Uitspraak 201906037/1/R3


Volledige tekst

201906037/1/R3.
Datum uitspraak: 4 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, en N.V. Hotel- en Caferestaurantbedrijf Het Jagershuis (hierna: Het Jagershuis), gevestigd te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, (hierna: [appellant] en anderen)

appellanten,

en

de raad van de gemeente Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoek van Holland-Zuidwest" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2020, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te Honselersdijk, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman en M. Hildenbrant, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan is opgesteld in het kader van het meerjarenprogramma voor de actualisering van bestemmingsplannen, aldus de toelichting. Voor het plangebied was voorheen geen bestemmingsplan van kracht.

Het plangebied is gelegen ten westen van de kern Hoek van Holland en beslaat duingebied en strand en een strook langs de Nieuwe Waterweg. Het gebied 'Voorduin' is uit het plan gelaten.

2.    [appellant A] en [appellant B] zijn eigenaar van het perceel [locatie], dat is gelegen in het Voorduin. Het Jagershuis is erfpachter van dat perceel en exploiteert een restaurant in de gebouwen op het perceel. [appellant] en anderen willen de gebouwen op het perceel herontwikkelen en uitbreiden omdat dit volgens hen noodzakelijk is om de exploitatie perspectief te laten houden. Zij vinden dat de raad het Voorduin ook in het plan had moeten opnemen.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Plangrens

4.    [appellant] en anderen betogen dat de raad bij het vaststellen van het plan ten onrechte het perceel [locatie] niet in het plan heeft betrokken. Na vijftien jaar overleg over de ontwikkeling van het perceel geldt nog steeds geen actueel en concreet planologisch kader op basis waarvan plannen kunnen worden gemaakt en investeringen kunnen worden gedaan, aldus [appellant] en anderen. Zij voeren aan dat zij hierdoor in hun belangen worden geschaad. Zij voeren verder aan dat een actuele en concrete planologische regeling is vereist op grond van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en de Verordening Ruimte 2014.

4.1.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Maar deze ruimte is niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

4.2.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat, nadat het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage was gelegd, op 1 maart 2019 verschillende verzoeken zijn ingediend om het Voorduin, waar het perceel [locatie] deel van uitmaakt, aan te wijzen als gemeentelijk monument. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 19 maart 2019 besloten het Voorduin voorlopig aan te wijzen als monument, waardoor er, gelet op artikel 4 van de Monumentenverordening 2010, voorbescherming gold. De raad heeft toegelicht dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening eerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een gemeentelijk monument, voordat kan worden besloten tot toekenning van een bestemming. Dit om te voorkomen dat er mogelijk strijd ontstaat met een aanwijzing als monument. Volgens de raad kan de uitkomst van het onderzoek of sprake is van een gemeentelijk monument de realisatie van een vastgestelde bestemming in de weg staan.

4.3.    Dat een (actuele) planregeling voor het perceel [locatie] voor [appellant] en anderen noodzakelijk of wenselijk is, dan wel, zoals [appellant] en anderen stellen, de raad die op grond van de Wro en de Verordening Ruimte 2014 had moeten vaststellen, betekent niet de raad het Voorduin in het plangebied had moeten opnemen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er onderzoek nodig was of het Voorduin moet worden aangewezen als gemeentelijk monument en dat de vaststelling van een bestemming voor het Voorduin strijdig zou kunnen zijn met de mogelijke aanwijzing tot monument. De Afdeling wijst er in dit verband nog op dat de raad te kennen heeft gegeven dat het zijn planning is om voor de zomer van 2021 een bestemmingsplan voor het perceel vast te stellen.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het beroep is ongegrond.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2020

473.