Uitspraak 201804031/5/R1


Volledige tekst

201804031/5/R1.
Datum uitspraak: 13 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1A] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Oudeschild, gemeente Texel,

2.       Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en Vereniging 10 voor Texel (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: Natuur & Milieufederatie Noord-Holland), gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,

3.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Oudeschild, gemeente Texel,

4.       [appellant 4], wonend te Oudeschild, gemeente Texel,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Texel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Oudeschild, uitbreiding bedrijventerrein" vastgesteld.

Bij tussenuitspraak van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:66, heeft de Afdeling de raad opgedragen een aantal gebreken te herstellen in zijn besluit van 21 februari 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oudeschild, uitbreiding bedrijventerrein". De tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 30 juni 2020 heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld om de gebreken die in de tussenuitspraak van 15 januari 2020 zijn geconstateerd te herstellen.

Bij tussenuitspraak van 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1054, heeft de Afdeling de raad opgedragen een aantal gebreken te herstellen in zijn besluit van 30 juni 2020 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Oudeschild, uitbreiding bedrijventerrein". De tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 13 oktober 2021 heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld om de gebreken die in de tussenuitspraak van 19 mei 2021 zijn geconstateerd te herstellen.

Tegen dit besluit heeft [appellant 4] beroep ingesteld.

[appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren te brengen. Van deze gelegenheid hebben zij gebruik gemaakt.

[appellant 4] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2022, waar [appellant sub 1A], bijgestaan door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Baarn, Natuur & Milieufederatie Noord-Holland, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 3B], en de raad, vertegenwoordigd door E.I. Sickmann en J.L.M.G. Broekmans, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat in Nijmegen, zijn verschenen. [appellant sub 1A] en [appellant sub 3A] hebben via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Het besluit van 21 februari 2018

1.       In de tussenuitspraak van 15 januari 2020 is - voor zover voor de beroepen van [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] van belang - onder 14.3 naar aanleiding van de beroepen van [appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland overwogen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare geur- en geluidhinder met zich zal brengen. De Afdeling is tot dat oordeel gekomen omdat de raad alleen de gevolgen van een bierbrouwerij met een jaarproductie van maximaal 350.000 hectoliter bier heeft beoordeeld, terwijl het plan ook een bierbrouwerij van een grotere omvang toelaat.

Vervolgens is naar aanleiding van de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] onder 14.4 overwogen dat de raad, ook als uit het plan zou volgen dat de bierbrouwerij niet meer bier mag produceren dan 350.000 hectoliter, de door hem verwachte verkeersgeneratie onvoldoende heeft gemotiveerd.

2.       De beroepen van [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] tegen het besluit van 21 februari 2018 zijn gegrond. Dit besluit moet, voor zover het betreft de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - bierbrouwerij" en artikel 3.1, onder b, van de planregels, worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Het besluit van 30 juni 2020

3.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 19 mei 2021 naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 1] onder 14.2 overwogen dat niet duidelijk is of de raad het uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nu wel of niet noodzakelijk acht dat de verkeersroute voor zwaar vrachtverkeer uitsluitend via De Waal verloopt.

Verder is naar aanleiding van het beroep van Natuur & Milieufederatie Noord-Holland onder 15.11 overwogen dat niet is gebleken dat de in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a en b, van het Besluit m.e.r. bedoelde bestuursorganen en instanties zijn geraadpleegd.

Daarnaast heeft de Afdeling onder 15.15 naar aanleiding van het beroep van Natuur & Milieufederatie Noord-Holland overwogen dat niet vaststaat dat er een directe samenhang bestaat tussen het voorgenomen plan en de saneringsmaatregel waarvan in het plan is uitgegaan, omdat niet inzichtelijk is gemaakt, noch is verzekerd dat de bedrijfsvoering van de bierbrouwerij op de huidige locatie aan de Schilderweg 214a in Oudeschild daadwerkelijk wordt beëindigd en dat op deze locatie niet opnieuw een bedrijf met een vergelijkbare stikstofdepositie kan worden gevestigd.

Tot slot is onder 17.2 naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland overwogen dat het besluit van 30 juni 2020 wat artikel 8, lid 8.1, onder a, van de planregels betreft niet zorgvuldig is genomen. Dit is het geval omdat de raad, anders dan hij heeft beoogd, niet heeft geregeld dat de parkeerbehoefte niet in de omgeving van het bestemmingsplan wordt voorzien.

4.       Gelet op wat in de tussenuitspraak van 19 mei 2021 is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland tegen het besluit van 30 juni 2020 gegrond. Dit besluit moet, voor zover het betreft de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - bierbrouwerij" en artikel 3.1, onder b, van de planregels, worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Opdrachten in de tussenuitspraak van 19 mei 2021

5.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen de gebreken in het besluit van 30 juni 2020 te herstellen. De raad dient hiertoe:

- alsnog toereikend te motiveren of hij het wel of niet noodzakelijk vindt de verkeersroute publiekrechtelijk te borgen;

- inzichtelijk te maken dat de in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a en b, van het Besluit m.e.r. opgenomen bestuursorganen en instanties zijn geraadpleegd.

- inzichtelijk te maken of in het plan te verzekeren dat de bedrijfsvoering van de bierbrouwerij op de huidige locatie aan de Schilderweg daadwerkelijk wordt beëindigd en dat op die locatie niet opnieuw een bedrijf met een vergelijkbare stikstofdepositie kan worden gerealiseerd;

- artikel 8, lid 8.1, onder a, van de planregels te wijzigen, op zodanige wijze dat parkeren in de omgeving wordt uitgesloten.

Nieuwe ontwikkelingen

6.       De Texelse Bierbrouwerij heeft bij brief van 27 september 2021 de raad laten weten dat zij afziet van de mogelijkheid om haar bierbrouwerij te verplaatsen naar het perceel aan de Laagwaalderweg waarvoor het bestemmingsplan is vastgesteld. De raad is middels een ongedateerde raadsinformatiebrief geïnformeerd over de wens van de Texelse Bierbrouwerij om op de huidige locatie te blijven. In de wetenschap dat de Texelse Bierbrouwerij niet zal verplaatsen, heeft de raad het besluit van 13 oktober 2021 vastgesteld. Dit heeft de raad enerzijds gedaan om uitvoering te geven aan de tussenuitspraak van de Afdeling van 19 mei 2021 en anderzijds omdat het plangebied gebruikt kan worden voor de vestiging van andere bedrijven, nu deze hun interesse om zich daar te vestigen kenbaar hebben gemaakt.

Omvang van de beoordeling

7.       Voor de gronden waarover de Afdeling al een oordeel heeft gegeven, geldt dat dit oordeel met de uitspraken van de Afdeling van 15 januari 2020 en 19 mei 2021 in rechte is komen vast te staan. Dit betekent dat in beroep tegen het besluit van 13 oktober 2021 van de juistheid van dit eerdere door de Afdeling gegeven oordeel moet worden uitgegaan. Van deze oordelen kan de Afdeling, behoudens in een zeer uitzonderlijk geval, niet terugkomen.

Het is niet mogelijk om na een tussenuitspraak nog nieuwe beroepsgronden aan te voeren die al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van de andere partijen, kan dit in het licht van een goede procesorde niet worden aanvaard. Zulke nieuwe beroepsgronden laat de Afdeling daarom buiten inhoudelijke bespreking.

Voor appellanten die in hun beroep tegen het oorspronkelijke besluit geen gronden hebben aangevoerd over het onderwerp van de in de tussenuitspraak gegeven opdracht, geldt daarbij dat zij in hun zienswijze over het herstelbesluit hun beroepsgronden niet kunnen uitbreiden met gronden over de manier waarop in dat besluit uitvoering is gegeven aan de opdracht. Dit is alleen anders als zij door het herstelbesluit in een nadeliger positie zouden zijn komen te verkeren.

Het besluit van 13 oktober 2021

8.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak van 19 mei 2021 heeft de raad met het besluit van 13 oktober 2021 het bestemmingsplan "Oudeschild, uitbreiding bedrijventerrein" opnieuw en gewijzigd vastgesteld door de artikelen 3.5.4 en 3.5.5 aan de planregels toe te voegen en de plantoelichting te wijzigen. Ook heeft de raad de "Aanmeldingsnotitie m.e.r." van Buro SRO, dat als bijlage 2 bij het plan is gevoegd, gewijzigd. De raad heeft verder de "Memo onderzoek stikstof" van Langelaar milieuadvies en de daarbij behorende berekeningen met behulp van het programma AERIUS Calculator, die als bijlage 1, 1a en 1b bij het plan zijn gevoegd, gewijzigd. Tot slot heeft de raad de verplichte rijroute voor het vrachtverkeer van de bierbrouwerij als bijlage 3 bij de planregels toegevoegd.

9.       Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt:

"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

10.     Het herstelbesluit is een besluit ter vervanging van het besluit van 30 juni 2020 en is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding. De beroepen van [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] zijn van rechtswege mede gericht tegen het herstelbesluit. Wat zij als zienswijzen naar voren hebben gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van het beroep van rechtswege tegen het herstelbesluit. De Afdeling zal hierna aan de hand van de naar voren gebrachte zienswijzen beoordelen of de raad met het herstelbesluit heeft voldaan aan de opdrachten in de tussenuitspraak. Daarna zal de Afdeling het beroep van [appellant 4] bespreken.

[appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3]

Procedurele aspecten

11.     [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] betogen dat de raad het plan ten onrechte niet opnieuw ter inzage heeft gelegd. Zij wijzen erop dat het plan bedrijven tot en met categorie 3 mogelijk maakt die aanzienlijke geur, geluid en verkeersoverlast kunnen veroorzaken, terwijl de effecten hiervan, de ruimtelijke aanvaardbaarheid en de uitvoerbaarheid gelet op de gebiedsbescherming van de in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden niet zijn beoordeeld. De onderzoeken die aan het plan ten grondslag zijn gelegd zijn volgens hen volledig toegespitst op de verplaatsing van de Texelse Bierbrouwerij, terwijl deze nu heeft laten weten niet te willen verplaatsen. Gelet hierop is volgens [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] materieel een wezenlijk ander plan tot stand gekomen. Volgens [appellant sub 3] heeft hij zich als belanghebbende niet kunnen informeren over noch kunnen reageren op deze wijziging.

11.1.  De Afdeling stelt voorop dat in de tussenuitspraak is bepaald dat bij de voorbereiding van het gewijzigde besluit afdeling 3.4 van de Awb niet hoeft te worden toegepast. Slechts indien de wijzigingen van het plan ten opzichte van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan wordt vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Deze situatie doet zich hier niet voor. De Afdeling betrekt daarbij dat zowel het ontwerpplan als het bestemmingsplan dat bij besluit van 13 oktober 2021 gewijzigd is vastgesteld, bedrijven tot en met categorie 3 mogelijk maakte.

Het betoog faalt.

12.     [appellant sub 3] betoogt dat het plan onzorgvuldig is voorbereid, omdat het college van burgemeester en wethouder van Texel de raad niet volledig heeft geïnformeerd. In dat verband wijst hij erop dat het college de raad niet ervan op de hoogte heeft gesteld dat de Texelse Bierbrouwerij niet voornemens is te verplaatsen. Ter zitting heeft [appellant sub 3] nader toegelicht dat de brief van 27 september 2021 van de Texelse Bierbrouwerij, waarin zij aangeeft niet te willen verplaatsen naar de Laagwaalderweg pas bij de raad bekend was nadat het besluit van 13 oktober 2021 al was genomen. Volgens [appellant sub 3] was het de raad niet duidelijk waarover een besluit genomen moest worden.

12.1.  De raad is door middel van de ongedateerde raadsinformatiebrief erover geïnformeerd dat de Texelse Bierbrouwerij niet wenst te verhuizen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat raadsinformatiebrieven altijd per e-mail worden gestuurd en dat voornoemde raadsinformatiebrief via de e-mail van 28 september 2021 is verstuurd. De Afdeling ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Daarbij is van belang dat naar aanleiding van de raadsinformatiebrief, voorafgaand aan de vaststelling van het herstelbesluit, vragen zijn gesteld door onder meer het CDA en dat deze vragen ook zijn beantwoord bij brief van eveneens 28 september 2021. Daarmee staat vast dat de raad ten tijde van de vaststelling van het besluit van 13 oktober 2021 over de raadsinformatiebrief beschikte. Verder is de Afdeling van oordeel dat als het de raad niet duidelijk was waarover een besluit genomen moest worden, hij niet zou zijn overgegaan tot vaststelling van het besluit. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan onzorgvuldig is voorbereid.

Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid

13.     [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] betogen dat het bestemmingsplan door een verandering van de feitelijke situatie niet uitvoerbaar is. In dat verband wijzen zij erop dat het bestemmingsplan bedoeld was om het bedrijventerrein Oudeschild uit te breiden ten behoeve van de Texelse Bierbrouwerij en dat de planregeling en de onderzoeken die aan het plan ten grondslag liggen in het geheel zijn toegesneden op de verplaatsing van de Texelse Bierbrouwerij. Nu deze heeft laten weten niet te zullen verplaatsen zijn de onderzoeken niet langer representatief en had volgens hen dan ook beoordeeld moeten worden of belangrijke nadelige milieugevolgen vanwege andere bedrijven die zich in het plangebied kunnen vestigen, afwezig zijn. Bovendien zal deze bestemming volgens [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] nooit uitgevoerd worden, nu de Texelse Bierbrouwerij niet zal verplaatsen. Het bestemmingsplan moet volgens hen dan ook niet langer voorzien in een bierbrouwerij.

13.1.  Wat betreft het betoog dat beoordeeld had moeten worden of belangrijke nadelige milieugevolgen vanwege andere bedrijven die zich in het plangebied kunnen vestigen, afwezig zijn, overweegt de Afdeling als volgt.

13.2.  Met inachtneming van wat in 7 is overwogen, laat de Afdeling dat wat Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] in dit verband aanvoeren, buiten inhoudelijke bespreking, nu zij eerder geen gronden hierover hebben aangevoerd en het plan op dit punt niet is gewijzigd.

13.3.  De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 1] tegen het oorspronkelijke besluit naar voren had gebracht dat de onderzoeken naar geur, geluid en verkeer zien op de verkeersaantrekkende werking van alleen de bierbrouwerij, terwijl artikel 3.1 van de planregels ook voorziet in andere bedrijven, zodat de onderzoeken onvolledig zijn. De Afdeling heeft in overweging 14.2 van de tussenuitspraak van 15 januari 2020 geoordeeld dat de raad bij de beoordeling van de gevolgen voor geluid en geur mag uitgaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. In dit verband heeft de raad toegelicht dat het plan niet alleen een bierbrouwerij, maar ook andere bedrijven toelaat, omdat het wenselijk is dat het plan zoveel mogelijk aansluit bij de planregeling die geldt voor het bestaande bedrijventerrein. Omdat de gronden door de gemeente Texel worden uitgegeven aan de Texelse Bierbrouwerij is de beoordeling toegespitst op de voorziene vestiging en uitbreiding van de bierbrouwerij, aldus de tussenuitspraak. Weliswaar is de Afdeling bij dat oordeel ervan uitgegaan dat de Texelse Bierbrouwerij daadwerkelijk zou verplaatsen, maar de Afdeling kan, behalve in uitzonderlijke gevallen, niet meer terugkomen van dat oordeel. Nog daargelaten dat hier een dergelijk geval niet aan de orde is, is een bierbrouwerij, gelet op de milieugevolgen (geur, geluid) daarvan, waaronder de gevolgen van verkeer, aan te merken als een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden, zodat wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd niet zou kunnen leiden tot een geslaagd betoog.

13.4.  Over het betoog dat de bestemming nooit uitgevoerd zal worden, overweegt de Afdeling het volgende.

Artikel 3.1 van de planregels luidt:

"De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven, zoals die onder de categorieën 1, 2 en 3 zijn genoemd in bijlagen bij de regels bijlage 1 en naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

b. een bierbrouwerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bierbrouwerij' met sbi-code 1105 en milieucategorie 4.2. met een maximale productiecapaciteit van 157.000 hl/j;

[…]"

13.5.  De bestemming "Bedrijventerrein" staat meerdere vormen van gebruik toe en dwingt er niet toe dat in het plangebied een bierbrouwerij moet worden gevestigd. Nu uit de dossierstukken volgt dat er meerdere bedrijven hun interesse kenbaar hebben gemaakt om zich in het plangebied te vestigen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten aannemen dat de bestemming nooit uitgevoerd zal worden. Voor zover het betoog van [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] zo moet worden begrepen dat zij aanvoeren dat de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - bierbrouwerij" en artikel 3.1, onder b, van de planregels niet in het plan hadden moeten worden opgenomen, overweegt de Afdeling dat de enkele stelling dat de Texelse Bierbrouwerij niet meer zal verplaatsen, onvoldoende is voor het oordeel dat deze functieaanduiding nooit verwezenlijkt zal worden. De Afdeling ziet in het aangevoerde dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - bierbrouwerij" en artikel 3.1, onder b, van de planregels niet in het plan had mogen opnemen.

Het betoog faalt.

Route via De Waal

14.     [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] betogen dat de raad de voorwaardelijke verplichting in artikel 3.5.4 van de planregels over de te rijden route via de Waal ten onrechte alleen heeft verbonden aan de vestiging van een bierfabriek, terwijl ook andere bedrijven eenzelfde hinder en overlast kunnen veroorzaken. Zij wijzen in dat verband erop dat de overweging van de raad met betrekking tot de verkeersveiligheid en het voorkomen van overlast, niet alleen voor vrachtverkeer van de bierfabriek geldt, maar voor al het vrachtverkeer, zodat de voorwaardelijke verplichting ook had moeten zien op het vrachtverkeer van andere bedrijven die zich op het bedrijventerrein kunnen vestigen. Verder wijst [appellant sub 3] erop dat het rapport "Verkeerseffecten verplaatsing Texelse Bierbrouwerij" van Goudappel Coffeng van 19 maart 2020 (hierna: rapport Verkeerseffecten) en het rapport van Langelaar milieuadvies niet valide zijn vanwege toenemende bedrijfsdiversiteit op het bedrijventerrein en de daarbij behorende verkeersbewegingen.

14.1.  Met inachtneming van wat in overweging 7 is overwogen, laat de Afdeling dat wat Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] in dit opzicht aanvoeren, buiten inhoudelijke bespreking, nu zij eerder geen gronden hierover hebben aangevoerd.

14.2.  Artikel 3.5.4 van de planregels luidt: "Het is uitsluitend toegestaan de bierbrouwerij te exploiteren indien en voor zolang het vrachtverkeer ten behoeve van de bierbrouwerij wordt afgewikkeld via de rijroute die als Bijlage 3 bij de planregels is gevoegd."

14.3.  Ter zitting heeft de raad toegelicht dat gekozen is om de rijroute voor het vrachtverkeer ten behoeve van de bierbrouwerij in de planregels te regelen vanwege de route naar de boot. Voor reguliere bedrijven vindt de raad het niet nodig om een rijroute in de planregels te regelen. Het is volgens hem niet de verwachting dat van de bedrijven die zich op dit bedrijventerrein zullen gaan vestigen, een vergelijkbare hoeveelheid verkeer richting de boot zal gaan. In dat verband heeft de raad toegelicht dat het hier gaat om reguliere bedrijven die al op Texel zijn gevestigd, zoals een bouw- of opslagbedrijf, waarvan het verkeer zich veel meer zal verspreiden over Texel. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op dit standpunt heeft kunnen stellen. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad artikel 3.5.4 van de planregels heeft mogen vaststellen zoals hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

Stikstof

15.     [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] betogen dat niet vaststaat dat significante gevolgen voor de Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Hiertoe voeren zij aan dat het onderzoek naar de stikstofdepositie is uitgevoerd aan de hand van de depositie van een bierbrouwerij, terwijl de Texelse Bierbrouwerij niet zal worden verplaatst naar deze locatie en dus niet langer representatief is voor de stikstofemissie van dit plan. Volgens hen had de situatie moeten worden beoordeeld waarbij het plangebied door andere bedrijven zal worden ingevuld. Verder twijfelen zij eraan of bij het bepalen van de referentiesituatie bij de AERIUS-berekening de juiste uitgangspunten zijn gehanteerd. In dat verband wijzen zij erop dat de stikstofdepositie als gevolg van beweiden en bemesten intern wordt gesaldeerd met de stikstofdepositie van de bierfabriek, terwijl het weiland het grootste deel van het jaar, ongeveer 7 tot 8 maanden, niet wordt gebruikt voor beweiding en bemesting.

[appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] kunnen zich verder niet verenigen met artikel 3, lid 3.5.5, van de planregels. Hiertoe voeren zij aan dat de voorwaardelijke verplichting in dit artikel niet ziet op de onmogelijkheid om op de locatie aan de Schilderweg 214b een nieuwe bedrijfsactiviteit te ontwikkelen die een vergelijkbare stikstofemissie veroorzaakt, zodat niet is voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak. Verder voeren [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] aan dat de voorwaardelijke verplichting alleen is verbonden aan het verplaatsen van de Texelse Bierbrouwerij, terwijl deze niet zal verplaatsen, zodat deze voorwaarde niet kan bijdragen aan saldering van de stikstof en niet zal worden uitgevoerd. Dit impliceert volgens [appellant sub 3] dat alle activiteiten in het beoogde gebied cumuleren met bestaande vergunde emissies.

Tot slot voeren [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] aan dat niet duidelijk is of de in artikel 3, derde lid, onder a en b, van het Besluit m.e.r. genoemde bestuursorganen en instanties zijn geraadpleegd omdat aanbiedingsbrieven of reacties van de door de raad vermelde bestuursorganen en instanties ontbreken. [appellant sub 3] wijst er verder op dat de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling van de provincie Noord-Holland alleen een eerste aanzet van het plan heeft bekeken en niet akkoord is met het plan. Verder wijst hij erop dat niet is gebleken dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is geraadpleegd over het plan.

15.1.  Zoals in overwegingen 15.4 en 15.5 van de tussenuitspraak van 19 mei 2021 is overwogen, kunnen de beroepsgronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] over de stikstofdepositie en de omliggende Natura 2000-gebieden niet leiden tot vernietiging van het besluit van 30 juni 2020, gelet op artikel 8:69a van de Awb. De Afdeling ziet in wat zij hebben aangevoerd geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen. De Afdeling zal de onder 15 weergegeven betoog daarom niet inhoudelijk bespreken, voor zover het is aangevoerd door [appellant sub 1] en [appellant sub 3].

15.2.  In de tussenuitspraak van 19 mei 2021 heeft de Afdeling in overweging 15.14 over het onderzoek naar de stikstofdepositie geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat is uitgegaan van verkeerde uitgangspunten. Bij dit onderzoek is uitgegaan van externe saldering. In overweging 15.15 heeft de Afdeling geoordeeld dat niet vaststaat dat er directe samenhang bestaat tussen het voorgenomen plan en de saneringsmaatregel. De opdracht van de Afdeling zag erop dat de raad met inachtneming van wat in 15.15 is overwogen inzichtelijk dient te maken of in het plan te verzekeren dat de bedrijfsvoering van de bierbrouwerij op de huidige locatie aan de Schilderweg daadwerkelijk wordt beëindigd en dat op die locatie niet opnieuw een bedrijf met een vergelijkbare stikstofdepositie kan worden gerealiseerd.

Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft de raad artikel 3.5.5 aan de planregels toegevoegd en de "Memo onderzoek stikstof" van Langelaar milieuadvies en de daarbij behorende berekeningen met behulp van het programma AERIUS Calculator gewijzigd. Daarbij is, anders dan bij het onderzoek naar de stikstofdepositie dat aan het besluit van 30 juni 2020 ten grondslag is gelegd, ook rekening gehouden met de referentiesituatie van het plangebied in het licht van interne saldering met het bestaande agrarische gebruik van de grond.

15.3.  Wat betreft het betoog over artikel 3.5.5, van de planregels, overweegt de Afdeling het volgende. Dit artikel luidt:

"De ingebruikname van een gebouw voor de bierbrouwerij overeenkomstig deze bestemming is uitsluitend toegestaan, indien:

∙ bij het bevoegd gezag een melding als bedoeld in artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer is ingediend die ziet op een volledige bedrijfsbeëindiging van de bestaande inrichting Texelse Bierbrouwerij aan de Schilderweg 214b in Oudeschild; en

∙ de Texelse bierbrouwerij die gevestigd is aan de Schilderweg 214b haar bedrijfsactiviteiten staakt door de bedrijfsinventaris en bedrijfsmiddelen te verwijderen en haar bedrijfsvoering aan de Schilderweg gestaakt houdt."

15.4.  De Afdeling stelt vast dat de raad met toevoeging van artikel 3.5.5 aan de planregels heeft voldaan aan de strekking van de opdracht in de tussenuitspraak op dit punt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat met dit artikel is verzekerd dat de bedrijfsvoering van de Texelse Bierbrouwerij op de huidige locatie aan de Schilderweg 214b in Oudeschild daadwerkelijk wordt beëindigd. Bovendien kan op die locatie niet een bedrijf met een vergelijkbare stikstofdepositie worden gevestigd die gebruik kan maken van de uit de melding voortvloeiende stikstofemissie van de Texelse Bierbrouwerij.

Voor zover wordt aangevoerd dat dit artikel uit de planregels moet worden verwijderd, omdat de Texelse Bierbrouwerij niet zal verplaatsen, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat het niet is uitgesloten dat de Texelse Bierbrouwerij toch wil verplaatsen, zodat hij eraan hecht dat het artikel behouden blijft.

Het betoog faalt.

15.5.  Wat betreft het betoog over het onderzoek naar de stikstofdepositie overweegt de Afdeling het volgende.

15.6.  De raad stelt zich op het standpunt dat Natuur & Milieufederatie Noord-Holland geen beroepsgronden kan aanvoeren over het onderzoek naar de stikstofdepositie, omdat de opdracht van de Afdeling niet hierop zag.

15.7.  Met verwijzing naar 15.2 overweegt de Afdeling dat de raad het onderzoek naar de stikstofdepositie en de AERIUS-berekeningen heeft aangepast, zodat alleen al daarom dat wat Natuur & Milieufederatie Noord-Holland daarover heeft aangevoerd, niet buiten inhoudelijke bespreking kan blijven. De Afdeling overweegt daarover dat Natuur & Milieufederatie Noord-Holland niet overtuigend heeft gemotiveerd dat bij het bepalen van de referentiesituatie bij de AERIUS-berekening niet de juiste uitgangspunten zijn gehanteerd. De enkele niet onderbouwde stelling dat het weiland het grootste deel van het jaar, ongeveer 7 tot 8 maanden, niet wordt gebruikt voor beweiding en bemesting, is daarvoor onvoldoende.

Het betoog faalt.

15.8.  Voor zover Natuur & Milieufederatie Noord-Holland aanvoert dat het onderzoek naar de stikstofdepositie ook had moeten zien op andere bedrijven die zich in het plangebied kunnen vestigen, overweegt de Afdeling dat Natuur & Milieufederatie Noord-Holland hiermee zijn beroepsgronden na de tussenuitspraak heeft uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden die zij al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren had kunnen brengen. Met inachtneming van wat in overweging 7 is overwogen, laat de Afdeling dat wat Natuur & Milieufederatie Noord-Holland in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking.

15.9.  Over het betoog over artikel 3, derde lid, onder a en b, van het Besluit m.e.r., overweegt de Afdeling als volgt.

Artikel 3 van het Besluit m.e.r. luidt:

"1. Als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 7.2a, tweede lid, van de wet, worden aangewezen de vaststelling of wijziging van een plan waarvoor bij de voorbereiding een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming en:

[…]

3. Het bevoegd gezag houdt bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°, en onder b, rekening met de criteria van bijlage II bij Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PbEG 2001, L 197) en raadpleegt daarvoor:

a. de bestuursorganen en instanties die op grond van een wettelijk voorschrift adviseren over de besluiten, aangewezen op grond van artikel 7.2, derde of vierde lid, van de wet waarop het plan betrekking heeft; en

b. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of in plaats van de betrokken minister een door hem aangewezen bestuursorgaan.

[…]

5. Het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°, en onder b, met de bijbehorende motivering op in het plan."

15.10. Uit de stukken in het dossier volgt dat in het kader van artikel 3, derde lid, aanhef en onder a en b, van het Besluit m.e.r. acht instanties zijn geraadpleegd. Het gaat om de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling van de provincie Noord-Holland, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord, de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord, de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, welke instantie door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is aangewezen als instantie die in het kader van plan-mer-beoordelingen moet worden geraadpleegd. Daartoe zijn het herstelbesluit, het bestemmingsplan en de Aanmeldnotitie m.e.r. toegezonden aan deze instanties met het verzoek te regeren voor 1 oktober 2021. De raad heeft de aanbiedingsbrieven van de geraadpleegde instanties overgelegd. Twee instanties, te weten de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord en de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord, hebben gereageerd naar aanleiding van de toegezonden stukken. Van de overige instanties zijn geen reacties ontvangen voor 1 oktober 2021.

Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de Afdeling voldaan aan artikel 3, derde lid, onder a en b, van het Besluit m.e.r.

Het betoog faalt.

Parkeerregels

16.     [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] betogen dat artikel 8, lid 8.1, onder a, van de planregels niet is gewijzigd, omdat daarin nog steeds is opgenomen dat ook in de omgeving voldoende parkeergelegenheid kan worden geboden. Daarmee heeft de raad volgens hen niet voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.

16.1.  Met inachtneming van wat in overweging 7 is overwogen, laat de Afdeling dat wat [appellant sub 3] in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking.

16.2.  Artikel 8, lid 8.1, onder a, van de planregels luidt:

"een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of in gebruik genomen worden wanneer op het bestemmingsvlak of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;"

16.3.  De Afdeling stelt vast dat artikel 8, lid 8.1, onder a, van de planregels niet is aangepast, zodat niet is voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak op dit punt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat dit over het hoofd is gezien en heeft erkend dat de woorden "of in de omgeving daarvan" geschrapt moet worden uit artikel 8, lid 8.1, onder a, van de planregels.

Het betoog slaagt.

[appellant 4]

17.     [appellant 4] kan zich niet verenigen met de bestemming "Water" die aan de noordzijde van het plangebied is toegekend. Hij voert aan dat sprake zal zijn van gevaarlijke situaties, omdat de watercompensatieopslag tegen het "oude weggetje" is voorzien dat op een paar plekken een breedte heeft van 5 m en op deze weg grote landbouwwerktuigen en mesttanks rijden die een breedte van 3 m hebben. Als gevolg van de toegekende bestemming zal het aanwezige talud moeten worden verwijderd, waardoor de weg volgens [appellant 4] verder wordt versmald. Verder voert [appellant 4] aan dat vanwege de voorziene watercompensatieopslag het ten onrechte niet meer mogelijk zal zijn om de plek aan het einde van het oude weggetje te gebruiken als draaipunt, terwijl iedereen deze plek al 50 jaar hiervoor gebruikt. Volgens hem moet de watercompensatieopslag tegen het bestaande industrieterrein aan de zuidkant van het plangebied worden voorzien. Ook moet worden voorzien in bomen tegen het oude weggetje, zodat het nieuwe industrieterrein aan het oog wordt onttrokken, zo stelt [appellant 4].

17.1.  Bij besluit van 13 oktober 2021 is het bestemmingsplan "Oudeschild, uitbreiding bedrijventerrein" opnieuw gewijzigd vastgesteld. De Afdeling stelt vast dat [appellant 4] geen beroep heeft ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit van 21 februari 2018 waarbij het bestemmingsplan "Oudeschild, uitbreiding bedrijventerrein" is vastgesteld. Ook heeft [appellant 4] geen beroep ingesteld tegen het eerste herstelbesluit van 30 juni 2020 waarbij dit bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld.

[appellant 4] heeft toegelicht dat hij in mei 2020 eigenaar en grondgebruiker is geworden van het perceel ten noordwesten van het plangebied dat gedeeltelijk grenst aan het oude weggetje en het draaipunt. Vanwege het plan kan het draaipunt aan het einde van het oude weggetje niet meer worden gebruikt en moet hij 500 m achteruitrijden naar de openbare weg. Verder heeft [appellant 4] toegelicht dat met het tweede herstelbesluit een nieuwe situatie ontstaat, omdat niet zal worden voorzien in een bierbrouwerij. In plaats van een in het landschap passend gebouw wordt voorzien in losse schuren in alle vormen en kleuren. Gelet hierop wenst hij dat wordt voorzien in bomen tegen het oude weggetje in plaats van een waterberging. Het aanzicht is volgens [appellant 4] door deze bomen netter. Ook wegwaaiend bouwmateriaal en andere rommel komt op die manier niet in de natuur, op zijn land en in de sloten terecht. [appellant 4] heeft aangegeven dat de termijn voor het instellen van beroep hem is ontschoten door de onderhandelingen van het perceel waarvan hij in mei 2020 eigenaar is geworden en de drukke landwerkzaamheden.

17.2.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie de uitspraak van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3836, onder 4.3, geldt dat als na de vernietiging van een besluit door de bestuursrechter een nieuw besluit wordt genomen zonder dat daarbij toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, vanwege het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van andere partijen niet kan worden aanvaard dat tegen het nieuwe besluit beroep wordt ingesteld door een belanghebbende die geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit. Dit is alleen anders als de belanghebbende door het nieuwe besluit in een nadeliger positie is komen te verkeren of als door gewijzigde feiten of omstandigheden de belanghebbende in redelijkheid niet kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit.

17.3.  De Afdeling stelt vast dat [appellant 4] in beroep geen gronden heeft aangevoerd over het onderwerp van de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. In zijn beroepschrift tegen het besluit van 13 oktober 2021 voert hij gronden aan over de bestemming "Water". Het besluit van 13 oktober 2021 bevat geen wijziging van het planologische regime van het plandeel waar hij zich tegen richt ten opzichte van de eerdere besluiten tot vaststelling en wijziging van het bestemmingsplan. Het plandeel met de bestemming "Water" is immers niet gewijzigd ten opzichte van de eerdere besluiten. Ook is van andere feiten of omstandigheden waardoor [appellant 4] niet kan worden verweten dat hij niet eerder beroep heeft ingesteld, niet gebleken. Dat [appellant 4] in mei 2020 eigenaar en grondgebruiker is geworden van het perceel ten noordwesten van het plangebied, maakt dit niet anders. Daarbij acht de Afdeling van belang dat [appellant 4] wel tegen het besluit van 30 juni 2020 waarbij het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, beroep kon instellen. Dit heeft hij echter niet gedaan. Verder voorziet het plan nog steeds in de vestiging van een bierbrouwerij. De Afdeling is daarom van oordeel dat [appellant 4] niet in een nadeliger positie is gebracht door het besluit van 13 oktober 2021.

Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant 4] niet-ontvankelijk.

Conclusie

18.     Het beroep van [appellant 4] tegen het besluit van 13 oktober 2021 is niet-ontvankelijk.

19.     Gelet op wat hiervoor in 16.3 is overwogen, is het beroep van [appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland tegen het besluit van 13 oktober 2021 gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover het betreft artikel 8, lid 8.1, onder a, van de planregels.

Omdat niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit onderdeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.

De Afdeling zal, in het kader van het zelf voorzien, bepalen dat artikel 8, lid 8.1, onder a, van de planregels komt te luiden: "een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of in gebruik genomen worden wanneer op het bestemmingsvlak niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;".

20.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

21.     De raad moet de proceskosten van [appellant sub 1] vergoeden.

21.1.  In dit verband wijst de Afdeling nog op het volgende.

[appellant sub 1] heeft in het proceskostenformulier dat zij bij de zitting van 24 september 2019 heeft ingediend verzocht om vergoeding van de kosten voor het inschakelen van een deskundige. In deze zaak heeft [appellant sub 1] kosten gemaakt voor het laten opstellen van de notitie van Ecogroen van 9 september 2019. Omdat deze notitie betrekking heeft op de uitgangspunten van het rapport Verkeerseffecten van Goudappel Coffeng van 19 maart 2020 en die beroepsgrond slaagde, komen de kosten voor het inschakelen van een deskundige voor vergoeding in aanmerking. Ter onderbouwing van de deskundigenkosten verwijst [appellant sub 1] naar een factuur van Ecogroen, waarin voor het opstellen van de notitie € 2.758,80 in rekening is gebracht. De Afdeling acht deze kosten realistisch. In dit geval komt dit bedrag voor vergoeding in aanmerking.

21.2.  De raad hoeft aan Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 3] geen proceskosten te vergoeden, omdat geen sprake is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1A],  Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en Vereniging 10 voor Texel en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Texel van 21 februari 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oudeschild, uitbreiding bedrijventerrein" gegrond;

II.       vernietigt het onder I genoemde besluit voor zover het betreft:

- de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - bierbrouwerij";

- artikel 3.1, onder b, van de planregels;

III.      verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1A] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en Vereniging 10 voor Texel tegen het tegen het besluit van de raad van de gemeente Texel van 30 juni 2020 tot wijziging van het bestemmingsplan "Oudeschild, uitbreiding bedrijventerrein" gegrond;

IV.      vernietigt het onder III genoemde besluit voor zover het betreft:

- de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - bierbrouwerij";

- artikel 3.1, onder b, van de planregels;

- artikel 8, lid 8.1, onder a, van de planregels;

V.       verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen het onder III genoemde besluit ongegrond;

VI.      verklaart het beroep van [appellant 4] tegen het besluit van de raad van de gemeente Texel van 13 oktober 2021 tot wijziging van het bestemmingsplan "Oudeschild, uitbreiding bedrijventerrein" niet-ontvankelijk;

VII.     verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1A] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en Vereniging 10 voor Texel tegen het onder VI genoemde besluit gegrond;

VIII.    vernietigt het onder VI genoemde besluit voor zover het betreft artikel 8, lid 8.1, onder a, van de planregels;

IX.      bepaalt dat artikel 8, lid 8.1, onder a, van de planregels als volgt komt te luiden: "een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of in gebruik genomen worden wanneer op het bestemmingsvlak niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;";

X.       bepaalt dat deze uitspraak wat onderdeel IX betreft in de plaats treedt van het onder VI genoemde besluit voor zover vernietigd;

XI.      draagt de raad van de gemeente Texel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel IX wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

XII.     verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen het onder VI genoemde besluit ongegrond;

XIII.    veroordeelt de raad van de gemeente Texel tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1A] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 6.602,78, waarvan € 3.795,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

XIV.    gelast dat de raad van de gemeente Texel aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- € 170,- voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1A], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- € 338,- voor Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en Vereniging 10 voor Texel, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- € 170,- voor [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. van Helvoort, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2022

877