag uitgaan dat de capaciteit van de Spoorlaan voldoende is - dan wel na herinrichting voldoende is te maken - om de toegenomen verkeersintensiteit te verwerken. Dat in dit plan niet ook is voorzien in een reconstructie van de Spoorlaan, is geen grond om het plan onrechtmatig te achten. Niet vereist is immers dat al ten tijde van de planvaststelling voldoende capaciteit op de Spoorlaan is gegarandeerd, maar slechts of niet is uitgesloten dat die capaciteit kán worden gerealiseerd. [appellant sub 2] en anderen hebben niet gesteld dat als blijkt dat er negatieve effecten optreden die samenhangen met een of meer aspecten die zij hebben genoemd (de gestelde beperkte breedte van de weg, aanwezigheid van parkeerplaatsen en het gebruik voor agrarisch verkeer), voor die negatieve effecten geen adequate oplossing kan worden gevonden door verkeersmaatregelen en/of herinrichting van de weg.

Dit betoog slaagt niet.

Verkeersveiligheid

19.     [appellant sub 2] en anderen hebben ten slotte de vraag opgeworpen of de verkeersafwikkeling buiten het plangebied voldoende veilig kan plaatsvinden. In dit verband wijzen zij enerzijds op de volgens hen bestaande ongeschiktheid van de Spoorlaan als ontsluitingsweg en anderzijds op de grote toename van fietsverkeer in de Dokter Schreuderstraat en de Dominee Bennink Boltstraat.

19.1.  De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] en anderen naar voren hebben gebracht onvoldoende basis voor het oordeel dat het plan niet uitvoerbaar is omdat de Spoorlaan, de Dokter Schreuderstraat en de Dominee Boltstraat voor auto en fietsverkeer niet verkeersveilig zijn. Ook hier geldt dat niet de bestaande situatie zonder meer maatgevend is maar de vraag of - als de bestaande situatie, gelet op de te verwachten toename van verkeer als gevolg van het plan, al niet verkeersveilig genoeg zou zijn - de betrokken wegen niet met een andere inrichting en/of verkeersmaatregelen voldoende verkeersveilig zijn te maken. Onder verwijzing naar wat de Afdeling hiervoor onder 18.2 heeft overwogen over de geschiktheid van de Spoorlaan, valt niet in te zien dat de vereiste verkeersveiligheid op de Spoorlaan niet kan worden bereikt. Wat betreft de Dokter Schreuderstraat en de Dominee Bennink Boltstraat stelt de raad dat het hier gaat om woonerven met weinig autoverkeer, die bij uitstek geschikt zijn voor (jonge) fietsers en toenemend fietsverkeer daarom veilig moeten kunnen verwerken. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] en anderen hebben gesteld geen reden om aan de juistheid van deze mededelingen van de raad te twijfelen.

Dit betoog slaagt niet.

Planregels en verbeelding

20.     [appellant sub 2] en anderen hebben beroepsgronden aangevoerd tegen (het ontbreken van) planregels. Voor zover deze beroepsgronden samenhangen met de bepaling van de maximale planologische mogelijkheden, zijn deze beroepsgronden hiervoor behandeld. Hierna gaat de Afdeling in op de resterende beroepsgronden die betrekking hebben op de bouwregels binnen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied.

21.     Volgens [appellant sub 2] en anderen voorziet artikel 4, lid 4.2, aanhef en onder a en 2, van de planregels ten onrechte in de mogelijkheid om geluidwerende voorzieningen, lichtmasten en bruggen te bouwen. Artikel 4, lid 4.4.1, van de planregels voorziet volgens hen ten onrechte in de mogelijkheid om van de planregels af te wijken ten behoeve van een scootmobielstalling. Ten slotte stellen [appellant sub 2] en anderen dat de raad ten onrechte heeft nagelaten de verbeelding te voorzien van een aanduiding wat betreft de goothoogte.

21.1.  Volgens de raad is artikel 4, lid 4.2, onder 2, van de planregels gebruikelijk en wordt deze planregel ook in andere plannen gehanteerd. Wat betreft de geluidwerende voorzieningen heeft de raad zich nader op het standpunt gesteld dat hij in het plangebied geen geluidwerende voorzieningen wil realiseren. Wat betreft de lichtmasten stelt de raad dat lichtmasten, waarvan de hoogte na de zienswijzen is verlaagd naar 10 m, nodig zijn voor de veiligheid. Lichthinder wordt beperkt op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer, aldus de raad. De planologische mogelijkheid van bruggen wil de raad in het plan behouden met als aantekening dat hij eerder zal opteren voor een duiker, die eveneens in artikel 4, lid 4.2, van de planregels mogelijk is gemaakt, dan een brug. De afwijkingsmogelijkheid voor een scootmobielstalling is volgens de raad eveneens een gebruikelijke planregel. De raad heeft voor de goothoogte geen aanduiding op de verbeelding opgenomen omdat hij een plat dak mogelijk wil maken.

21.2.  De Afdeling stelt voorop dat nu de raad in het plangebied geen geluidwerende voorzieningen wil realiseren, artikel 4, lid 4.2, aanhef en onder a en 2, van de planregels in zoverre in strijd is met artikel 3:2 van de Awb.

Uit de toelichting van de raad komt naar het oordeel van de Afdeling naar voren dat de planregels waarbij lichtmasten en bruggen mogelijk zijn gemaakt, berusten op redelijke aan ruimtelijke overwegingen ontleende motieven. Dat geldt ook voor de planregel die het mogelijk maakt ten behoeve van een scootmobielstalling af te wijken van de bouwregels. Hierbij tekent de Afdeling nog aan dat het college van burgemeester en wethouders naar aanleiding van een aanvraag nog een concrete ruimtelijke afweging moeten malen waartegen [appellant sub 2] en anderen desgewenst kunnen opkomen.

Wat betreft het ontbreken van een aanduiding voor de goothoogte op de verbeelding, geldt dat het plan geen juridisch bindende bepaling bevat wat betreft die goothoogte. De Afdeling ziet niet dat de raad die een plat dak niet wil uitsluiten, gehouden zou zijn een aanduiding voor de goothoogte op te nemen.

Uit het voorgaande volgt dat het betoog slaagt wat betreft de geluidsschermen en voor het overige niet slaagt.

Luchtkwaliteit

22.     [appellant sub 2] en anderen stellen dat de raad geen deugdelijk onderzoek heeft verricht naar de gevolgen van de activiteiten die met het bestemmingsplan mogelijk zijn gemaakt op de luchtkwaliteit. Volgens hen heeft de raad niet onderkend dat niet bepalend is dat met het plan slechts verplaatsing van bestaande functies wordt beoogd, maar dat bepalend is of het aantal verkeersbewegingen in en rond het plangebied toeneemt. Die toename is volgens hen te verwachten. Omdat de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse slecht is, terwijl bezoekers van de MFA vaak kortdurend zullen parkeren, is een grotere negatieve invloed van het verkeer op de luchtkwaliteit te verwachten, aldus [appellant sub 2] en anderen.

22.1.  De raad heeft de bijdrage aan de hoeveelheid zwevende deeltjes en stikstofdioxide in de lucht berekend aan de hand van de NIBM-rekentool. Daarbij is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 400 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Niet is betwist dat de raad in dit geval gebruik mocht maken van de in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer voorziene NIBM-rekentool. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1755), kent de NIBM-rekentool slechts twee variabelen: het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer daarin. Dit betekent dat de concrete weg- en verkeerssituatie niet van belang zijn bij het gebruik van de NIBM-rekentool. De raad hoefde dus niet te beoordelen of, zoals [appellant sub 2] en anderen stellen, in deze specifieke situatie als gevolg van de verkeersafwikkeling en parkeersituatie een hogere bijdrage per voertuig is te verwachten. Overigens zitten de berekende bijdragen zodanig ver onder de grenswaarden dat overschrijding van die grenswaarden zonder meer niet te verwachten is.

Het betoog slaagt niet.

Stikstof

23.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad geen deugdelijk onderzoek heeft verricht naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van de mogelijk gemaakte activiteiten. Volgens hen heeft de raad nagelaten om eerst vast te stellen welke in Zwammerdam aanwezige legale activiteiten na realisatie van de MFA zullen verhuizen naar de locatie Spoorlaan en tegelijk planologisch niet meer mogelijk zullen zijn op de locatie waar ze voorheen uitgeoefend werden. Ook heeft de raad volgens hen niet op juiste wijze de te verwachten verkeersgeneratie berekend, uitgaande van een maximale invulling van het bestemmingsplan.

23.1.  De Afdeling zal eerst beoordelen of [appellant sub 2] en anderen bij deze grond het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb moet worden tegengeworpen.

23.2.  Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

23.3.  De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied zijn daarin opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, en de overzichtsuitspraak over relativiteit van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

23.4.  [appellant sub 2] en anderen wonen allen op een afstand van ongeveer 1 km van het Natura 2000-gebied. Deze afstand is te groot om aan te nemen dat hun belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving verweven is met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb staat dan ook in de weg aan een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan vanwege de beroepsgrond over stikstof. De Afdeling laat die beroepsgrond daarom buiten inhoudelijke bespreking.

Geluid

24.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat het akoestisch onderzoek dat de raad aan het bestemmingsplan ten grondslag heeft gelegd, tekortschiet. Het gebied is volgens hen ten onrechte aangemerkt als "gemengd gebied". Er is bovendien ten onrechte niet uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Verschillende geluidsbronnen, zoals (stem)geluid van bezoekers en geluid van dichtslaande autoportieren, van activiteiten in het clubhuis, van activiteiten op het schoolplein buiten schooltijden, van festiviteiten in het openbaar gebied, van technische installaties en van laden en lossen, zijn niet betrokken. Ook is het onderzoek ten onrechte beperkt tot een beoordeling van de geluidbelasting op de gevels van woningen, en is de geluidbelasting in tuinen niet onderzocht. Verder is de al bestaande geluidbelasting als gevolg van de voetbalvereniging en van het verkeer over de N11, de Spoorlaan en de nabijgelegen spoorlijn ten onrechte buiten beschouwing gelaten, aldus [appellant sub 2] en anderen.

24.1.  De raad heeft voor de beoordeling van het aspect geluid de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) toegepast. De functies die het bestemmingsplan mogelijk maakt vallen onder milieucategorie 2. De hierbij behorende richtafstand tot de gevels van omliggende woningen is ten hoogste 30 meter in een rustige woonwijk en 10 meter voor een gebied dat geldt als een gemengd gebied. De raad heeft het gebied gekwalificeerd als "gemengd gebied". Omdat de afstand tot de gevels van woningen meer dan 10 m bedraagt, leiden nieuw mogelijk gemaakte functies volgens de raad in zoverre niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De raad heeft daarnaast afzonderlijk akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op omliggende woningen vanwege stemgeluid van spelende kinderen van de basisschool en het kinderdagverblijf op de speelplaatsen van de school en vanwege de uitrukkende brandweer.  Op basis van dit onderzoek concludeert de raad dat het stemgeluid van spelende kinderen in de dagperiode onder de richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT in gemengd gebied van 50 dB(A) op de dichtstbijzijnde woning zal blijven. Wel kan de richtwaarde voor het maximale geluidsniveau LA,max van 70 dB(A) bij de woning aan de Dominee Bennink Boltstraat 35 worden overschreden met 1 dB(A). De mogelijke geluidhinder op deze woning acht de raad aanvaardbaar. Wat betreft het maximale geluidsniveau van de uitrukkende brandweer (door dichtslaande autoportieren en ingeschakelde sirene) wordt de richtwaarde voor de maatgevende nachtperiode van 60 dB(A) op verschillende woningen overschreden tot 76 dB(A). Dit kan bij deze woningen leiden tot slaapverstoring. Het aantal keren dat de brandweer in de avond- of nachtperiode uitrukt is volgens de raad de raad  niet hoog. Op de zitting heeft de raad naar voren gebracht dat de brandweer gemiddeld eens per week uitrukt, en dat moment kan ook in de dagperiode vallen.

24.2.  De VNG-brochure bevat richtafstanden tussen bedrijven en geluidgevoelige functies en maakt daarbij onderscheid naar omgevingstypen. Het omgevingstype wordt aan de hand van de feitelijk bestaande aard van de omgeving waarbinnen de mogelijk te maken ontwikkelingen zijn voorzien. Volgens de VNG-brochure is het omgevingstype "rustige woonwijk" een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. "Gemengde gebieden" zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging. In dit omgevingstype komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. De in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden gelden voor het omgevingstype "rustige woonwijk". Die richtafstanden kunnen met één afstandsstap worden verlaagd als sprake is van het omgevingstype "gemengd gebied".

De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad de omgeving van het plangebied ten onrechte heeft aangemerkt als "gemengd gebied". Niet betwist is dat, zoals is vermeld in paragraaf 4.1.1.1 van de plantoelichting, in de omgeving verschillende functies voorkomen, zoals een zorginstelling, een begraafplaats, een taxibedrijf en sportvelden. Dat, zoals [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd, direct ten oosten van het plangebied met name woningen aanwezig zijn, staat niet op gespannen voet met de kwalificatie als "gemengd gebied" zoals omschreven in de VNG-brochure.

24.3.  Uit de VNG-brochure volgt dat voor de activiteiten in milieucategorie 2 in gemengd gebied een richtafstand van 10 m tot de gevels van woningen wordt aanbevolen. Deze richtafstand geldt dus niet voor andere onderdelen van de woonpercelen, zoals tuinen, of voor de openbare ruimte. De raad heeft deze afstand terecht gemeten vanaf de rand van het bestemmingsvlak met de bestemming "Maatschappelijk", waar de bedoelde functies zijn toegestaan. Zoals hiervoor onder 10.1 is overwogen is in dit geval terecht uitgegaan van representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Niet in geschil is dat de afstand tussen gronden met de bestemming "Maatschappelijk" en de dichtstbijzijnde gevel van een woning groter is dan de richtafstand van 10 m. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat vanwege de geluidbelasting van de toegelaten functies het plan ruimtelijk niet aanvaardbaar is.

24.4.  De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ook geen reden om te twijfelen aan de uitkomsten van het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd voor het stemgeluid van kinderen op de speelplaatsen tijdens schooltijden en voor het geluid van de uitrukkende brandweer. Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad de overschrijdingen van de richtwaarden als gevolg van deze geluidsbronnen in dit geval aanvaardbaar achten. Gelet op het maatschappelijk belang van de aanwezigheid van een school en het incidentele karakter van het sirenegeluid bij het uitrukken van de brandweer ’s nachts acht de Afdeling de geringe overschrijding als gevolg van het stemgeluid van kinderen bij een van de woningen en de incidentele overschrijding als gevolg van het met een sirene uitrukken van de brandweer in de nachtelijke uren, aanvaardbaar.

24.5.  De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval een verdergaande beoordeling van het aspect geluid had moeten maken. Hoewel de geluidbelasting in tuinen van belang kan zijn bij de beantwoording van de vraag of het bestemmingsplan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is, en tuinen bij de richtafstanden uit de VNG-brochure buiten beschouwing blijven, hoefde de raad in dit geval geen nadere beoordeling te maken van de geluidbelasting in nabijgelegen tuinen. De dichtstbijzijnde tuin ligt direct achter de dichtstbijzijnde woning en loopt evenwijdig aan de grens van de bestemming "Maatschappelijk", zij het dat die grens ter hoogte van de tuin een klein beetje inspringt. De Afdeling ziet geen reden om aan te nemen dat de geluidbelasting in de tuin van deze woning in betekenende mate hoger zal zijn dan die op de gevel van deze woning.

Evenmin valt in te zien dat de raad gehouden was om in het kader van de vaststelling van dit bestemmingsplan voor de bestaande woningen een op zich zelf staand onderzoek naar de geluidbelasting van de N11, de Spoorlaan en de nabijgelegen spoorweg te verrichten.

24.6.  Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat op grond van de aangevoerde beroepsgronden niet kan worden geoordeeld dat de raad de planregeling uit een oogpunt van geluidbelasting op omliggende woningen onaanvaardbaar had moeten achten.

Het betoog slaagt niet.

Geur

25.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad bij zijn beoordeling van de planologische aanvaardbaarheid ten onrechte het aspect geur niet heeft betrokken.

25.1.  De Afdeling overweegt dat de VNG-brochure ook voor het aspect geur richtafstanden kent. Voor geen van de voorziene functies in milieucategorie 2 is dit in gemengd gebied minder dan 10 m. Aan deze afstand wordt, gelet op wat hiervoor onder 24.3 is overwogen, voldaan. Voor zover eventuele buitenactiviteiten zoals een braderie, een feest of een buurtbarbecue tot geurhinder kunnen leiden, heeft de raad er terecht op gewezen dat het gaat om incidentele activiteiten waarvoor een evenementenvergunning op grond van de APV is vereist. Het aspect geur kan daarbij worden betrokken.

Het betoog slaagt niet.

Rust begraafplaats

26.     [appellant sub 2] en anderen, van wie twee personen grafrechten hebben op de betrokken begraafplaats, betogen dat de activiteiten die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt en de bezoekers die dat trekt, tot een onaanvaardbare verstoring van de rust op de begraafplaats zullen leiden. Volgens hen heeft de raad ten onrechte aangenomen dat dit kan worden ondervangen door afspraken te maken dat buitenactiviteiten zullen worden gestaakt als er een uitvaart plaatsvindt. Niet alleen is dat niet publiekrechtelijk afdwingbaar, maar bovendien is rust op de begraafplaats niet uitsluitend van belang in geval van een uitvaart.

26.1.  De  Afdeling is van oordeel dat de raad terecht stelt dat een begraafplaats niet een geluidgevoelige functie is, waarvoor een richtafstand geldt. Mede in aanmerking genomen dat de raad afspraken heeft gemaakt met de begraafplaatsbeheerder, die de eerstverantwoordelijke is in dit verband, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad gehouden was om, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, de rust op de begraafplaats te waarborgen door nadere beperkingen te stellen aan de gebruiksmogelijkheden die het plan biedt dan wel de gemaakte afspraak met de beheerders van de begraafplaats vast te leggen in een planregel.

Het betoog slaagt niet.

Externe veiligheid

27.     [appellant sub 2] en anderen, van wie een de ouder is van een leerling van de school die een van de beoogde gebruikers van de MFA zal zijn, betogen dat de raad geen juiste beoordeling van de externe veiligheid aan het bestemmingsplan ten grondslag heeft gelegd. Volgens hen heeft de raad het groepsrisico van de bovengrondse gastransportleiding langs de provinciale weg N11 (buisleiding A-515) ten onrechte niet bepaald aan de hand van de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. Ook is het aantal niet zelfredzame personen binnen het plangebied onderschat. Zij concluderen dat het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde van 1 ligt. Ook is volgens hen de gerealiseerde uitbreiding van de nabijgelegen zorginstelling Ipse de Bruggen ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken.

27.1.  Zoals de Afdeling hiervoor onder 10.1 heeft geoordeeld, is de raad terecht uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. De raad heeft in het verweerschrift onweersproken gesteld dat voor de berekening van het groepsrisico als gevolg van de buisleiding A-515 is uitgegaan van de conservatieve aanname dat in de nieuwe situatie op elk moment 200 personen in de MFA aanwezig zijn. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de berekening van het groepsrisico in zoverre op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd of niet overeenkomstig de wettelijke bepalingen is uitgevoerd. De Afdeling ziet dan ook niet dat de conclusie van de raad dat het groepsrisico 0,01 maal de oriëntatiewaarde bedraagt en na realisatie van het MFA nauwelijks toeneemt, niet correct is. De omstandigheid dat de raad bij de bepaling van de locatie van de MFA is afgeweken van het gemeentelijk beleid ten aanzien van externe veiligheid over verminderd zelfredzame personen acht de Afdeling in dit verband niet bepalend. De raad heeft in de toelichting onder 4.5.4. verantwoord waarop hij zijn standpunt heeft gebaseerd en [appellant sub 2] en anderen hebben geen concrete bezwaren daartegen naar voren gebracht.

Het betoog slaagt niet.

Water

28.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat het bestemmingsplan tekortschiet op het punt van waterafvoer en waterberging. Het plan bevat geen waarborgen dat er op momenten van hevige regenval geen wateroverlast kan ontstaan door overlopende straatkolken en riolen. Volgens [appellant sub 2] en anderen wordt in de bestaande situatie al veel wateroverlast ondervonden. De mogelijke oppervlakte aan verharding neemt in het plan toe en kan oplopen tot meer dan 7.000 m2; de oppervlakte aan waterberging wordt dan verkleind. Bovendien moet al het water via één sloot worden afgevoerd en zal het enige tijd kunnen duren voordat het regenwater op bijvoorbeeld het schoolplein deze sloot bereikt. De raad is verder uitgegaan van waterberging buiten het plangebied, zonder dat dit zeker is gesteld. Evenmin is gebleken dat het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: het Hoogheemraadschap) heeft ingestemd met de voorgenomen wijze van waterafvoer en waterberging en van oordeel is dat wateroverlast in de omgeving daarmee voldoende kan worden voorkomen, aldus [appellant sub 2] en anderen.

28.1.  Met de voorgenomen ontwikkeling maakt het huidige kunstgrasveld plaats voor een gebouw, schoolplein en parkeerplaatsen. Er vindt een toename aan verharding plaats van meer dan 3.500 m². De raad heeft berekend dat daarom ongeveer 595 m2 watercompensatie noodzakelijk is, ook rekening houdend met het te dempen wateroppervlak van ongeveer 70 m2. Deze watercompensatie zal worden gerealiseerd door een voormalige schapenwei, buiten het plangebied te benutten voor waterberging.

De raad stelt dat de voorgenomen waterafvoer en watercompensatie voorafgaand aan de planprocedure zijn afgestemd met het Hoogheemraadschap.

28.2.  De Afdeling stelt vast dat in paragraaf 7.1 van de plantoelichting staat dat het Hoogheemraadschap geen op- of aanmerkingen op het plan heeft. Uit die enkele mededeling blijkt niet dat, zoals de raad stelt, de voorgenomen waterafvoer en watercompensatie vooraf zijn afgestemd met het Hoogheemraadschap. Nu de waterberging en de watercompensatie het Hoogheemraadschap rechtstreeks aangaat, de beoogde watercompensatie buiten het plangebied wordt gerealiseerd en daarvoor de instemming van het Hoogheemraadschap zal zijn vereist, had de raad naar het oordeel van de Afdeling in dit geval niet met een enkele stelling kunnen volstaan. Het besluit berust in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet op een deugdelijke motivering.

Het betoog slaagt.

Financieel-economische uitvoerbaarheid

29.     [appellant sub 2] en anderen betwijfelen of het plan financieel-economisch uitvoerbaar is. Zij wijzen erop dat de bouwkosten de laatste jaren zijn gestegen. Volgens hen heeft de raad ten onrechte nagelaten om te onderzoeken of de maximale bouwmogelijkheden die het plan biedt met het beschikbare budget zouden kunnen worden gerealiseerd.

29.1.  Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het besluit waarbij het plan is vastgesteld als de raad in redelijkheid had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen zonder meer niet uitvoerbaar is.

De Afdeling stelt voorop dat, zoals onder 10.1 is overwogen, [appellant sub 2] en anderen niet kunnen worden gevolgd in hun betoog dat de raad de maximale planologische mogelijkheden van het plan heeft miskend. Overigens is een niet nader onderbouwde twijfel aan de financieel-economische uitvoerbaarheid ontoereikend voor het oordeel dat de raad op voorhand aan die uitvoerbaarheid had moeten twijfelen. Hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd, biedt dan ook onvoldoende grond om aan te nemen dat het plan niet uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie beroep bestemmingsplan

30.     Het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan is ongegrond.

30.1.  Gelet op wat hiervoor onder 8.2 is overwogen, leidt het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan tot de conclusie dat dit besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en al daarom wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Uit de inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden overigens blijkt dat de gebreken van het besluit niet van dien aard zijn dat de raad deze niet kan herstellen. De raad zal dan, zoals overwogen onder 10.3, de mogelijkheid van andere verdiepingsvloeren dan de verdiepingsvloer in de brandweerkazerne moeten wegnemen, zoals overwogen onder 21.2 de mogelijkheid van geluidwerende voorzieningen nader moeten beperken of onderzoeken en, zoals overwogen onder 28.2, de inhoud van het advies van het Hoogheemraadschap inzichtelijk moeten maken. De Afdeling zal met toepassing van  artikel 8:51d van de Awb de raad de gelegenheid geven de gebreken te herstellen in de hiervoor bedoelde zin. Als de raad ervoor kiest een andere beslissing te nemen, dan wijst de Afdeling erop dat voor zover bedoelde andere verdiepingsvloeren dan de verdiepingsvloer in de brandweerkazerne niet (geheel) worden uitgesloten, nader bezien moet worden of de bepaling van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie aanpassing behoeven. Zoals onder 10.4 is overwogen, is de Afdeling in haar overwegingen immers ervan uitgegaan dat die tweede bouwlaag werd uitgesloten.

30.2.  Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak alsnog de gebreken te herstellen.

De raad dient de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Besluit tot vaststelling hogere waarde Wgh

31.     [appellant sub 2] is als enige opgekomen tegen het besluit van het college tot vaststelling van een hogere waarde op grond van de Wgh.

32.     [appellant sub 2] betoogt dat het college had moeten afzien van het vaststellen van een hogere waarde van 52 dB vanwege de provinciale weg N11 voor het plangebied. Volgens hem had het college het treffen van verschillende geluidreducerende maatregelen niet mogen afwijzen zonder eerst de effecten daarvan op de geluidbelasting in het plangebied te onderzoeken.

32.1.  Het college stelt dat [appellant sub 2] bij de aangevoerde beroepsgronden het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb worden tegengeworpen.

32.2.  De hoofdstukken V en VI van de Wgh bevatten een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone rond een industrieterrein of een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting vanwege het industrieterrein of de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen gelegen binnen die zone, de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. De regeling in de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen of andere geluidgevoelige gebouwen maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen dan wel de gebruikers van de te bouwen geluidgevoelige gebouwen. De regeling strekt kennelijk niet ter bescherming van de belangen van omwonenden van de te bouwen woningen of andere geluidgevoelige gebouwen, zoals in dit geval [appellant sub 2] (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2362). Dat betekent dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het besluit tot vaststelling van een hogere waarde naar aanleiding van de gronden van het beroep van [appellant sub 2]. De Afdeling laat die gronden daarom buiten verdere bespreking.

33.     Het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van het college tot vaststelling van een hogere waarde op grond van de Wgh is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

34.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden in verband met het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Het college hoeft ook geen proceskosten te vergoeden in verband met het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit tot vaststelling van een hogere waarde op grond van de Wgh.

In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht in verband met het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn van 26 maart 2020 ongegrond;

II.       draagt de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn op om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van overweging 30.1 de in overwegingen 10.3, 21.2 en 28.2 omschreven gebreken in het besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn van 26 maart 2020 te herstellen en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

III.      verklaart het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn van 21 januari 2020 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. M Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022

727

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Artikel 8:51d

Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing.

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Wet milieubeheer

Artikel 5.16

1. Bestuursorganen maken bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid of toepassing van een daar bedoeld wettelijk voorschrift, welke uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik van een of meer van de volgende gronden en maken daarbij aannemelijk:

[…]

c. dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;

[…]

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het in betekenende mate bijdragen als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, waaronder begrepen het aanwijzen van categorieën van gevallen die in ieder geval al dan niet in betekenende mate bijdragen in de daar bedoelde zin.

[…]

Regels bestemmingsplan "Multifunctionele Accommodatie, Zwammerdam"

Artikel 3 (Maatschappelijk)

3.1 (Bestemmingsomschrijving)

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. voorzieningen ten behoeve van […] verenigingsleven, cultuur, volksgezondheid, opvoeding, onderwijs, religie, kinderopvang, ruimten ten behoeve van therapie, ontspanning, kantoren, educatie en werkplaatsen, brandweerkazerne;

b. aan de bestemming ondergeschikte voorzieningen zoals, onder andere, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraan- en afvoer, waterberging en sierwater,

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van deze regels, met dien verstande dat zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan.

3.2 (Bouwregels)

a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

1. gebouwen zijn slechts toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;

2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' mag de goothoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;

3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' mag de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven.

b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van:

1. voor erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;

2. voor vlaggenmasten: 10 meter;

3. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter

Artikel 4 (Verkeer - verblijfsgebied)

4.1 (Bestemmingsomschrijving)

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. verkeersvoorzieningen, waaronder rijbanen, kunstwerken, parkeervoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, in- en uitritten, voetpaden, sloten, bermen en andere groenvoorzieningen, beplantingen, water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater, fietspaden en straatmeubilair; een en ander gericht op de verblijfsfunctie;

b. speelvoorzieningen;

c. nutsvoorzieningen;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van de regels.

4.2 (Bouwregels)

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

a. op de gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd;

1. gebouwen, zoals (bewaakte) fietsenstallingen, abri's, telefooncellen en nutsgebouwen;

2. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals lichtmasten, verkeerstekens, duikers, geluidwerende voorzieningen, bruggen, straatmeubilair en speelvoorzieningen;

b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;

de oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw;

c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:

1. voor lichtmasten, verkeerstekens, andere palen en masten: 10 meter;

2. voor bruggen: 3,5 meter;

3. voor speelvoorzieningen: 5 meter;

4. voor plastieken: 5 meter;

5. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.

4.3 (Nadere eisen)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, verharding en bijbehorende andere voorzieningen, waaronder nutsvoorzieningen ten behoeve van:

a. de verkeersveiligheid;

b. de sociale veiligheid;

c. de beeldkwaliteit;

d. het behoud en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde."

4.4 (Afwijken van de bouwregels)

4.4.1 (Scootmobielstalling)

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2 voor de plaatsing van een berging voor een scootmobiel, mits de inhoud niet meer dan 3 m³ bedraagt.

Artikel 8 (Algemene gebruiksregels)

8.1 (Strijdig gebruik)

a. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:

1. staan- of ligplaats van onderkomens;

2. staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;

3. kampeer- of caravanterrein;

4. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;

5. ten behoeve van lawaaisporten;

tenzij het gebruik dat verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.

b. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:

1. een seksinrichting;

2. horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;

3. bedrijfsmatige opslag van vuurwerk;

c. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval tevens het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning verstaan;

8.2 (Parkeren)

a. Voor het parkeren van motorvoertuigen en/of fietsen, alsmede voor het laden of lossen van goederen dienen voldoende voorzieningen te worden getroffen op het betreffende bouwperceel, tenzij hierin op een andere wijze wordt voorzien.

b. Bij de beoordeling van de benodigde voorzieningen wordt de gemeentelijke parkeernota gehanteerd en aanvullend, voor zowel maatvoering als normering, de ASVV van CROW (2012).

Artikel 9 (Algemene afwijkingsregels)

9.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten aanzien van:

a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3.50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m3 ten dienste van het openbaar nut, zoals:

1. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;

2. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;

b. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;

c. het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn.

Artikel 10 (Overige regels)

10.2 (Parkeren)

Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteiten handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:

a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;

b. er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:

1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning;

2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning.

10.2.1 (Afwijken)

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.1, indien:

a. de aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd en,

b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.