Uitspraak 202004720/1/A2


Volledige tekst

202004720/1/A2.
Datum uitspraak: 18 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Panningen, gemeente Peel en Maas,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 juli 2020 in zaak nr. 19/406 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2018 heeft het college aan [appellant] een tegemoetkoming in door hem geleden planschade toegekend van € 9.700,00.

Bij besluit van 19 december 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en dat besluit met een aanvullende motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 13 juli 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op 16 december 2021 gelijktijdig ter zitting behandeld met zaak nr. 202004539/1/A2. In de zaak met nr. 20204720/1/A2 zijn het college, vertegenwoordigd door drs. A.P. Langerak, en [appellant], bijgestaan door mr. T.A.P. Langhout, verschenen. In beide zaken wordt apart uitspraak gedaan.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is eigenaar van het perceel en de daarop gelegen woonboerderij en twee wooneenheden op het adres [locatie] te Panningen. [appellant] heeft het college verzocht hem tegemoet te komen in de planschade die hij lijdt als gevolg van de inwerkingtreding van de bestemmingsplannen "Locatie Stox", "Dubbelkern Helden - Panningen" en "Domaine Belle Cour".

2.       Bij zijn besluit van 15 juni 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] toegewezen en hem een tegemoetkoming van € 9.700,00 toegekend. Aan dit besluit heeft het college een advies van Ruimtemeesters BV van 9 maart 2018 ten grondslag gelegd. Volgens Ruimtemeesters is [appellant] als gevolg van de inwerkingtreding van de bestemmingsplannen "Dubbelkern Helden - Panningen" en "Domaine Belle Cour" niet in een planologisch nadeliger situatie komen te verkeren. De inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Locatie Stox" levert volgens haar wel nadeel op voor [appellant], dat bestaat uit aantasting van privacy en woongenot, belemmering van uitzicht, geluidsoverlast en aantasting van situeringswaarde.

3.       Naar aanleiding van het door [appellant] tegen het besluit van 15 juni 2018 gemaakte bezwaar heeft de commissie bezwaarschriften van de gemeente Peel en Maas op 17 september 2018 advies uitgebracht aan het college. De commissie heeft zich in dit advies op het standpunt gesteld dat de taxatie die Ruimtemeesters heeft verricht niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

4.       Naar aanleiding van het advies van de commissie bezwaarschriften heeft het college een aanvullende taxatie laten verrichten door Verschel & Van Dun BV. Verschel & Van Dun komt in haar taxatierapport van 3 december 2018 tot dezelfde waarde van het perceel van [appellant] met toebehoren en dezelfde omvang van de door [appellant] geleden planschade als Ruimtemeesters. Het college heeft het rapport van Verschel & Van Dun aan zijn besluit van 19 december 2018 ten grondslag gelegd.

5.       In beroep heeft [appellant] een tegenrapport van Langhout & Wiarda bestuursschade & omgevingsrecht deskundigen van 1 maart 2019 ingebracht. Volgens Langhout & Wiarda heeft Ruimtemeesters een verkeerde planvergelijking gemaakt. Op basis van een eigen planvergelijking komt Langhout & Wiarda tot de conclusie dat aan [appellant] een tegemoetkoming van € 34.700,00 zou moeten worden toegekend. De rechtbank heeft in het door [appellant] ingebrachte tegenrapport geen grond gezien voor het oordeel dat het advies van Ruimtemeesters naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan zijn besluitvorming ten grondslag kon leggen. Volgens de rechtbank heeft het college aan [appellant] op grond van het advies van Ruimtemeesters een tegemoetkoming van € 9.700,00 kunnen toekennen.

Hoger beroep

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zijn besluitvorming op het advies van Ruimtemeesters van 9 maart 2018 heeft kunnen baseren. Volgens [appellant] heeft Ruimtemeesters een onjuiste planvergelijking gemaakt en verschillende planologische verslechteringen verkeerd geduid. [appellant] voert hiertoe aan dat Ruimtemeesters onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de verminderde bezonning van zijn perceel. Ruimtemeesters heeft geconstateerd dat zich op het perceel een oud agrarisch bedrijf bevindt - hiermee is zij eraan voorbijgegaan dat op het perceel een woonbestemming rust en dat de afname van zonlicht op het perceel het woongenot aantast. Ruimtemeesters heeft niet onderkend dat de verslechterde bezonningssituatie een waardedrukkend effect heeft. Ruimtemeesters heeft verder ten onrechte de aanwezigheid van groenblijvende beplanting bij haar planvergelijking betrokken. Behalve dat de beplanting die op het perceel van [appellant] aanwezig is haar blad verliest en dus niet groenblijvend is, dient beplanting bij een planvergelijking buiten beschouwing te blijven omdat de aanwezigheid ervan afhangt van de wens van de eigenaar van het perceel. Ten aanzien van de aantasting van het woongenot heeft Ruimtemeesters volgens [appellant] een onjuiste maatstaf aangelegd. Volgens Ruimtemeesters is [appellant] niet in een situatie komen te verkeren die zodanig buitenproportioneel is dat het woongenot op onaanvaardbare wijze is aangetast. Ruimtemeesters gaat er hiermee aan voorbij dat ook een beperkte vermindering van het woongenot een waardedrukkend effect kan hebben. Ook ten aanzien van de luchtkwaliteit heeft Ruimtemeesters een verkeerd criterium gehanteerd. Anders dan Ruimtemeesters veronderstelt, kan ook in het geval geen wettelijke normen worden overschreden sprake zijn van een planologische verslechtering. Omdat aan de planvergelijking van Ruimtemeesters onjuiste uitgangspunten ten grondslag zijn gelegd, heeft Ruimtemeesters ook de door [appellant] geleden planschade verkeerd vastgesteld. De rechtbank heeft het voorgaande niet onderkend, aldus [appellant].

6.1.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dient voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 2.1).

6.2.    Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht (zie de uitspraak van 28 september 2016, r.o. 8.3).

6.3.    Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het advies van Ruimtemeesters niet op de wijze als hiervoor bedoeld inzicht biedt in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat [appellant] ter tegemoetkoming in de door hem geleden planschade een bedrag van € 9.700,00 toekomt. De Afdeling overweegt hiertoe als volgt.

6.4.    De rechtbank heeft de beroepsgrond van [appellant] over de beplanting op zijn perceel verworpen, omdat Ruimtemeesters de beplanting op het perceel van [appellant] volgens haar niet heeft opgevoerd als schadebeperkende factor. De Afdeling stelt vast dat Ruimtemeesters in het toetsingskader van haar advies wel heeft opgenomen dat groenblijvende beplanting op het perceel van degene die om een tegemoetkoming in planschade verzoekt mag worden meegewogen als schadebeperkende factor. Het is voor de Afdeling, anders dan voor de rechtbank, niet duidelijk of Ruimtemeesters de beplanting bij haar beoordeling van de aanspraak van [appellant] op tegemoetkoming in planschade heeft betrokken. Hiervoor kan wel aanleiding bestaan, zoals de Afdeling heeft geoordeeld in onder meer de door Ruimtemeesters in haar advies aangehaalde uitspraak van 30 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA6013. In een dergelijk geval dient dan wél vast te staan dat de beplanting groenblijvend is. [appellant] bestrijdt dit. Omdat hierover onduidelijkheid bestaat en tevens onduidelijk is van welk uitgangspunt Ruimtemeesters uitgaat, is haar advies gebrekkig.

6.5.    Voor het beoordelen van de gevolgen van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Locatie Stox" voor de luchtkwaliteit heeft Ruimtemeesters een verkeerde toets gehanteerd. Ruimtemeesters heeft in haar advies volstaan met de constatering dat de wettelijke norm voor stikstofuitstoot niet wordt overschreden en dat zij niet verwacht dat de wettelijke norm die geldt voor de uitstoot van fijnstof zal worden overschreden. Het college heeft zich in aanvulling op het advies van Ruimtemeesters in zijn besluit van 19 december 2018 op het standpunt gesteld dat onder het nieuwe planologische regime dezelfde CO2-normen van toepassing zijn als onder het oude regime en dat de planwijziging daarom geen verslechtering van de luchtkwaliteit tot gevolg heeft gehad. Ruimtemeesters en het college zijn eraan voorbijgegaan dat niet ter zake doet of deze wettelijke normen worden geschonden als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan, maar of de kwaliteit van de lucht zodanig is achteruitgegaan als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan dat dit op de waarde van het perceel met toebehoren van [appellant] drukt.

6.6.    Ruimtemeesters heeft in haar advies te kennen gegeven dat het volgens haar niet aannemelijk is dat [appellant] als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Locatie Stox" zal worden geconfronteerd met belemmerende schaduwwerking, omdat zijn woning op ruime afstand is gelegen van de woningen die dit plan mogelijk maakt, namelijk ongeveer 20 en 40 m. Gelet op deze afstanden acht de Afdeling de beoordeling die Ruimtemeesters heeft gemaakt begrijpelijk. [appellant] heeft ook op de zitting niet goed kunnen verduidelijken welke invloed de nieuwbouw - die de inwerkintreding van het bestemmingsplan "Locatie Stox" mogelijk heeft gemaakt - heeft op de hoeveelheid zonlicht op zijn perceel en in zijn woning. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de beoordeling door Ruimtemeesters van de bezonningssituatie. Naar het oordeel van de Afdeling schiet het advies van Ruimtemeesters op dit punt niet tekort.

6.7.    Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het college zijn besluitvorming heeft mogen baseren op het advies van Ruimtemeesters van 9 maart 2018.

6.8.    Het betoog slaagt.

Verder verloop van de procedure

7.       Uit het hiervoor overwogene volgt dat het besluit van 19 december 2019 voor vernietiging in aanmerking komt, omdat het niet op een deugdelijke motivering berust. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, een nieuw besluit te nemen over de tegemoetkoming in de door [appellant] geleden schade dan wel de in deze tussenuitspraak genoemde gebreken in de onderbouwing van het besluit van 19 september 2018 te herstellen. Als het college ervoor kiest geen nader onderzoek te laten verrichten naar mogelijke nadelige gevolgen van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Locatie Stox", moet het die keuze in het nieuw te nemen besluit goed onderbouwen.

8.       In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas op om binnen twaalf weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een besluit te nemen over de tegemoetkoming aan [appellant] in door hem geleden planschade en dit besluit aan [appellant] en de Afdeling toe te zenden dan wel de in deze tussenuitspraak genoemde gebreken in de onderbouwing van het besluit van 19 september 2018 te herstellen.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.

w.g. Borman
voorzitter

w.g. Dijkshoorn

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022

735