Uitspraak 202105044/1/R3


Volledige tekst

202105044/1/R3.
Datum uitspraak: 26 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

N.V. Hotel- en Caferestaurantbedrijf Het Jagershuis Hoek van Holland en [appellant A] en [appellant B], onderscheidenlijk gevestigd en wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam (hierna: Het Jagershuis en [appellant]),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Het Jagershuis en [appellant] hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad op hun aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen voor het perceel [locatie] te Hoek van Holland.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Het Jagershuis en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2022, waar Het Jagershuis en [appellant], vertegenwoordigd en bijgestaan door [gemachtigden] en mr. J. Geelhoed, advocaat te Honselersdijk, zijn verschenen.

Krachtens artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst om de raad in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op het beroepschrift van 24 januari 2022.

De raad heeft bij brief van 16 februari 2022 gereageerd.

Het Jagershuis en [appellant] hebben bij brief van 10 maart 2022 gereageerd.

Partijen hebben toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen. De Afdeling heeft het onderzoek bij brief van 25 maart 2022 gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant A] en [appellant B] zijn eigenaren van het perceel [locatie] te Hoek van Holland, dat deel uitmaakt van het Voorduin. Dit perceel hebben zij in erfpacht gegeven aan Het Jagershuis. Het Jagershuis en [appellant] en de raad voeren al geruime tijd overleg om tot (her)ontwikkeling van het perceel te komen. Aanvankelijk was de gemeente voornemens het perceel op te nemen in het bestemmingsplan "Hoek van Holland-Zuidwest" (hierna: het bestemmingsplan). Naar aanleiding van verzoeken van derden om het Voorduin als gemeentelijk monument aan te wijzen heeft de raad besloten het betreffende perceel buiten de plangrenzen te laten. Op 21 april 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten het Voorduin als gemeentelijk monument aan te wijzen. Tegen dit besluit hebben Het Jagershuis en [appellant] bezwaar en beroep ingesteld. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan hebben Het Jagershuis en [appellant] beroep ingesteld. Dit beroep heeft de Afdeling bij uitspraak van 4 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2612) ongegrond verklaard.

2.       Bij brief van 19 mei 2021 hebben Het Jagershuis en [appellant] een aanvraag ingediend bij de raad om een bestemmingsplan voor hun perceel vast te stellen. Het Jagershuis en [appellant] wijzen daarbij op een brief van de raad van 30 september 2020, in het kader van de beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan, waarin de raad volgens hen toezegt vóór de zomer van 2021 een bestemmingsplan vast te stellen. Bij brief van 14 juli 2021 hebben Het Jagershuis en [appellant] de raad in gebreke gesteld. Bij brief van 28 juli 2021, ingekomen bij de Afdeling op 30 juli 2021, hebben het Jagershuis en [appellant] beroep ingesteld tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit. Bij brief van 24 augustus 2021 hebben het Jagershuis en [appellant] de raad opnieuw in gebreke gesteld. Bij brief van diezelfde dag, eveneens op die dag ingekomen bij de Afdeling, hebben zij opnieuw beroep ingesteld tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit.

Het Jagershuis en [appellant] hebben bij brief van 23 november 2021 de raad opnieuw in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een besluit op hun aanvraag. Bij brief van 24 januari 2022 hebben zij de Afdeling een kopie van deze ingebrekestelling toegezonden met het verzoek deze brief, voor zover nodig, te beschouwen als een zelfstandig beroepschrift gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit.

Behandeling beroepen

3.       Het Jagershuis en [appellant] hebben beroep ingesteld, omdat de raad volgens hen, gelet op artikel 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), niet tijdig een besluit heeft genomen op hun aanvraag van 19 mei 2021 om een bestemmingsplan vast te stellen voor het perceel. Het Jagershuis en [appellant] betogen dat zij een belang hebben bij een bestemmingsplan voor hun perceel, omdat zij anders geen rechtszekerheid hebben over de bouw- en gebruiksmogelijkheden op hun perceel. Volgens hen heeft de raad in het kader van de voorgaande procedure bij de Afdeling toegezegd op korte termijn een bestemmingsplan vast te stellen. Het Jagershuis en [appellant] stellen verder dat de raad in strijd handelt met zijn wettelijke plicht om een bestemmingsplan vast te stellen voor het gehele grondgebied van de gemeente op grond van artikel 3.1, eerste lid, van de Wro. Daarnaast heeft de raad door het niet vaststellen van een bestemmingsplan nagelaten om de inhoudelijke normen van de provinciale omgevingsverordening integraal over te nemen, in strijd met die omgevingsverordening.

Het Jagershuis en [appellant] verzoeken de Afdeling de raad op te dragen binnen een redelijke termijn een bestemmingsplan vast te stellen voor het perceel, en aan die opdracht een dwangsom te verbinden op grond van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.

3.1.    De raad betwist het standpunt van het Jagershuis en [appellant]. Volgens de raad is er geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 3.9 van de Wro, omdat hij nog altijd voornemens is een bestemmingsplan vast te stellen voor het Voorduin. Artikel 3.9 van de Wro, zo betoogt de raad, ziet op de situatie waarin afwijzend wordt beslist op een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen. De raad betwist dat in de brief van 30 september 2020 een uitdrukkelijke toezegging is gedaan om een bestemmingsplan vast te stellen. De raad heeft daarin slechts willen verwoorden welk tijdsverloop binnen de procedure werd beoogd. Daarbij werd ervan uitgegaan dat de gesprekken tussen de ontwikkelaar en het Jagershuis en [appellant] tegen die tijd tot concrete resultaten zouden hebben geleid. Dat is niet het geval gebleken. Omdat een overeenkomst tussen hen uitblijft en de procedure tegen het aanwijzen van het Voorduin als gemeentelijk monument nog aanhangig is bij de rechtbank, is de raad nog niet overgegaan tot het vaststellen van een bestemmingsplan.

3.2.    Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:

(…)

b. het niet tijdig nemen van een besluit."

Artikel 6:12, tweede lid, luidt: "Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is."

Artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wro luidt: "Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:

(…)

e. de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.

Artikel 3:18, eerste lid, van de Awb, dat onderdeel uitmaakt van afdeling 3.4, luidt: "Indien het een besluit op aanvraag betreft, neemt het bestuursorgaan het besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag."

Artikel 3.9 van de Wro luidt:

"1. Artikel 3.8 is niet van toepassing op de afwijzing van een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen.

2. Tot een afwijzing als bedoeld in het eerste lid besluit de gemeenteraad zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag."

3.3.    Onder verwijzing naar haar uitspraak van 4 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4062, overweegt de Afdeling dat bij een aanvraag om vaststelling of herziening van een bestemmingsplan niet op voorhand duidelijk is of ten aanzien van het reële besluit afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is. In een geval als dit, waarin niet kan worden vastgesteld of afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, moet de beslistermijn geacht worden te zijn overschreden indien het bevoegd gezag binnen 14 weken na ontvangst van de aanvraag geen definitief besluit heeft genomen en evenmin een ontwerp van een besluit ter inzage heeft gelegd.

3.4.    De Afdeling stelt vast dat de raad de aanvraag van Het Jagershuis en [appellant] op 20 mei 2021 heeft ontvangen. Gelet op wat is overwogen onder 3.3 had de raad uiterlijk op 26 augustus 2021 een besluit moeten nemen dan wel een ontwerp van een besluit ter inzage moeten leggen. Dit betekent dat de beroepen van 14 juli 2021 en 24 augustus 2021 prematuur zijn ingediend en om die reden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

3.5.    De raad heeft niet binnen 14 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit genomen of een ontwerp van een besluit ter inzage gelegd. Dit betekent dat de raad in gebreke was tijdig een besluit te nemen op het moment van de ingebrekestelling van 23 november 2021. Nu ten tijde van het beroep van 24 januari 2022 twee weken waren verstreken na de dag waarop het Jagershuis en [appellant] de raad in gebreke hadden gesteld, kon op dat moment een beroepschrift worden ingediend. Dit beroep is daarom ontvankelijk.

In de omstandigheid dat er nog een procedure aanhangig is omtrent de aanduiding van het Voorduin als gemeentelijk monument, ziet de Afdeling  geen reden voor het oordeel dat de raad niet in gebreke is.

Conclusie

4.       Gelet op het voorgaande is het beroep van 24 januari 2022 gegrond. De raad dient alsnog een besluit te nemen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de raad een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat de raad in gebreke blijft de uitspraak na te leven.

5.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van 28 juli 2021 en 24 augustus 2021 niet-ontvankelijk;

II.       verklaart het beroep van 24 januari 2022 gegrond;

III.      vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van N.V. Hotel- en Caferestaurantbedrijf Het Jagershuis Hoek van Holland en [appellant A] en [appellant B] van 19 mei 2021;

IV.      draagt de raad van de gemeente Rotterdam op om uiterlijk 16 juni 2022 een besluit te nemen inhoudende een afwijzing van de aanvraag en dit bekend te maken dan wel om uiterlijk 16 juni 2022 een ontwerpbesluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ter inzage te leggen en om binnen 12 weken na afloop van de termijn van terinzagelegging van het ontwerp een besluit te nemen en bekend te maken;

V.       bepaalt dat de raad van de gemeente Rotterdam aan N.V. Hotel- en Caferestaurantbedrijf Het Jagershuis Hoek van Holland en [appellant A] en [appellant B] één enkele dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 bedraagt, met een maximum van € 15.000,00;

VI.      veroordeelt de raad van de gemeente Rotterdam tot vergoeding van door N.V. Hotel- en Caferestaurantbedrijf Het Jagershuis Hoek van Holland en [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VII.     gelast dat de raad van de gemeente Rotterdam aan N.V. Hotel- en Caferestaurantbedrijf Het Jagershuis Hoek van Holland en [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022

163-288-997