Uitspraak 201904761/3/R3


Volledige tekst

201904761/3/R3.
Datum uitspraak: 30 maart 2022

RECTIFICATIE

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Noordeloos, gemeente Molenlanden,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Noordeloos, gemeente Molenlanden,

3.       [appellant sub 3], wonend te Noordeloos, gemeente Molenlanden,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Molenlanden,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:531, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van die tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen onder 10.5 en 14.2 daarin is overwogen de gebreken in het besluit van de raad van 7 mei 2019, waarbij het bestemmingsplan "Noordeloos, [locatie A]" is vastgesteld, te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 15 juli 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Noordeloos, [locatie A]" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.

[appellanten sub 1], [persoon A] en [persoon B] (hier tezamen en in enkelvoud: [persoon A]) en [persoon C] en [persoon D] (hierna tezamen en in enkelvoud: [persoon C]) zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren te brengen. Zij hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Tegen het besluit van 15 juli 2021 hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten sub 1], [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 2 december 2021, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, als ook [persoon A] en [persoon C], zijn verschenen. [appellanten sub 1] en ook [appellant sub 3] hebben via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 10.5 overwogen dat het bouwvlak van de woning op het perceel [locatie B] gedeeltelijk is gelegen op gronden die ingevolge de bij de Visie ruimte en mobiliteit behorende kwaliteitskaart zijn aangemerkt als "Veen(weide)landschap". In zoverre is het bestemmingsplan in strijd met artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening ruimte omdat de nieuwe bebouwing niet geheel is voorzien binnen het lint/de bestaande structuur en ten onrechte in het veenweidelandschap.

De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 14.2 overwogen dat de raad de publiekrechtelijke borging van de sloop van de schuur op het perceel, kadastraal bekend gemeente Noordeloos, sectie D, nummer 828, achterwege heeft gelaten, terwijl de raad het vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk heeft geacht dat deze schuur wordt gesaneerd. De raad heeft het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).

2.       Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om die gebreken in het besluit van 7 mei 2019 binnen 26 weken te herstellen met inachtneming van rechtsoverweging 10.5 en 14.2 van die tussenuitspraak door het besluit van 7 mei 2019 te wijzigen of een nieuw besluit te nemen.

3.       Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak is het beroep van [appellanten sub 1] gegrond. Het besluit van 7 mei 2019 dient wegens strijd met artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening ruimte en artikel 3.1, eerste lid, van de Wro te worden vernietigd.

Herstelbesluit

4.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het bestemmingsplan opnieuw, gewijzigd, vastgesteld. Deze wijziging ziet erop dat de verbeelding van het bestemmingsplan is aangepast, waarbij het plandeel met de bestemming "Wonen" en het daarop ingetekende bouwvlak op het perceel [locatie B] zijn verkleind, als ook het plandeel met de bestemming "Tuin" die aan dat perceel is toegekend. Verder zijn aan het achterste gedeelte van het perceel de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hobbymatig agrarisch gebruik" toegekend. Voorts heeft de raad een planregel aan de regels van het bestemmingsplan toegevoegd over hobbymatig agrarisch gebruik, te weten in artikel 3.1, aanhef en onder b, van de planregels.

4.1.    In het raadsvoorstel, dat als bijlage bij het wijzigingsbesluit is gevoegd, is gemotiveerd waarom de raad het bestemmingsplan heeft gewijzigd zoals hierboven is beschreven. Daarin is onder meer verwezen naar de brief van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 26 mei 2021. Daarin staat onder meer dat de begrenzing van de contouren van het lint en het veenweidelandschap op de kwaliteitskaart indicatief van aard zijn en niet functioneren als harde begrenzing bij de beoordeling van de vraag aan welke richtpunten dient te worden getoetst. De raad heeft het bestemmingsplan aangepast met inachtneming van de aandachtspunten uit de brief van 26 mei 2021. Deze aanpassingen zien erop dat het plandeel met de bestemming "Wonen" en het daarin opgenomen bouwvlak zijn verkleind. Een driehoekig deel van het bouwvlak ligt echter nog steeds buiten de aanduiding "Linten" en binnen de aanduiding "Veen(weide)gebied". Gemiddeld genomen liggen de bestemming "Wonen" en het bijbehorende bouwvlak echter binnen de aanduiding "Linten", aldus de raad. Hierover wordt in het raadsvoorstel toegelicht dat het vanwege het recht van overpad van de eigenaar van de omliggende agrarische gronden, niet mogelijk is het bouwvlak meer op te schuiven naar de weg. De diepte van het bestemmingsvlak en bouwvlak is vergelijkbaar met die van andere woonpercelen aan de Grotewaard en Overslingeland, aldus het raadsvoorstel.

Verder staat in het raadsvoorstel dat is onderzocht of de tuin op het perceel verkleind kan worden. Dit heeft ertoe geleid dat de tuin met ongeveer 16 m is ingekort. Het achterste deel van het perceel zal gebruikt worden voor hobbymatig agrarisch gebruik. Omdat aan deze gronden de bestemming "Agrarisch" is toegekend, is vergunningvrij bouwen als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht ter plaatse van deze gronden niet toegestaan. Op deze manier is het deel van het perceel waar hoofdgebouw, bijgebouwen en tuin gerealiseerd kunnen worden beperkt tot een stuk grond van 55 m diepte en 30 m in de breedte. Hierbij is van belang geacht dat het gaat om de realisatie van een woning ter vervanging van een agrarisch bedrijf waar bedrijfsbebouwing was toegestaan, zowel vóór als over de wetering. Met de nieuwe situatie is sprake van een verbeterde ruimtelijke situatie, aldus het raadsvoorstel.

5.       De raad heeft gepoogd het onder 14.2 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek te herstellen door artikel 6.3.1 toe te voegen aan de planregels van het bestemmingsplan. Dit artikel luidt als volgt:

"a. Het gebruiken- en/of het in gebruik laten nemen van de nieuwe woning [locatie B] te Noordeloos is uitsluitend toegestaan indien de voormalige agrarische bebouwing en terreinverharding op de percelen, kadastraal bekend gemeente Noordeloos, sectie D, nummer 717 en 828, is verwijderd.

b. In afwijking van het gestelde onder a, moet de voormalige agrarische bebouwing en terreinverharding, zoals bedoeld onder a, uiterlijk 2 jaar nadat de omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe woning [locatie B] te Noordeloos is verleend, zijn gesloopt."

6.       Het besluit van 15 juli 2021 strekt tot vervanging van het besluit van 7 mei 2019. Ingevolge artikel 6.19, eerste lid, van de Awb is het besluit van 15 juli 2021 daarom onderdeel van het geding. Het beroep van [appellanten sub 1] is van rechtswege gericht tegen dit besluit.

De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3]

7.       [appellant sub 2] en [appellant sub 3] kunnen zich niet verenigen met de plandelen met de bestemmingen "Wonen", "Tuin" en "Agrarisch" op het perceel [locatie B]. Zij stellen dat de beoogde locatie van de woning op dat perceel in strijd is met artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening ruimte. Ook leidt de beoogde locatie van die woning tot een aantasting van beschermde flora en fauna. In dit verband wijzen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] erop dat de polder waarin het perceel is gelegen in de Verordening ruimte is aangewezen als belangrijk weidevogelgebied. [appellant sub 2] stelt ook dat de gekozen locatie van de woning leidt tot een verdere aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Als gevolg van het plan worden bovendien bestaande doorzichten in het landschap aangetast. [appellant sub 3] heeft bezwaren tegen de woning [locatie B] omdat die op korte afstand van zijn agrarische gronden zal komen te staan. Hij vreest hierdoor te worden beperkt in zijn bedrijfsvoering. Ten slotte betogen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat de raad - gelet op de tussenuitspraak - ten onrechte niet de mogelijkheid heeft onderzocht dat de beoogde woning binnen de "driehoek" vóór de wetering zal komen te liggen.

7.1.    De Afdeling ziet zich bij de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] in de eerste plaats voor de vraag gesteld of die beroepen ontvankelijk zijn. Zoals hiervoor is overwogen, is het door hen bestreden besluit van 15 juli 2021 genomen ter uitvoering van de tussenuitspraak van de Afdeling die betrekking had op het besluit van 7 mei 2019, waarbij het bestemmingsplan "Noordeloos, [locatie A]" oorspronkelijk is vastgesteld. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] geen beroep hebben ingesteld tegen het besluit van 7 mei 2019. Gelet op wat zij daarover hebben medegedeeld stelt de Afdeling tevens vast dat er geen gronden zijn die moeten leiden tot het oordeel dat hun redelijkerwijs niet valt te verwijten dat zij tegen het besluit van 7 mei 2019 geen beroep hebben ingesteld. Dit betekent volgens vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1354, dat zij in hun beroep tegen het besluit van 15 juli 2021 alleen dan kunnen worden ontvangen indien en voor zover zij door dat besluit in een nadeligere positie zijn gebracht. Gelet op het belang van een efficiënte geschillenbeslechting en de rechtszekerheid van andere partijen kan immers niet worden aanvaard dat na een tussenuitspraak nieuwe beroepen worden ingesteld met beroepsgronden die ook tegen het oorspronkelijke besluit konden worden aangevoerd.

7.2.    De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan ter plaatse van het perceel [locatie B] is gewijzigd in die zin dat het bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen" is verkleind en het daarop ingetekende bouwvlak is verkleind. Ook het bestemmingsvlak met de bestemming "Tuin" is verkleind en aan het achterste gedeelte van het perceel zijn in plaats van de bestemming "Tuin" de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hobbymatig agrarisch gebruik" toegekend. Als gevolg van het besluit van 15 juli 2021 kan de beoogde woning op het perceel [locatie B] minder ver in het landschap komen te liggen en vermindert ten opzichte van het besluit van 7 mei 2019 het ruimtebeslag op de voordien agrarische gronden. Gelet hierop valt niet in te zien dat de aanpassingen van het plandeel, waartegen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zich in beroep richten, hen in een nadeligere positie brengen. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] niet-ontvankelijk zijn.

8.       De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn niet-ontvankelijk.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Het beroep van [appellanten sub 1]

Verordening ruimte

10.     [appellanten sub 1] stellen dat de raad het onder 10.5 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet juist heeft hersteld. Volgens hen ligt het plandeel met de bestemming "Wonen" en het daarin gelegen bouwvlak deels nog steeds binnen de aanduiding "Veen(weide)gebied" van de bij de Visie ruimte en mobiliteit behorende kwaliteitskaart. In zoverre is nog steeds sprake van strijdigheid met artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening ruimte. [appellanten sub 1] merken verder op dat er op het perceel ook buiten het bouwvlak mogelijkheden bestaan voor het oprichten van nieuwe bebouwing, bijvoorbeeld door gebruik te maken van vergunningvrij bouwen in het achtererfgebied. Dit moet volgens hen worden voorkomen, omdat het relevante richtpunt uit de Visie ruimte en mobiliteit voor "Veen(weide)gebied" spreekt over "alle nieuwe bebouwing". Het gewijzigde plan geeft volgens hen ook geen uitvoering aan de aandachtspunten die het college van gedeputeerde staten in de brief van 26 mei 2021 heeft vermeld wat betreft de ligging van de woning in het lint. Zo is niet onderzocht of de voorgestane woning ook binnen de "driehoek" aan de overzijde van de wetering gerealiseerd zou kunnen worden. Ook is geen rekening gehouden met het tweede aandachtspunt van het college van gedeputeerde staten, omdat het plan nog steeds uitgaat van een diepe tuin.

- a. Toetsing aan het richtpunt voor "Veen(weide)landschap"

11.     Niet in geschil is dat het gewijzigde bouwvlak van de woning [locatie B] nog steeds voor een klein deel is gelegen op gronden die ingevolge de bij de Visie ruimte en mobiliteit behorende kwaliteitskaart zijn aangemerkt als "Veen(weide)landschap". Ook de gronden waaraan de bestemming "Tuin" is toegekend en waarop op grond van het plan bebouwing is toegestaan, liggen ten dele binnen gronden met de aanduiding "Veen(weide)landschap". In zoverre wordt dan ook niet voldaan aan artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening ruimte. Voor zover binnen de in "Veen(weide)landschap" gelegen gronden bebouwing wordt toegestaan, moet immers worden geconstateerd dat dit niet in overeenstemming is met het relevante richtpunt uit de Visie ruimte en mobiliteit. Daarin staat immers dat nieuwe bebouwing en bouwwerken moeten worden geplaatst binnen bestaande structuren en linten en niet in veenweidepolders. Dat de raad van mening is dat de ontwikkeling als zodanig een verbetering is van de ruimtelijke kwaliteit maakt dit niet anders. De omstandigheid dat het college van gedeputeerde staten in de brief van 26 mei 2021 aan de raad naar aanleiding van het gewijzigde plan te kennen heeft gegeven de begrenzing van de contouren van het lint en het veenweidelandschap op de kwaliteitskaart te beschouwen als zijnde "indicatief van aard" en niet als "harde begrenzing bij de beoordeling van de vraag aan welke richtpunten dient te worden getoetst", neemt de geconstateerde strijdigheid met artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening ruimte niet weg. Gelet op de duidelijke tekst van de Verordening ruimte op dit punt, ziet de Afdeling geen ruimte voor toepassing van de door het college van gedeputeerde staten voorgestane uitleg. Van die duidelijke bepaling kan slechts worden afgeweken met toepassing van de ontheffings- of afwijkingsbepalingen zoals die zijn neergelegd in de Verordening ruimte. De Afdeling stelt dan ook vast dat het herstelbesluit in zoverre onverminderd in strijd is met artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening ruimte.

Het betoog slaagt.

- b. Toetsing aan de richtpunten voor "Linten"

12.     [appellanten sub 1] hebben verder aangevoerd dat het plan voor zover bebouwing is toegestaan op het perceel [locatie B], niet voldoet aan de richtpunten voor "Linten", omdat geen rekening is gehouden met de historische gaafheid van het lint. Zij stellen dat bezien vanuit [locatie A] ruimte voor de tweede woning gevonden had kunnen en moeten worden binnen de "driehoek" vóór de wetering.

12.1.  In de Visie ruimte en mobiliteit staat over "Linten" dat linten lineaire, aangesloten bebouwing zijn langs wegen, waterwegen of dijken met een sterkte relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Volgens de Visie ruimte en mobiliteit is bij nieuwe ontwikkeling in een lint de huidige korrel, het profiel, de transparantie en het respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Volgens de toelichting bij dit richtpunt houdt respect voor de historische gaafheid van het lint in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing.

12.2.  In de plantoelichting is gemotiveerd dat het plan voldoet aan de richtpunten voor "Linten". Hierbij is benadrukt dat het plan niet voorziet in de realisatie van nieuwe woonbebouwing op onbebouwde agrarische gronden, maar dat het gaat om de realisatie van een woning ter vervanging van een agrarisch bedrijf. Verder is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waarin als uitgangspunt is genomen om de bestaande landschappelijke en cultuurhistorisch waardevolle elementen te behouden dan wel te versterken. Zo worden de bestaande beplantingsgroepen met streekeigen soorten binnen het plangebied behouden en in een goede staat van onderhoud teruggebracht. Het bestaande verkavelings- en slotenpatroon blijft gehandhaafd. De woonkavels worden op een passende en verantwoorde wijze landschappelijk ingericht, aldus de plantoelichting. De diepte van het bestemmingsvlak en bouwvlak is vergelijkbaar met die van andere woonpercelen aan de Grotewaard en Overslingeland, aldus het raadsvoorstel.

12.3.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor zover het plan is gelegen op gronden die ingevolge de bij de Visie ruimte en mobiliteit behorende kwaliteitskaart zijn aangemerkt als "Linten" wordt voldaan aan de daarop van toepassing zijnde richtpunten. Dat geen uitvoering zou zijn gegeven aan de aandachtspunten die het college van gedeputeerde staten in de brief van 26 mei 2021 heeft vermeld, is niet doorslaggevend, te minder omdat het daar gaat om aandachtspunten voor optimalisatie en de raad in het raadsvoorstel de positionering van het bouwvlak nader heeft gemotiveerd.  Hierbij wordt opgemerkt dat plaatsing van de woning binnen de "driehoek" vóór de wetering bezien vanuit [locatie A] door de raad niet wenselijk is geacht vanwege, zoals in de toelichting staat, de bescherming van de waterkering. Voor zover de in het plangebied geprojecteerde woning op het perceel [locatie B] is gelegen op gronden die ingevolge de bij de Visie ruimte en mobiliteit behorende kwaliteitskaart zijn aangemerkt als "Linten", ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd moet worden geacht met artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening ruimte.

Sloopverplichting

13.     De Afdeling stelt vast dat de sloop van de voormalige agrarische bebouwing en de terreinverharding op de percelen, kadastraal bekend gemeente Noordeloos, sectie D, nummer 717 en 828, in artikel 6.3.1 van de planregels is gekoppeld aan de ingebruikname van de woning op het perceel [locatie B]. Anders dan [appellanten sub 1] ziet de Afdeling niet in dat de raad het in 14.2 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet correct heeft hersteld. Met de in artikel 6.3.1 van de planregels neergelegde voorwaardelijke verplichting is bewerkstelligd dat de schuur zal worden gesloopt voordat de woning op het perceel [locatie B] in gebruik zal worden genomen, dan wel uiterlijk 2 jaar na verlening van de vergunning voor de bouw van die woning, indien die woning voor dat tijdstip al is gerealiseerd en in gebruik is genomen. Voor koppeling van de sloopverplichting aan de woning [locatie A], zoals [appellanten sub 1] willen, ziet de Afdeling geen grond. Nog daargelaten dat die woning al is gerealiseerd, valt niet in te zien dat de raad de verplichting tot sloop van de schuur die samenhangt met de bouw van een tweede woning in dit geval niet kon en mocht koppelen aan de ingebruikname van die tweede woning op het perceel [locatie B].

Het betoog faalt.

Conclusie

14.     De conclusie is dat het besluit van 15 juli 2021, waarbij het bestemmingsplan opnieuw, gewijzigd, is vastgesteld wegens strijd met artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening ruimte dient te worden vernietigd voor zover het gaat om de gronden op het perceel [locatie B], kadastraal bekend gemeente Noordeloos, sectie D, nummers 826 en 829 892, die ingevolge de bij de Visie ruimte en mobiliteit behorende kwaliteitskaart zijn aangemerkt als "Veen(weide)landschap". Als de raad alsnog bebouwing wil toestaan op deze als "Veen(weide)landschap" aangewezen gronden, staat het hem vrij om de ontheffings- of afwijkingsmogelijkheden te onderzoeken die de Verordening ruimte, thans: de Omgevingsverordening Zuid-Holland, daarvoor biedt.

15.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

16.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Molenlanden van 7 mei 2019, waarbij het bestemmingsplan "Noordeloos, [locatie A]" is vastgesteld, gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Molenlanden van 7 mei 2019, waarbij het bestemmingsplan "Noordeloos, [locatie A]" is vastgesteld;

III.      verklaart de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3] tegen het besluit van de raad van de gemeente Molenlanden van 15 juli 2021, waarbij het bestemming "Noordeloos, [locatie A]" opnieuw, gewijzigd, is vastgesteld, niet-ontvankelijk;

IV.      verklaart het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Molenlanden van 15 juli 2021, waarbij het bestemmingsplan "Noordeloos, [locatie A]" opnieuw, gewijzigd, is vastgesteld, gegrond;

V.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Molenlanden van 15 juli 2021, waarbij het bestemmingsplan "Noordeloos, [locatie A]" opnieuw, gewijzigd, is vastgesteld, voor zover betrekking hebbend op de gronden op het perceel [locatie B], kadastraal bekend, gemeente Noordeloos, sectie D, nummers 826 en 829 892, die ingevolge de bij de Visie ruimte en mobiliteit behorende kwaliteitskaart zijn aangemerkt als "Veen(weide)landschap";

VI.      draagt de raad van de gemeente Molenlanden op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel V wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VII.     gelast dat de raad van de gemeente Molenlanden aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022

288-901