Uitspraak 201804031/1/R1


Volledige tekst

201804031/1/R1.
Datum uitspraak: 15 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Oudeschild, gemeente Texel,

2.    [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Oudeschild, gemeente Texel,

3.    Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en Vereniging 10 voor Texel (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: Natuur & Milieufederatie Noord-Holland), gevestigd te Zaanstad, respectievelijk te Texel,

4.    [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 4]), wonend te Oudeschild, gemeente Texel,

en

de raad van de gemeente Texel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Oudeschild, uitbreiding bedrijventerrein" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 4] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de behandeling van het beroep aangehouden in verband met de prejudiciële vragen over het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) die de Afdeling in zaken over vergunningen voor veehouderijen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie bij uitspraak van 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1259.

[appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland, [appellant sub 4], [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Texelse Bierbrouwerij B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2019, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Baarn, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. E. Erkamp, rechtsbijstandverlener te Zaandam, Natuur & Milieufederatie Noord-Holland, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 4], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door E.I. Sickmann en mr. J.J. van Nuland, bijgestaan door C.J. Blom en M.D. Langelaar, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Texelse Bierbrouwerij B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2.    De raad is voornemens om met dit plan het bedrijventerrein Oudeschild op Texel uit te breiden ten behoeve van de Texelse Bierbrouwerij. De Texelse Bierbrouwerij heeft een grote groei doorgemaakt, waardoor de Texelse Bierbrouwerij op zoek is naar een geschikte locatie waarop de bierbrouwerij haar activiteiten kan uitbreiden. Het beoogde perceel aan de Laagwaalderweg heeft een oppervlakte van ongeveer 4,5 hectare en is in de huidige situatie in gebruik als grasland en weide voor schapen. Op het perceel is ten behoeve van de Texelse Bierbrouwerij een langgerekt gebouw voorzien met aan de noordzijde van het gebouw een groen ingerichte strook. De beoogde activiteiten op het perceel aan de Laagwaalderweg betreffen het brouwen van bier en het verpakken, opslaan en distribueren van de geproduceerde goederen. Verder is een bezoekerscentrum, met een proeflokaal, voorzien waarin bezoekers de mogelijkheid krijgen om informatie over de brouwerij te krijgen, rondleidingen te volgen door een deel van de bierbrouwerij en bier te proeven.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] wonen allen in de directe nabijheid van het plangebied en kunnen zich niet verenigen met het plan. [appellant sub 1] vreest onder meer voor geur- en verkeershinder en een toename van de stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. [appellant sub 2] vreest dat de vestiging en de uitbreiding van de bierbrouwerij een negatieve invloed zal hebben op de windvang van zijn windturbine. [appellant sub 4] vreest voor zijn woon- en leefklimaat en voert onder meer aan dat sprake is van strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).

Natuur & Milieufederatie Noord-Holland voert onder meer aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de effecten van het bezoekerscentrum en onvoldoende rekening is gehouden met de burgerwoning aan de [locatie].

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Wettelijke bepalingen

4.    De (wettelijke) bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Ingetrokken beroepsgrond

5.    [appellant sub 1] heeft ter zitting zijn beroepsgronden over schaarse rechten ingetrokken.

Het beroep van [appellant sub 2]

Windturbine

6.    [appellant sub 2] voert aan dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen, nu het plan via een afwijkingsbevoegdheid bebouwing van 15 m hoog op een afstand van 100 m van zijn windturbine mogelijk maakt, terwijl bebouwing van een dergelijke omvang en hoogte een onaanvaardbare negatieve invloed kan hebben op de windvang en windopbrengst van de windturbine. [appellant sub 2] stelt dat bebouwing van 15 m hoog op een afstand van 100 m, gelet op de overheersende windrichting uit het westen, de wind dusdanig kan verstoren dat de windturbine minder opbrengsten genereerd en oneigenlijk wordt belast waardoor materiële schade aan de windturbine en risico’s voor de omgeving ontstaan. [appellant sub 2] wijst op de door hem overgelegde notitie van Pondera van 12 september 2019, waarin staat dat het waarschijnlijk is dat de komst van de bierbrouwerij zal leiden tot meer turbulente wind, maar dat zonder uit te voeren metingen en berekeningen geen conclusies kunnen worden getrokken over de mate waarin de levensduur wordt aangetast. Een afname van de jaaropbrengst van 10 %, zoals volgt uit het onderzoek van PEUTZ, betekent dat er ongeveer 75.000 kWh minder stroom zal worden opgewekt waardoor de windturbine mogelijk niet langer rendabel is, aldus [appellant sub 2].

[appellant sub 2] heeft ter zitting toegelicht dat zijn belangen wel voldoende zouden zijn betrokken in de besluitvorming als in de afwijkingsbevoegdheid voor bebouwing van 15 m hoog, net als bij de andere in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden in artikel 3, lid 3.4, sub a, onder 4, en sub b, onder 1, van de planregels, zou zijn opgenomen dat door het college van burgemeester en wethouders kan worden afgeweken, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden. Nu bestaat volgens [appellant sub 2], anders dan de raad stelt, geen ruimte meer bij de vergunningverlening voor een beoordeling van de daadwerkelijke effecten van bebouwing van 15 m hoog.

6.1.    Aan het grootste deel van het plangebied is de bestemming "Bedrijventerrein", de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - bierbrouwerij" en een bouwvlak toegekend. Aan het bouwvlak zijn onder meer de maatvoeringen "maximum goothoogte (m) = 7,5", "maximum bouwhoogte (m) = 10" en "maximum bebouwingspercentage (%) = 60" toegekend. Verder zijn aan het oostelijk gelegen deel van het bouwvlak de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - bierbrouwerij" en de gebiedsaanduiding "wetgevingszone - ontheffingsgebied" toegekend.

6.2.    De Afdeling stelt vast dat het plan door middel van een afwijkingsbevoegdheid voor silo’s voorziet in bebouwing van 15 m hoog op een afstand van 100 m van de windturbine van [appellant sub 2].

6.3.    PEUTZ heeft onderzoek verricht naar de te verwachten effecten van de realisatie van de nieuwbouw ten behoeve van de Texelse Bierbrouwerij op de windsnelheden en de turbulentie ter plaatse van de windturbine van [appellant sub 2]. De uitkomst van het onderzoek staat beschreven in de notitie "Texelse Bierbrouwerij effect nieuwbouw op naastgelegen windturbine" van 8 januari 2018, bijlage 3 bij de plantoelichting. Het onderzoek van PEUTZ gaat uit van een gebouw met een hoogte gelijk aan de hoogte van de onderzijde van de rotorbladen waarbij de windturbine is gepositioneerd op een afstand van 6 maal de gebouwhoogte. Uit het onderzoek van PEUTZ volgt dat de oriëntatie van de nieuwbouw ten opzichte van de windturbine ongunstig is, omdat de nieuwbouw precies in de overheersende windrichting ligt. Volgens PEUTZ blijft de windrichtingssector waarbij er mogelijk invloed is, echter beperkt tot ongeveer 45˚. PEUTZ concludeert dat de invloed van de nieuwbouw op een afstand van 6 maal de gebouwhoogte van 15 m is beperkt. Op het bovenste deel van de windturbine zal een lichte verhoging van de windsnelheid optreden, terwijl op de onderste helft naar verwachting een lichte afname zal zijn van de windsnelheid, gecombineerd met een toename van de turbulentie. Per saldo zal er sprake zijn van een geringe afname van de windsnelheid. Uit het onderzoek van PEUTZ volgt dat een afname van 5% tot 10% in de snelheid bij windrichtingen 210˚ en 240˚ zal leiden tot een afname van de jaaropbrengst van de windturbine van eveneens 5% tot 10%. Wat uiteindelijk de effectieve invloed van de nieuwbouw op de opbrengst van de windturbine zal zijn hangt voor een deel nog af van het ontwerp van het gebouw. Door een goed gebouwontwerp is het mogelijk de invloed van de nieuwbouw ter plaatse van de windturbine te marginaliseren, aldus Peutz.

De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij in het algemeen een bouwhoogte van 15 m aanvaardbaar vindt voor silo’s waarvan de noodzaak voor het productieproces van de bierbrouwerij is aangetoond. Daarbij is volgens de raad van belang dat uit het onderzoek van PEUTZ blijkt dat maatregelen kunnen worden genomen, zoals het afronden van de hoeken van de bebouwing, waardoor de windvang niet zal worden belemmerd, en het college rekening moet houden met de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden bij de beoordeling van een eventuele vergunningaanvraag voor silo’s van 15 m hoog. Volgens de raad moet op basis van de planregels eerst worden aangetoond dat de silo noodzakelijk is voor het productieproces en worden dan de daadwerkelijke effecten, rekening houdend met de uiteindelijke vormgeving van de bebouwing, beoordeeld, waarbij de belangen van [appellant sub 2] worden meegewogen. De raad stelt in dit verband dat een vergunning niet zal worden verleend indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden.

6.4.    De Afdeling overweegt dat, anders dan de raad stelt, uit artikel 3, lid 3.4, onder c, van de planregels niet volgt dat het college van burgemeester en wethouders bij toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid rekening moet houden met het belang van [appellant sub 2] bij de windvang van zijn windturbine, terwijl voor de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden, als opgenomen in artikel 3, lid 3.4, onder a en b, een dergelijke voorwaarde wel uitdrukkelijk is gesteld. Uit artikel 3, lid 3.4, onder c volgt immers alleen dat de noodzaak voor het productieproces moet worden aangetoond en het maximum oppervlak 500 m² bedraagt. De raad heeft aangegeven dat naar zijn oordeel ook van de afwijkingsbevoegdheid van art 3, lid 3.4, onder c alleen gebruik mag worden gemaakt als daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden. Nu een dergelijk vereiste niet als afwijkingsvoorwaarde in artikel 3, lid 3.4, onder a is opgenomen, heeft de raad in zoverre niet geregeld wat hij heeft beoogd. De raad heeft het plan in zoverre vastgesteld in strijd met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid.

Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

7.    De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen binnen zesentwintig weken na verzending van deze tussenuitspraak het in overweging 6.4 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe dient de raad met inachtneming van hetgeen in overwegingen 6.4 is overwogen, een nieuw besluit te nemen. De raad kan bijvoorbeeld in artikel 3, lid 3.4, onder c, van de planregels opnemen dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden. De raad dient de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst van de opdracht mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Bij de voorbereiding ervan behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast.

De beroepen van [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 4]

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

8.    Natuur & Milieufederatie Noord-Holland betoogt dat in de vormvrije m.e.r.-beoordeling te beperkt aandacht wordt besteed aan de in bijlage III bij Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (hierna: m.e.r.-richtlijn) te beoordelen aspecten. Volgens Natuur & Milieufederatie Noord-Holland had onder meer uitgebreider onderzoek moeten worden gedaan naar 1) andere projecten binnen het gebied, 2) de grote hoeveelheid water verontreinigd water die via de waterzuiveringsinstallatie op Texel zal moeten worden gereinigd en geloosd, 3) de productie van andere afvalstoffen en de gecumuleerde verontreiniging, 4) de effecten van het proeflokaal van 700 m² die pas worden beoordeeld bij de aanvraag om een omgevingsvergunning, 5) risico’s door toename van het vrachtverkeer, 6) de grootte van het dorp ten opzichte van het bedrijventerrein, 7) de waarden van het gebied, 8) de cumulatie, en 9) de nabijheid van Natura 2000-gebieden. Natuur & Milieufederatie Noord-Holland betoogt dat de betrokken belangen, gelet op de gevoeligheid van de omgeving waarin de ontwikkeling is voorzien, een milieueffectrapport of een m.e.r.-beoordeling rechtvaardigen of in ieder geval een indringendere vormvrije m.e.r.-beoordeling met meer diepgang.

8.1.    De raad heeft toegelicht dat de ontwikkeling ver onder de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. blijft en alle milieueffecten zijn onderzocht in de Aanmeldingsnotitie MER, bijlage 15 bij de plantoelichting, en de andere onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan, waaronder archeologisch onderzoek, akoestisch onderzoek, geuronderzoek, bodemonderzoek, ecologisch onderzoek, onderzoek naar de externe veiligheid en onderzoek naar de verkeerseffecten. Bij de beoordeling van de milieueffecten is de gevoeligheid van de omgeving betrokken. Volgens de raad is gebleken dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu uitgesloten zijn en hoeft daarom geen milieueffectrapport te worden opgesteld.

8.2.    Het plan voorziet in de vestiging en uitbreiding van Texelse Bierbrouwerij. Daarmee wordt voorzien in de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie van een bierbrouwerij als bedoeld in categorie 37.1 van onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.). De drempelwaarde, opgenomen in kolom 2 bij deze categorie, voorziet in een productiecapaciteit van 75 miljoen liter per jaar of meer. Omdat de drempelwaarde niet wordt overschreden en de bierbrouwerij  over tien jaar een productie van 157.000 hectoliter per jaar verwacht en  350.000 hectoliter in de verder gelegen toekomst, is artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r. van toepassing en dient om die reden een m.e.r.-beoordeling te worden verricht. Daarbij dient op grond van de criteria als bedoeld in bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn te worden beoordeeld of kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Als uit de m.e.r.-beoordeling, zoals de raad stelt, volgt dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten, biedt de stelling van Natuur & Milieufederatie Noord-Holland over de gevoelige omgeving, geen aanleiding voor het oordeel dat een milieueffectrapport had moeten worden opgesteld. De gevoeligheid van de omgeving is namelijk een aspect dat dient te worden meegenomen in de m.e.r.-beoordeling en als daar uitkomt dat kan worden uitgesloten dat het plan in die gevoelige omgeving belangrijke nadelige milieugevolgen heeft, hoeft er geen milieueffectrapport te worden opgesteld. In dit geval is de gevoeligheid van de omgeving in de m.e.r.-beoordeling meegenomen.

De Afdeling kan, gelet op hetgeen hieronder wordt overwogen onder 14.3 en 14.4, en 17 nog geen oordeel geven over de door de raad getrokken conclusie dat kan worden uitgesloten dat het plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. De raad zal deze conclusie in ieder geval moeten heroverwegen in het licht van de informatie die de raad nog zal verkrijgen in het kader van de uit te voeren bestuurlijke lus als aangegeven onder 17.

Ladder voor duurzame verstedelijking

9.    [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 4] voeren aan dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

[appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland stellen allereerst dat de raad ten onrechte uitgaat van ver in de toekomst gelegen groeiverwachtingen. Volgens [appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland wordt een groot deel van het terrein pas over vele jaren in gebruik genomen, waardoor andere bedrijven hier in de tussenliggende periode ten onrechte niet terecht kunnen. Het is volgens [appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland niet gebruikelijk om voor een relatief klein bedrijf een zodanig omvangrijk bedrijventerrein mogelijk te maken op basis van onzekere groeiverwachtingen over meer dan tien jaar. [appellant sub 1] stelt daarnaast dat de gevolgen en verwachte leegstand voor de bestaande bierbrouwerij aan de Schildersweg 214b, die blijft bestaan als productielocatie, ten onrechte niet in het behoefteonderzoek zijn betrokken.

[appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 4] stellen voorts dat de raad de regio te beperkt heeft afgebakend en ten onrechte alleen heeft beoordeeld of er op Texel geschikte locaties zijn. [appellant sub 1] en [appellant sub 4] stellen in dit verband dat de bierbrouwerij niet langer kwalificeert als lokaal bedrijf, nu het bier ook geproduceerd zal worden voor afzet aan het vasteland. Daarnaast stelt [appellant sub 4] dat de bierbrouwerij behoefte heeft aan een industrieterrein dat te groot is voor het eiland en beter op het vasteland past. [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 4] wijzen op de stellingen van de raad dat 1) het voor het karakter van het bedrijf en het product noodzakelijk is om nieuwbouw te realiseren op Texel en niet op het vasteland, 2) splitsing van activiteiten transport van halffabricaten en voedselveiligheidsrisico’s met zich brengt, en 3) de naam Texels Bier niet meer gevoerd kan worden als de nieuwbouw op het vasteland wordt gerealiseerd. Volgens [appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland laat de raad bedrijfsbelangen ten onrechte een rol spelen in zijn ruimtelijke afweging en is de argumentatie niet sluitend nu er ook scenario’s denkbaar zijn waarin het predicaat Texels bier kan worden gehandhaafd en waarin geen transport van halffabricaten hoeft plaats te vinden. [appellant sub 4] stelt tot slot dat het merendeel van de 35 werknemers niet uit Texel komt en dat het voor het bier gebruikte water, hop en graan niet van Texel afkomstig zijn.

9.1.    Niet in geschil is dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd uit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met het oog op de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en op de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

9.2.    De Afdeling stelt vast dat de Texelse Bierbrouwerij op het moment van vaststelling van het plan is gevestigd in de voormalige melkfabriek aan de Schildersweg 214b. Sinds de aankoop ervan in 2004 heeft de bierbrouwerij een aanzienlijke groei doorgemaakt. De bierbrouwerij groeit jaarlijks met ongeveer 30%, waardoor de huidige locatie qua omvang en efficiëntie niet meer toereikend is. De Texelse Bierbrouwerij wenst een nieuwe brouwerij te bouwen en uit te breiden op de aaneengesloten bedrijfskavel van 45.000 m² aan de noordzijde van het bedrijventerrein aan het Vliegwiel op Texel. De Texelse Bierbrouwerij heeft de komende jaren gezien het productieproces de hele lengte van het terrein nodig, maar niet het gehele oppervlak. Eerst zal voor haar productielijn over de gehele lengte de helft van het terrein worden volgebouwd en als de groei zich doorzet zoals verwacht, dan heeft de brouwerij voor de uitbreiding van haar productielijn het gehele oppervlak van 45.000 m² nodig. De investering voor de Texelse Bierbrouwerij die gemoeid gaat met deze verplaatsing is groot en zij wil voorkomen dat ze op voorhand beperkt wordt in haar uitbreidingsmogelijkheden, die ze naar verwachting nodig zal hebben.

Naar aanleiding van de wens van de Texelse Bierbrouwerij heeft de raad de behoefte aan een bedrijfslocatie onderzocht in het door de raad op 19 april 2017 vastgestelde beleidsdocument Strategische Bedrijventerreinenvisie Texel. Ten behoeve van dit beleidsdocument zijn de zeven bedrijventerreinen van Texel geïnventariseerd. In totaal betreft het 550.000 m² netto. Op deze bedrijventerreinen zijn volgens het document Inventarisatie Strategische Bedrijventerreinenvisie Texel, bijlage 1 bij de Strategische Bedrijventerreinenvisie Texel, 166 bedrijven gevestigd. Uit deze inventarisatie is gebleken dat het huuraanbod op de bedrijventerreinen 2.369 m² betreft, dat er 4.137 m² aan bedrijfs- en kantoorruimte te koop staat en dat het aanbod bouwkavels zeer beperkt is, namelijk één kavel van 3.915 m². Verder volg uit de Inventarisatie Strategische Bedrijventerreinenvisie Texel dat op bedrijventerreinen op Texel in 2015 volgens het Landelijk Informatiesysteem van Arbeidsplaatsen geen leegstand was. Het bestaande aanbod bestaat aldus slechts uit kleinere percelen waarop niet in de huisvestingswens van de brouwerij kan worden voorzien. Ten behoeve van de inventarisatie van de behoefte aan bedrijventerrein heeft een enquête plaatsgevonden. Uit deze enquête is gebleken dat vijftien bedrijven binnen drie jaar een ruimtebehoefte hebben van 50.950 m² tot 54.300 m² netto, waarvan de behoefte van de Texelse Bierbrouwerij aan 45.000 m² bedrijventerrein deel uitmaakt. De totale ruimtebehoefte binnen 10 jaar bedraagt volgens de Inventarisatie Bedrijventerreinen Texel 86.000 m² tot 94.000 m².

9.3.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, zal in het kader van de Ladder van geval tot geval moeten worden bezien welk regionaal schaalniveau past bij de stedelijke ontwikkeling waarin het plan voorziet. De Texelse Bierbrouwerij is al gevestigd op Texel en wil zich op een nieuwe locatie op Texel vestigen en uitbreiden. De raad en de Texelse Bierbrouwerij hebben toegelicht dat Texel als vestigingsplaats voor de Texelse Bierbrouwerij en de gemeente Texel van belang is in verband met de werkgelegenheid op Texel, de lokale toeleveranciers en omdat de brouwerij als lokale brouwerij op Texel gestart is en daar ook graag wil blijven. De Texelse Bierbrouwerij heeft daarnaast toegelicht dat een deel van de gebruikte grondstoffen van Texel komt. Hetgeen [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 4] hebben aangevoerd geeft de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onder de voornoemde omstandigheden niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van Texel als in aanmerking te nemen gebied voor de stedelijke ontwikkeling, waarin het plan voorziet. Daarbij betrekt de Afdeling ook dat de raad dergelijke omstandigheden een rol mag laten spelen bij het bepalen van het terzake relevante gebied. Dat voor de productie van het bier ook producten worden gebruikt die niet van Texel komen, dat het vermouten in België plaatsvindt en dat een deel van de werknemers niet op Texel woont, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid ook andere gebieden had moeten betrekken in zijn onderzoek.

9.4.     Onder verwijzing naar de Strategische Bedrijventerreinenvisie Texel en de Inventarisatie Strategische Bedrijventerreinenvisie Texel stelt de raad zich op het standpunt dat met de verplaatsing en de uitbreiding van een bestaand bedrijf op Texel wordt geacht te zijn voorzien in een behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De Afdeling acht dit standpunt, gelet op het bestaande aanbod en de onderzochte behoefte, niet onredelijk. De stelling dat de "achterblijflocatie" aan de Schildersweg 214b niet is betrokken in het onderzoek, doet hier niet aan af, nu zoals de raad stelt niet de totale ruimtebehoefte wordt ingevuld met dit bestemmingsplan en er een ruimtevraag overblijft waarin deze "achterblijflocatie" kan voorzien.

9.5.    Ten aanzien van de vraag of in de behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied door benutting van terreinen elders op Texel heeft de raad toegelicht dat, zoals volgt uit de Inventarisatie Strategische Bedrijventerreinenvisie Texel, op Texel één bedrijfskavel van 3.915 m² beschikbaar is en door middel van herstructurering of transformatie het niet mogelijk is om een aaneengesloten kavel van 45.000 m² te creëren. De enige mogelijkheid is volgens de raad de uitbreiding van bedrijventerrein Oudeschild aan de noordzijde. Het bedrijventerrein van Oudeschild is het enige terrein met een bovenlokaal karakter en is bedoeld voor zwaardere bedrijvigheid waardoor een bedrijf als de Texelse Bierbrouwerij hier bij uitstek thuishoort, aldus de raad. Nu de raad, gelet op hetgeen is overwogen onder 9.3, bij de beoordeling van de behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, uit heeft mogen gaan van Texel als daarbij in aanmerking te nemen regio en [appellant sub 1], Natuur & milieufederatie Noord-Holland, niet hebben bestreden dat op de bestaande bedrijventerrein op Texel niet in de behoefte kan worden voorzien, ziet de Afdeling in het betoog van [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 4] geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet kan worden voorzien in de behoefte binnen bestaand stedelijk gebied.

9.6.    Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

De betogen falen.

Alternatieven

10.    [appellant sub 1] en [appellant sub 4] voeren aan dat de raad ten onrechte geen alternatieven op het vasteland heeft beoordeeld. [appellant sub 1] stelt daartoe dat de stelling van de raad dat het gaat om een Texels product met Texelse grondstoffen niet juist is. Hij stelt dat de hoeveelheid drinkwater die benodigd is niet beschikbaar is op Texel en dat de benodigde mout na het vermouten met vrachtauto’s naar Texel wordt vervoerd. [appellant sub 1] stelt dat de raad had moeten kiezen voor alternatieven op het vasteland onder meer vanwege de vrachtwagenbewegingen die deze ontwikkeling met zich brengt. [appellant sub 4] wijst op de braakliggende industrieterreinen in Den Helder (De Dogger, Kooypunt en Kooyhaven) waar de grote productiesilo’s van de bierbrouwerij kunnen worden gebouwd. Verder wijst [appellant sub 4] op gronden bij Edam en Volendam gecombineerd met het braakliggend industrieterrein bij Purmerend.

10.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die daarbij betrokken zijn. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

De raad heeft toegelicht dat niet is gekozen voor alternatieven op het vasteland, omdat de Texelse Bierbrouwerij al gevestigd is op Texel en deze vestigingsplaats van belang is voor de bierbrouwerij, maar ook voor de lokale toeleveranciers, alsmede voor de gemeente Texel onder meer vanwege de toeristische meerwaarde en de werkgelegenheid. De Afdeling is van oordeel dat de raad de door [appellant sub 1] en [appellant sub 4] voorgestelde alternatieven op het vasteland niet bij zijn beoordeling heeft hoeven te betrekken. De Afdeling ziet in de betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4], gelet op de gegeven toelichting, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen vanwege de door [appellant sub 1] en [appellant sub 4] aangedragen alternatieven op het vasteland.

Het betoog faalt.

Waarden Waddengebied

11.    [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 4] voeren aan dat de uitbreiding van het bedrijventerrein in strijd is met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Volgens [appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland is ten onrechte niet getoetst, ook niet in de m.e.r.-beoordeling en de Strategische Bedrijventerreinenvisie Texel, of de uitbreiding significante gevolgen heeft voor de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Bebouwing is volgens hen alleen toegelaten indien is uitgesloten dat de bebouwing of de functie alleen of in combinatie met ander gebruik significante gevolgen kan hebben voor deze kwaliteiten. [appellant sub 1] wijst erop dat de afstand tussen de Waddenzee en de nieuwe bebouwing ongeveer 550 m bedraagt en vanuit de Waddenzee zicht zal zijn op de bebouwing. [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 4] stellen onder verwijzing naar de Strategische Bedrijventerreinenvisie Texel, dat de in het Barro bedoelde waarden in de huidige situatie al onder druk staan. Na een cumulatieve beoordeling, moet volgens hen dan ook worden geconcludeerd dat de beoogde uitbreiding van het bestaande omvangrijke bedrijventerrein - met onder meer een proeflokaal van 700 m² dat veel hinder met zich brengt - die het dorp Oudeschild nog meer ondergeschikt maakt aan het bedrijventerrein, significante gevolgen heeft voor de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Natuur & Milieufederatie Noord-Holland wijst daarnaast op de mogelijke lichthinder van de ontwikkelingen. Indien significante gevolgen niet zijn uitgesloten, is nieuwe bebouwing alleen toegelaten als sprake is van zwaarwegende redenen van groot openbaar belang, er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en de negatieve effecten zoveel mogelijk worden beperkt. Hiervan is volgens [appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland geen sprake.

[appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland voeren verder aan dat de maximaal toelaatbare bouwhoogten en de aard of functie van de nieuwe bebouwing ingevolge het Barro moeten passen bij de aard van het omringende landschap. In dit verband wijzen [appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland erop dat binnen het gehele bouwvlak mag worden gebouwd en het complex zichtbaar in het landschap zal worden gesitueerd. Zij stellen dat de bebouwing zowel wat betreft de bouwmassa, de omvang als de hoogte niet passend is binnen de omgeving.

11.1.    Primair stelt de raad zich ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 4] op het standpunt dat de beroepsgronden over het Barro, gelet op het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb, buiten beschouwing dienen te blijven. De raad wijst op een uitspraak van de Afdeling van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1316.

11.2.    In de uitspraak waar de raad naar verwijst wordt overwogen dat de in het Barro opgenomen normen weliswaar gericht zijn tot de raad als bevoegd bestuursorgaan, maar dat hieruit niet zonder meer volgt dat deze normen niet mede strekken ter bescherming van de belangen van individuele burgers. Uit de nota van toelichting bij het Barro (nota van toelichting blz. 42; Stb. 2001, 391) blijkt dat het rijksbeleid voor de Waddenzee, invulling geeft aan de hoofddoelstelling voor de Waddenzee, te weten duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. Titel 2.5 van het Barro ziet niet alleen op de Waddenzee, maar op het Waddengebied als geheel. Nu de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4] liggen in het Waddengebied is het belang van [appellant sub 1] en [appellant sub 4] bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving voldoende verweven met het algemene belang dat titel 2.5 beoogt te beschermen.

Het betoog van de raad over relativiteit faalt.

11.3.    De Afdeling stelt vast dat het plangebied niet ligt binnen het gebied dat op grond van artikel 2.5.3, tweede lid, in samenhang met kaart 4 bij het Barro is aangewezen als de Waddenzee. Het plangebied ligt wel binnen het gebied dat is aangewezen als Waddengebied. Dit betekent dat het plan moet worden getoetst aan artikel 2.5.6, in samenhang met de artikelen 2.5.2, 2.5.4 en 2.5.5, van het Barro. Daarbij moet worden beoordeeld of het nieuwe gebruik en de nieuwe bebouwing die het plan in het Waddengebied mogelijk maakt significante negatieve gevolgen kan hebben voor de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten van de Waddenzee.

11.4.    De gevolgen voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zijn volgens de raad onderzocht en integraal beoordeeld. Bij de locatiekeuze is er bijvoorbeeld rekening mee gehouden dat het terrein aansluit op een bestaand bedrijventerrein en bij het bepalen van de maximum bouwhoogte is rekening gehouden met het zicht vanuit de Waddenzee op het terrein. Daarnaast heeft de raad artikel 3, lid 3.3.1 en lid 3.3.2, in de planregels opgenomen, zodat het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid heeft nadere eisen te stellen om eventuele negatieve effecten in de planuitwerking te voorkomen. Zo kan het college nadere eisen stellen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de landschappelijke en ecologische waarden en het ruimtelijk beeld, bijvoorbeeld met betrekking tot de hoogte, de situering en de toepassing van lantarenpalen en lichtarmaturen ter beperking van lichthinder. Daarnaast kan het college nadere eisen stellen met het oog op een goede landschappelijke inpassing ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - landschappelijke inpassing" overeenkomstig het Beeldkwaliteitsplan dat  onderdeel is van de regels. Onder verwijzing naar het voorgaande stelt de raad zich op het standpunt dat de ontwikkeling waarin het plan voorziet geen significante negatieve effecten heeft op de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de Waddenzee, dat wil zeggen rust, weidsheid, open horizon, natuurlijkheid met inbegrip van de duisternis, archeologische waarden en kenmerkende cultuurhistorische structuren en elementen.

De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Daarbij betrekt de Afdeling het voorgaande en de omstandigheid dat, zoals de raad stelt, het zicht vanuit de Waddenzee op het plangebied grotendeels wordt bepaald door de dijk, de haven en bestaande bebouwing van Oudeschild, zoals het bedrijf Tatenhove B.V. De bebouwing die in het plangebied kan worden gerealiseerd zal voor het merendeel niet zichtbaar zijn vanuit de Waddenzee, uitzonderingen zoals schoorstenen daargelaten.

11.5.    Over artikel 2.5.12 van het Barro heeft de raad toegelicht dat zowel de maximale goot- en bouwhoogte van 7,5 m respectievelijk 10 m als de maximale bouwhoogte na toepassing van de afwijkingsbevoegdheid van 15 m, aansluiten bij de toegestane bouwhoogten van het naastgelegen bedrijventerrein en bij de maximale bouwhoogten die voor agrarische bedrijfsbebouwing zijn toegestaan. De raad wijst in dit verband op de bebouwing van Tatenhove B.V. aan de IJsdijk met een bouwhoogte van 14 m en het afvalbrengstation De Hamster met een bouwhoogte van 14 m. Gelet hierop en nu het voorziene bedrijventerrein aansluit op een reeds bestaand bedrijventerrein, ziet de Afdeling in het betoog van [appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de maximaal toelaatbare bouwhoogten en de aard en functie van de nieuwe bebouwing passen bij de aard van het omringende landschap.

Het betoog faalt.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland

12.    [appellant sub 1] voert aan dat een plan dat in het landelijk gebied voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 15 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: PRV) moet voldoen aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (hierna: de Leidraad). In paragraaf 4.3.1 van de Leidraad zijn de kernkwaliteiten van het keileemlandschap opgenomen. [appellant sub 1] wijst op de aardkundige waarden, de archeologische waarde van de ondergrond en de openheid van het landschap. In de plantoelichting is volgens [appellant sub 1] ten onrechte niet beschreven hoe wordt omgegaan met deze kernkwaliteiten uit de Leidraad, waardoor sprake is van strijd met artikel 15 van de PRV.

[appellant sub 1] wijst erop dat alleen het voorerf conform het Beeldkwaliteitsplan dient te worden gerealiseerd. [appellant sub 1] stelt dat in het plan had moeten worden geborgd dat ook de rest van de bebouwing conform het Beeldkwaliteitsplan wordt gerealiseerd.

12.1.    De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie kent negen verschillende landschapstypen. De Afdeling stelt vast dat het plangebied in het landschapstype "Keileemlandschap" ligt. In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie worden de kernkwaliteiten behorend bij dit landschapstype omschreven. Bij de ondergrond staat bijvoorbeeld het kenmerkende glooiende reliëfrijke karakter van het stuwwallenlandschap en de relatieve kleinschaligheid op Texel. Bij het landschaps-DNA worden onder meer de historische structuurlijnen en de openheid genoemd.

12.2.    De raad heeft in dit verband toegelicht dat het plan in het kader van het wettelijk vooroverleg is voorgelegd aan de provincie Noord-Holland, dat de provincie Noord-Holland advies heeft gevraagd aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling en dat provincie Noord-Holland heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het plan. Volgens de raad wordt in het plan rekening gehouden met de historische structuurlijnen en het naastgelegen natuurgebied. De raad wijst erop dat de noordelijk gelegen weg, een voormalige route richting 't Bergje, en het verkavelingspatroon behouden blijven. De raad stelt dat de bebouwing de voormalige route benadrukt en dat middels het opknippen van de bebouwing de ontwikkeling passend is binnen het landschap. Door de uitbreiding direct aansluitend op het bestaande bedrijventerrein te realiseren wordt de openheid zoveel als mogelijk behouden, aldus de raad. Voor de archeologische waarde wijst de raad op de Archeologische Quickscan, bijlage 8 bij de plantoelichting, het Archeologisch bureauonderzoek met veldtoets, bijlage 9 bij de plantoelichting, en het Archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven, bijlage 10 bij de plantoelichting. Vanwege de conclusies die uit de Archeologische Quickscan volgden, is een bureauonderzoek met veldtoets uitgevoerd. Uit het laatst genoemde onderzoek is gebleken dat er op de locatie geen archeologische resten aanwezig zijn. Voor de aardkundige waarden verwijst de raad naar de plantoelichting waarin staat dat met het uiteindelijk op te stellen inrichtingsplan rekening wordt gehouden met deze waarden.

De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de kernkwaliteiten uit de Leidraad. Het betoog van [appellant sub 1] over de kernkwaliteiten biedt geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van strijd met artikel 15 van de PRV.

12.3.    Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat de realisatie van de bebouwing conform het Beeldkwaliteitsplan in de planregels had moeten worden geborgd, stelt de raad dat er in dit geval geen noodzaak bestaat het Beeldkwaliteitsplan te koppelen aan het gehele plan, omdat het beeldkwaliteitsplan gedeeltelijk is vertaald in de planregels door middel van de bestemming "Groen" en de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - landschappelijke inpassing". De raad wijst erop dat het college op basis van artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels, met het oog op een goede landschappelijke inpassing ter plaatse van deze functieaanduiding overeenkomstig het Beeldkwaliteitsplan nadere eisen kan stellen. De raad wijst er daarnaast op dat het Beeldkwaliteitsplan geldt als kader bij de welstandstoets en het college op grond van artikel 3, lid 3.3.1, van de planregels nadere eisen kan stellen aan de situering van de bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het ruimtelijk beeld en de landschappelijke en ecologische waarden. De raad heeft ter zitting toegelicht dat artikel 3, lid 3.3.1, van de planregels een ruimere bevoegdheid geeft dan artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels, omdat bij de toepassing van dit artikellid niet alleen nadere eisen kunnen worden gesteld overeenkomstig het Beeldkwaliteitsplan.

De Afdeling overweegt dat geen wettelijke verplichting bestaat tot het koppelen van een Beeldkwaliteitsplan aan een bestemmingsplan, en ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich gelet op voorgaande omstandigheden niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de het Beeldkwaliteitsplan voldoende doorwerkt.

Het betoog faalt.

13.    [appellant sub 4] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 11, tweede lid en artikel 12, eerste en tweede lid, van de PRV.

13.1.    De Afdeling stelt vast dat artikel 11 en artikel 12 van de PRV zijn vervallen. Omdat ook ter zitting door [appellant sub 4] niet kon worden toegelicht waarom het plan overigens in strijd is met de PRV, kan deze beroepsgrond verder niet worden besproken.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

14.    [appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland voeren aan dat het plan onaanvaardbare geur- en geluidhinder tot gevolg zal hebben ter plaatse van de woning van [appellant sub 1] aan de [locatie]. [appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland stellen daartoe allereerst dat de afstand tussen de bierbrouwerij en de woning ongeveer 75 m bedraagt, terwijl deze afstand volgens de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) minimaal 300 m dient te bedragen. Veel woningen rondom het bedrijventerrein betreffen bedrijfswoningen. De woning van [appellant sub 1] aan de [locatie] betreft echter een burgerwoning. Volgens [appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland is onvoldoende rekening gehouden met deze burgerwoning.

[appellant sub 1] voert verder aan dat de raad bij de beoordeling van de geureffecten ten onrechte is uitgegaan van een jaarproductie van minder dan 200.000 hectoliter bier, terwijl in het Masterplan wordt gesproken over een jaarproductie van 350.000 hectoliter bier. Bij de beoordeling van de geluideffecten is de raad volgens [appellant sub 1] wel uitgegaan van 350.000 hectoliter bier, maar ook dit is volgens hem niet juist omdat de maximale jaarproductie niet is vastgelegd in de planregels en bovendien ook andere bedrijven dan een bierbrouwerij zijn toegestaan.

[appellant sub 1] en [appellant sub 4] voeren voorts aan dat bij de berekening van de geluidbelasting ter plaatse van de woning van [appellant sub 1] in het rapport "Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Texelse Bierbrouwerij te Oudeschild", bijlage 6 bij de plantoelichting (hierna: Akoestisch onderzoek), ten onrechte wordt gerekend met 12 vrachtwagens en 23 bestel- en personenwagens. [appellant sub 1] stelt daartoe allereerst dat rekening is gehouden met verkeersgetallen die niet overeen komen met de kencijfers voor verkeersgeneratie uit publicatie 317 van het CROW "Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie publicatie" (hierna: de CROW-publicatie) en niet duidelijk is waarom daarvan wordt afgeweken. [appellant sub 4] wijst op de 50.000 bezoekers per jaar die nu al naar het bezoekerscentrum komen. [appellant sub 1] wijst op de verschillen in de aantallen verkeersbewegingen waarmee in verschillende onderzoeken is gerekend. Deze verschillen zijn volgens [appellant sub 1] niet verklaarbaar, waardoor de onderzoeken niet concludent zijn en de raad zich niet op deze onderzoeken heeft mogen baseren. [appellant sub 1] wijst op de notitie "Notitie verkeerseffecten verplaatsing Texelse Bierbrouwerij", opgesteld door Goudappel Coffeng, bijlage 14 bij de plantoelichting (hierna: Notitie verkeerseffecten), waaruit volgens hem volgt dat bij een jaarproductie van 350.000 hectoliter sprake zal zijn van 46 vrachtwagens en 36 bestel- en personenauto’s per etmaal. Daarnaast wijst [appellant sub 1] op het rapport "Aanvulling akoestisch onderzoek en geuronderzoek Masterplan Texelse bierbrouwerij", opgesteld door Noorman Bouw- en milieu-advies, bijlage 5 bij de plantoelichting (hierna: Aanvulling akoestisch- en geuronderzoek), waarin wordt gerekend met 23 vrachtwagens en 28 bestel- en personenwagens. Verder wijst [appellant sub 1] op de berekening in het kader van de luchtkwaliteit waarin wordt uitgegaan van 12 vrachtwagens en 23 bestel- en personenwagens, en een rapport van Noorman Bouw- en milieu-advies (dat uiteindelijk niet aan het besluit ten grondslag is gelegd) waarin wordt gerekend met 146 vrachtwagens en 40 personenauto’s. Voorts wijst [appellant sub 1] op een berekening die hij zelf heeft gemaakt, waar volgens [appellant sub 1] uit volgt dat veel meer vrachtwagens nodig zijn dan de vrachtwagens waarmee in de onderzoeken naar de geluideffecten wordt gerekend. Uit deze berekening volgt volgens [appellant sub 1] daarnaast dat ook de aantallen voor personenauto’s veel hoger zouden moeten liggen. Ook [appellant sub 4] wijst op een eigen gemaakte berekening, waaruit volgens hem volgt dat sprake zal zijn van 180 personenwagens per dag en 14.442 vrachtwagens per jaar. [appellant sub 1] merkt tot slot op dat er in de onderzoeken naar de geluideffecten ten onrechte van wordt uitgegaan dat de voertuigen maximaal 25 m afleggen, terwijl het terrein 460 m diep is.

14.1.    Het plan voorziet in de realisatie van een bierbrouwerij, een categorie 4.2 bedrijf volgens de VNG-brochure. De richtafstanden voor een bierbrouwerij bedragen respectievelijk 300 m en 100 m voor de aspecten geur en geluid. Binnen een afstand van 100 m zijn volgens de plantoelichting gevoelige bestemmingen aanwezig, waaronder de woning van [appellant sub 1] aan de [locatie] die op een afstand ligt van ongeveer 75 m. De afstanden in de VNG-brochure zijn richtafstanden waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. Omdat niet wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure heeft de raad onderzoeken laten uitvoeren naar onder meer de aspecten geur en geluid om na te gaan of toch sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

14.2.    De raad mag bij de beoordeling van de gevolgen voor geluid en geur uitgaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. In dit verband heeft de raad toegelicht dat het plan niet alleen een bierbrouwerij, maar ook andere bedrijven toelaat, omdat het wenselijk is dat het plan zoveel mogelijk aansluit bij de planregeling die geldt voor het bestaande bedrijventerrein. Omdat de gronden door de gemeente Texel worden uitgegeven aan de Texelse bierbrouwerij is de beoordeling toegespitst op de voorziene vestiging en uitbreiding van de bierbrouwerij. De Texelse bierbrouwerij heeft aangegeven dat tien jaar na vaststelling van het plan een productie zal worden bereikt van ongeveer 157.000 hectoliter per jaar. In het Akoestisch onderzoek en het rapport "Geuronderzoek bestemmingsplan Texelse bierbrouwerij te Oudeschild", opgesteld door Noorman Bouw- en milieu-advies, bijlage 4 bij de plantoelichting (hierna: Geuronderzoek), is onderzoek gedaan naar de (geur- en geluid)effecten van een bierbrouwerij met een productie van 157.000 hectoliter per jaar. Omdat in de toekomst een jaarproductie van maximaal 350.000 hectoliter wordt verwacht met bijbehorende logistiek, is ook een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van een bierbrouwerij met een productiecapaciteit van 350.000 hectoliter bier per jaar. Dit onderzoek staat beschreven in het rapport Aanvulling akoestisch- en geuronderzoek en ziet, anders dan [appellant sub 1] lijkt te veronderstellen, niet alleen op de gevolgen voor geluid maar ook de gevolgen voor geur. Volgens de raad is een jaarproductie van 350.000 hectoliter bier "worstcase" en een representatieve invulling van de planologische mogelijkheden.

14.3.    De Afdeling is van oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Het is immers niet uitgesloten dat op een locatie van deze omvang en met de aldaar toegestane bebouwingsmogelijkheden, een jaarproductie van meer dan 350.000 hectoliter bier per jaar kan worden bereikt. In zoverre maakt het plan meer mogelijk dan de raad heeft beoogd te regelen. Dit betekent dat het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Nu de raad alleen de gevolgen van een bierbrouwerij met een jaarproductie van maximaal 350.000 hectoliter bier heeft beoordeeld terwijl het plan ook een bierbrouwerij van een grotere omvang toelaat, heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit plan geen onaanvaardbare geur- en geluidhinder met zich zal brengen.

Het betoog slaagt.

14.4.    Over de verkeersaantallen overweegt de Afdeling dat de raad bij de berekening van de verkeersbewegingen niet gehouden is om de kencijfers van het CROW te hanteren. De raad moet onderzoek doen naar de verkeersgeneratie en motiveren waarom kan worden uitgegaan van bepaalde verkeerscijfers.

De raad heeft toegelicht dat in het Akoestisch onderzoek en bij de berekening in het kader van de luchtkwaliteit, op basis van een inschatting van de Texelse bierbrouwerij, bij de beoordeling van de effecten van een bierbrouwerij met een jaarproductie van 157.000 hectoliter is gerekend met 12 vrachtwagens en 23 bestel- en personenwagens per etmaal. In de Aanvulling akoestisch- en geuronderzoek is, eveneens op basis van een inschatting van de Texelse bierbrouwerij, bij de beoordeling van de effecten van een bierbrouwerij met een jaarproductie van 350.000 hectoliter, gerekend met 23 vrachtwagens en 28 bestel- en personenwagens. De raad stelt dat in de Notitie verkeerseffecten, anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 4] veronderstellen, eveneens is uitgegaan van 23 vrachtwagens die heen en terug rijden en dus 46 ritten opleveren. Er zit wel een verschil tussen het aantal bestel- en personenwagens. In de Notitie verkeerseffecten wordt zowel bij een productie van 157.000 hectoliter bier per jaar als bij een productie van 350.000 hectoliter bier per jaar uitgegaan van 1 bestelauto die 2 ritten oplevert en 17 personenauto’s die 34 ritten opleveren, terwijl in de Aanvulling akoestisch- en geuronderzoek wordt uitgegaan van 28 bestel- en personenwagens en in het Akoestisch onderzoek van 23 bestel- en personenwagens. Dit verschil is volgens de raad verklaarbaar, omdat in de opgave van de bierbrouwerij is uitgegaan van de bezorging van pakketten door een reguliere bezorgdienst die bij meerdere bedrijven pakketten bezorgt, waarvoor derhalve een deelfactor is opgenomen. Omdat dit onverlet laat dat er wel een vervoersbeweging plaatsvindt, is deze verkeersbeweging in het Akoestisch onderzoek en de Aanvulling akoestisch- en geuronderzoek als 1 verkeersbeweging opgenomen. In de berekeningen van Goudappel Coffeng is deze correctie niet doorgevoerd waardoor in die rapportage lagere verkeerscijfers staan. Volgens de raad heeft Goudappel Coffeng aangegeven dat het minimale verschil geen afbreuk doet aan de conclusie van de rapportage.

De raad heeft verder toegelicht dat in het ontwerpbestemmingplan, en het onderzoek van Noorman Bouw- en milieu-advies dat niet aan het vastgestelde besluit ten grondslag is gelegd, werd uitgegaan van hogere verkeersaantallen, omdat bij de planvorming in eerste instantie werd uitgegaan van een lineair verband tussen de productie en het aantal verkeersbewegingen en deze aanname onjuist is gebleken. Voorts heeft de raad toegelicht dat [appellant sub 1] in zijn berekening op hogere aantallen uitkomt omdat hij ervan uit gaat dat er 12 blokpallets passen in een vrachtwagen, terwijl wordt gewerkt met europallets waarvan er 26 tot 28 met 1 vrachtwagen worden vervoerd. Daarnaast gaat [appellant sub 1] er volgens de raad ten onrechte van uit dat voor het vervoeren van 9.975.000 kg bierbostel (een restproduct van de bierbrouwerij) met een capaciteit van 15.000 kg per vracht 665 vrachtwagens nodig zijn. Bierbostel kan namelijk worden geperst waardoor het volume vermindert en daarnaast wordt het gebruikt als het veevoer voor het lokale vee, waardoor het vervoer van dit product een vervanging van veevoertransporten oplevert, aldus de raad. Deze vervanging zorgt volgens de raad voor een afname van het aantal verkeersbewegingen.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, ook als uit het plan zou volgen dat de bierbrouwerij niet meer bier mag produceren dan 350.000 hectoliter, met voorgaande toelichting en de Notitie verkeerseffecten, het Akoestisch onderzoek en de Aanvulling akoestisch- en geuronderzoek de aangehouden verkeersgeneratie onvoldoende gemotiveerd. Het aantal verkeersbewegingen dat volgt uit de Notitie verkeerseffecten, het Akoestisch onderzoek en de Aanvulling akoestisch- en geuronderzoek is niet onderbouwd en de berekening van dit aantal is niet inzichtelijk gemaakt. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk hoeveel vrachtwagens noodzakelijk zijn voor het vervoer van 350.000 hectoliter bier en het transport van de daarvoor benodigde ingrediënten. Daarnaast is gebleken dat een verdubbeling wordt verwacht van het aantal bezoekers van het bezoekerscentrum en maar een lichte stijging wordt verwacht ten opzichte van de huidige situatie wat betreft het aantal personenauto’s. Ook deze lichte stijging is onvoldoende gemotiveerd, nu bijvoorbeeld niet duidelijk is hoeveel bezoekers en hoeveel werknemers met de auto worden verwacht en waar dit op gebaseerd is.

Het betoog slaagt.

14.5.    Over het standpunt van [appellant sub 1] dat er in de onderzoeken ten onrechte van wordt uitgegaan dat de voertuigen maximaal 25 m afleggen, terwijl het voorziene terrein dieper is, overweegt de Afdeling dat, anders dan [appellant sub 1] stelt, is uitgegaan van een rijroute van ongeveer 400 m. Deze route is vervolgens opgedeeld in segmenten van 25 m. De Afdeling ziet in de stelling van [appellant sub 1] geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet uit heeft mogen gaan van een rijroute van ongeveer 400 m, waarover zowel heen als terug gereden wordt.

Het betoog faalt.

Ecologie

15.    [appellant sub 1] en [appellant sub 4] voeren aan dat de aanleg en instandhouding van de maatregelen die moeten voorkomen dat sprake is van een significante verstoring van de Noordse woelmuis niet zijn geborgd in het plan. Daarnaast voert [appellant sub 1] aan dat de effecten van verdroging als gevolg van grondwateronttrekking ten onrechte niet in het ecologisch onderzoek zijn betrokken.

15.1.    De raad heeft toegelicht dat in het kader van het brouwproces op de locatie geen grondwateronttrekking plaatsvindt. Gelet hierop en op het onderzoek "Quickscan en voortoets t.b.v. verplaatsing Texelse Bierbrouwerij B.V. naar de Laagwaalderweg ong. te Oudeschild", opgesteld door Blom Ecologie, bijlage 11 bij de plantoelichting (hierna: Quickscan 2017), waarin wordt ingegaan op de effecten van verdroging door de verharding van de planlocatie en de demping van enkele kavelsloten, en waarin wordt geconcludeerd dat geen blijvende nadelige effecten optreden als gevolg van verdroging, bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de effecten van verdroging onvoldoende door de raad zijn onderzocht.

15.2.    In het onderzoek "Noordse Woelmuis en Waterspitsmuis onderzoek aan de Laagwaalderweg ong. te Oudeschild", bijlage 12 bij de plantoelichting (hierna: Onderzoek Noordse woelmuis"), staat beschreven dat de Noordse woelmuis binnen de grenzen van het plangebied niet is aangetroffen, maar dat binnen de invloedsfeer van het plan wel Noordse woelmuizen aanwezig zijn. Omdat dit gebied geïsoleerd ligt ten opzichte van andere potentieel geschikte leefgebieden bestaat in geval van verstoring door een toename van licht, geluid en dergelijke geen geschikte dispersieroute waardoor de aanleg van een verbindingsgebied volgens het Onderzoek Noordse woelmuis wenselijk is. In het Onderzoek Noordse woelmuis wordt geconcludeerd dat door realisatie van een dergelijk gebied vluchtmogelijkheden aan de soort worden geboden waardoor geen sprake is van een significante verstoring van de Noordse woelmuis. De raad heeft toegelicht dat hiertoe in het onderzoek een gebied is aangewezen als verbindingszone. De raad heeft ter zitting toegezegd dat dit gebied door de gemeente ook als zodanig zal worden ingericht en in stand gehouden en dat de betreffende gronden niet zullen worden overgedragen aan de Texelse Bierbrouwerij, maar in eigendom blijven van de gemeente Texel. Gelet op het voorgaande en nu aan de gronden binnen dit gebied de bestemmingen "Groen" en "Water" zijn toegekend, deze bestemmingen voorzien in een verbindingsgebied, en de gronden grotendeels al zijn ingericht met groen en water, is het naar het oordeel van de Afdeling voldoende zeker dat de gronden als verbindingsgebied zullen worden ingericht en bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de aanleg en instandhouding van de maatregelen die moeten voorkomen dat sprake is van een significante verstoring van de Noordse woelmuis, onvoldoende zijn geborgd in het plan.

Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid

16.    [appellant sub 1] betoogt dat het plan niet uitvoerbaar is. [appellant sub 1] wijst erop dat de rioolwaterzuiveringsinstallatie voor Texel een capaciteit heeft van 49.000 inwonersequivalenten en de bierbrouwerij een belasting heeft van 6.000 inwonersequivalenten. [appellant sub 1] stelt dat de rioolwaterzuiveringsinstallatie volgens het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier in het hoogseizoen overbelast kan raken. Hierover zijn ten onrechte nog geen sluitende afspraken gemaakt met het Hoogheemraadschap, aldus [appellant sub 1].

16.1.    In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd.

De raad heeft toegelicht dat al geruime tijd overleg plaatsvindt tussen de Texelse Bierbrouwerij, de gemeente Texel en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Uit dit overleg is volgens de raad niet naar voren gekomen dat zich een acuut probleem voordoet, maar er worden wel maatregelen getroffen om het afvalwater op een goede manier af te voeren. Mocht zich op termijn een capaciteitsprobleem voordoen, dan maakt artikel 4, lid 4.4, van de planregels het door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk dat op eigen terrein een installatie voor de zuivering van afvalwater wordt gerealiseerd binnen de bestemming "Groen", waardoor het afvalwater zelfstandig gezuiverd kan worden.

Gelet op de toelichting van de raad en artikel 4, lid 4.4, van de planregels, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd.

Het betoog faalt.

Bestuurlijke lus

17.    De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen binnen zesentwintig weken na verzending van deze tussenuitspraak de - in overweging 14.3 en 14.4 geconstateerde - gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe dient de raad met inachtneming van hetgeen in overwegingen 14.3 en 14.4 is overwogen, een nieuw besluit te nemen. De raad kan er bijvoorbeeld voor kiezen de maximale productie van de bierbrouwerij vast te leggen in de planregels en, daarbij voor zover dat nodig is, aanvullend onderzoek te doen naar de milieu- en andere gevolgen van een bierbrouwerij met een dergelijke productiecapaciteit. De raad dient daarbij de verkeersgeneratie duidelijk en inzichtelijk in kaart te brengen en, voor zover nodig, de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken naar bijvoorbeeld de gevolgen voor geluid, geur en stikstofdepositie te actualiseren op basis van de aldus nader te berekenen verkeersgeneratie. Daarbij verwijst de Afdeling ook naar overweging 8.2. Voorts dient de raad de conclusie dat kan worden uitgesloten dat het plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft, in het licht van de in het verband van de uitvoering van de lusopdracht te verkrijgen nadere informatie moeten heroverwegen. De raad dient de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst van de opdracht mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Bij de voorbereiding ervan behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast.

Samenhangende beroepsgronden

18.    De beroepsgrond van [appellant sub 4] die ziet op het laden en lossen, de beroepsgrond van [appellant sub 1] die ziet op de route via de Waal, de beroepsgronden van [appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland over het bezoekerscentrum, de beroepsgronden van [appellant sub 1], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en [appellant sub 4] over de stikstofdepositie en de beroepsgronden van [appellant sub 1] en Natuur & Milieufederatie Noord-Holland over de conclusie van de m.e.r.-beoordeling, hangen inhoudelijk samen met de onder 14.3 en 14.4 geconstateerde gebreken. Die beroepsgronden zullen - zonodig - in de einduitspraak worden beoordeeld.

19.    De Afdeling merkt op dat de beroepsgronden van [appellant sub 4] over de stikstofdepositie en de omliggende Natura 2000-gebieden, niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, gelet op artikel 8:69a van de Awb. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant. De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. De kortste afstand tussen de woning van [appellant sub 4] en het Natura 2000-gebied "Waddenzee" bedraagt ongeveer 600 m. In het tussenliggende gebied liggen verschillende bedrijven en de haven. De kortste afstand tot Natura 2000-gebied "Duinen en Lage Land Texel" bedraagt meer dan 1 km. De afstanden zijn naar het oordeel van de Afdeling te groot om de Natura 2000-gebieden te kunnen rekenen tot de directe woon- en leefomgeving van [appellant sub 4]. De omstandigheid dat tussen de woning van [appellant sub 4] en Natura 2000-gebied "Duinen en Lage Land Texel" open agrarische gronden liggen doet aan dit oordeel, gelet op de afstand, niet af.

Proceskosten

20.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Texel, naar aanleiding van de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en Vereniging 10 voor Texel en [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B], op:

- om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen onder 6.4, 8.2, 14.3, 14.4 en 17 is overwogen, de daarin omschreven gebreken in het besluit van de raad van de gemeente Texel van 21 februari 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oudeschild, uitbreiding bedrijventerrein" te herstellen, en

- de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en te delen.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Bouman, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Bouman
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2020

849.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Wet natuurbescherming

Artikel 2.7, eerste lid

Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid.

Artikel 2.8, eerste lid

Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel a, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.

Besluit milieueffectrapport

Artikel 2, vijfde lid

Voor zover in de bijlage, onderdeel C, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt de verplichting tot het maken van een milieueffectrapport in zodanige gevallen. Voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt:

a. de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 en 7.20a van de wet in zodanige gevallen, en

b. de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16, 7.17, eerste tot en met vierde lid, 7.18, 7.19, eerste en tweede lid, en 7.20a van de wet in overige gevallen, uitgezonderd de gevallen, bedoeld in de categorieën D 49.1, D 49.2 en D 49.3 van de bijlage bij dit besluit.

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 3.1.6, tweede lid

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Artikel 2.5.2

1. Als landschappelijke kwaliteiten van de Waddenzee worden aangemerkt de rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid met inbegrip van de duisternis.

2. Als cultuurhistorische kwaliteiten van de Waddenzee worden aangemerkt:

a. de in de bodem aanwezige archeologische waarden, en

b. de overige voor het gebied kenmerkende cultuurhistorische structuren en elementen, bestaande uit:

[…]

Artikel 2.5.3

1. Als waddengebied wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand bij dit besluit en is verbeeld op kaart 4.

2. Als Waddenzee wordt aangewezen het gebied binnen het waddengebied, waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand bij dit besluit en is verbeeld op kaart 4.

Artikel 2.5.4

"Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de Waddenzee en dat gebruik of bebouwing mogelijk maakt, die afzonderlijk of in combinatie met ander gebruik of andere bebouwing significante gevolgen kan hebben voor de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten, bedoeld in artikel 2.5.2, wordt een beoordeling gemaakt van de gevolgen voor die kwaliteiten van het gebied.

Artikel 2.5.5

1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de Waddenzee maakt ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan geen nieuw gebruik of nieuwe bebouwing dan wel wijziging van bestaand gebruik of bestaande bebouwing mogelijk die significante negatieve gevolgen kan hebben voor de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten, bedoeld in artikel 2.5.2.

2. Als gebruik of bebouwing met significante negatieve gevolgen wordt in ieder geval aangemerkt gebruik dat of bebouwing die de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten aantast of bedreigt.

3. Het eerste lid is niet van toepassing indien verzekerd is dat:

a. sprake is van zwaarwegende redenen van groot openbaar belang, waaronder worden begrepen redenen van sociale of economische aard, argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of bereikbaarheid of sprake is van voor het milieu wezenlijk gunstige effecten;

b. geen reële alternatieven voor handen zijn voor de noodzakelijk geachte activiteiten, en

c. de optredende schade of andere negatieve effecten zoveel mogelijk worden beperkt.

Artikel 2.5.6

Op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het waddengebied, dat nieuw gebruik of nieuwe bebouwing dan wel een wijziging van bestaand gebruik of bestaande bebouwing mogelijk maakt en daardoor afzonderlijk of in combinatie met ander gebruik of andere bebouwing significante gevolgen kan hebben voor de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten, bedoeld in artikel 2.5.2, zijn de artikelen 2.5.4 en 2.5.5 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.5.12, eerste lid

Onverminderd hetgeen elders in dit besluit is bepaald ter zake van bebouwing, stelt een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het waddengebied, dat het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk maakt:

[…]

b. buiten het stedelijk gebied: regels die ertoe strekken dat de maximaal toelaatbare bouwhoogten alsmede de aard of de functie van nieuwe bebouwing passen bij de aard van het omringende landschap.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland

Artikel 15 ten tijde van belang

1. Een bestemmingsplan dat in het landelijk gebied voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 5a of een nieuw landgoed als bedoeld in artikel 13a, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:

a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;

b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;

c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;

d. de historische structuurlijnen;

e. cultuurhistorische objecten.

2. De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:

a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;

b. de ordeningsprincipes van het landschap;

c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;

d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);

e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.

[…]

4. In het kader van de bestemmingsplanprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies gevraagd over plannen met grote impact.

[…]

Bestemmingsplan "Oudeschild, uitbreiding bedrijventerrein"

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven, zoals die onder de categorieën 1, 2 en 3 zijn genoemd in bijlagen bij de regels bijlage 1 en naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

b. een bierbrouwerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bierbrouwerij' met sbi-code 1105 en milieucategorie 4.2.;

[…]

met daaraan ondergeschikt:

e. een bezoekerscentrum ten behoeve van een bierbrouwerij met daarbij behorende een proeflokaal en terrassen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - bezoekerscentrum’;

[…]

3.2 Bouwregels

3.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a. de bedrijfsgebouwen en overkappingen worden binnen een bouwvlak gebouwd, met dien verstande dat de afstand tot de bestaande windturbine tenminste 100 meter bedraagt;

[…]

c. de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen en overkappingen zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ aangegeven hoogtes bedragen;

[…]

e. de totale oppervlakte van gebouwen binnen het bouwvlak bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak.

[…]

3.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

a. het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub f in die zin dat de bouwhoogte van overige andere bouwwerken wordt vergroot ten behoeve van de bouw van schoorstenen en/of installaties, mits:

1. Deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de bouw van schoorstenen en/of installaties behorende bij een ter plaatse gevestigd bedrijf;

2. De bouwhoogte van een schoorsteen ten hoogste 25,00 m zal bedragen;

3. De bouwhoogte van een installatie ten hoogste 15,00 m zal bedragen;

4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden.

b. de dakhelling van gebouwen en/of overkappingen wordt verlaagd en/of verhoogd, mits:

1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden;

c. ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingszone - ontheffingsgebied’ kan de bouwhoogte worden verhoogd tot maximaal 15 meter voor gebouwen ten behoeve van silo’s mits de noodzaak voor het productieproces wordt aangetoond, waarbij de maximum oppervlakte 500 m2 bedraagt. Deze gebouwen mogen in plat worden uitgevoerd.

Artikel 4 Groen

[…]

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

a. de bestemming "Groen" ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied" wordt gewijzigd in de bestemming "Bedrijventerrein", indien de waterzuivering op Texel naar aanleiding van de bedrijfsactiviteiten van de bierbrouwerij onvoldoende capaciteit heeft, mits:

[…]