Uitspraak 202101984/1/R4


Volledige tekst

202101984/1/R4.
Datum uitspraak: 16 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de erven van [overledene],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2021 in zaak nr. 19/3845 in het geding tussen:

[overledene]

en

het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2019 heeft het college aan Green Park Aalsmeer Gebiedsontwikkeling B.V. omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan voor het zogenoemde Schipholparkeren voor 320 parkeerplaatsen op het perceel nabij Aalsmeerderweg 32 te Aalsmeer in deelgebied 3 van het bedrijventerrein ‘Green Park Aalsmeer’ (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 17 februari 2021 heeft de rechtbank het door [overledene] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 juni 2019 vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [overledene] hoger beroep ingesteld.

De gemachtigde van [overledene] heeft te kennen gegeven dat [overledene] op [datum] is overleden en dat de erven van [overledene] de procedure voortzetten

De erven van [overledene] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak samen met zaak nr. 201901994/3/R4 ter zitting behandeld op 1 februari 2022, waar [belanghebbende A], bijgestaan door mr. B.C. Schoenmaker, is verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende B], vertegenwoordigd door mr. S.G. Tichelaar, advocaat te Rotterdam, en Green Park Aalsmeer Gebiedsontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door ir. J.B. Verhoef, gehoord. Het college, vertegenwoordigd door mr. R. Meyer, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Deze zaak gaat over een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een parkeerterrein voor Schipholparkeren met maximaal 320 parkeerplaatsen, waardoor het totaal aantal parkeerplaatsen op deze locatie komt op maximaal 1620.

De woning van [overledene] (hierna: de woning) bevindt zich op de [locatie] in Aalsmeer op een afstand van ongeveer 110 m van het perceel. De woning bevindt zich onder de aanvliegroute van de vliegtuigen naar Schiphol waar inmiddels geen woningen meer mogen worden gebouwd.

2.       De aanvraag is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om aan de plannen mee te werken is het college bij besluit van 6 juni 2019 met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang gelezen met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van die wet van het bestemmingsplan afgeweken.

De omgevingsvergunning van 19 december 2017

3.       Bij besluit van 19 december 2017 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor 1300 parkeerplaatsen voor Schipholparkeren naast het perceel waarvoor in de onderhavige zaak omgevingsvergunning is verleend. [overledene] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Tegen de uitspraak van de rechtbank op dit beroep heeft [overledene] hoger beroep ingesteld. Dat hoger beroep staat bij de Afdeling geregistreerd onder zaak nrs. 201901994/1/R1 en 201901994/3/R4. Dit hoger beroep is ook door de erven van [overledene] overgenomen.

4.       Bij tussenuitspraak van 6 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1179, heeft de Afdeling ten aanzien van het hoger beroep geoordeeld dat het besluit van 19 december 2017 voor vernietiging in aanmerking komt, omdat het college in het kader van een goede ruimtelijke ordening, waaronder de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat op het perceel van [overledene], nader aandacht had moeten schenken aan de mogelijke effecten van de vergunde activiteit in combinatie met de vortex. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak het college opgedragen het gebrek in dat besluit in die zaak te herstellen.

De aangevallen uitspraak

5.       De rechtbank heeft naar aanleiding van het beroep van [overledene] tegen het besluit van 6 juni 2019, onder verwijzing naar de tussenuitspraak van de Afdeling van 6 mei 2020, geoordeeld dat ook het in deze zaak ter toetsing voorliggende besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat een kenbaar onderzoek naar de mogelijke effecten van de vortex ontbreekt. Het college heeft de ruimtelijke onderbouwing onder meer doen steunen op het luchtkwaliteitsonderzoek van Arcadis van 24 november 2017. Daarin is niet kenbaar ingegaan op mogelijke effecten van de vortex op het woon- en leefklimaat op het perceel van [overledene], aldus de rechtbank. De rechtbank heeft om deze reden het besluit van 6 juni 2019 vernietigd. Met het oog op een finale geschillenbeslechting heeft de rechtbank de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: de STAB) verzocht een deskundigenbericht uit te brengen. De rechtbank heeft na ontvangst van dit deskundigenbericht van de STAB (hierna: het verslag) van 4 juni 2020, aangevuld op 11 augustus 2020, geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het besluit van 6 juni 2019 in stand kunnen worden gelaten.

Het verslag van de STAB

6.       De STAB heeft op 4 juni 2020 een verslag uitgebracht. [overledene] heeft hier bij brief van 8 juli 2020 op gereageerd. Van deze reactie maakt een handgeschreven reactie van [overledene] deel uit. De STAB heeft bij brief van 11 augustus 2020 een aanvullend verslag toegestuurd, naar aanleiding van de reactie van [overledene]. Bij brief van 21 september 2020 heeft [overledene] op het aanvullende verslag van de STAB gereageerd.

7.       In het verslag van de STAB van 4 juni 2020 staat dat bij een luchtkwaliteitsberekening geen rekening wordt gehouden met een eventuele cumulerende factor door de vortex van landende en opstijgende vliegtuigen. De bijdragen aan NO2 (stikstof), PM10 en PM2,5 (fijnstof) door het luchtverkeer maken deel uit van de meetwaarden die zijn geregistreerd door de regionale meetstations in de omgeving van Schiphol. Deze waarden worden meegenomen in de berekening. De achtergrondwaarden bevatten geen aanwijzingen dat een vortex effect hierin is inbegrepen. Een vortex heeft volgens de door de STAB geraadpleegde deskundigen geen nadelige invloed op wegverkeersemissies. In een berekening zou in principe rekening gehouden kunnen worden met een positief effect vanwege de extra menging met omgevingslucht waardoor de immissie juist lager wordt, aldus de STAB.

8.       Volgens de STAB zijn de beoordelingspunten in de rapporten die door het college aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag zijn gelegd zodanig gekozen dat de berekende immissieniveaus niet zijn onderschat. Daardoor is volgens de STAB voldoende rekening gehouden met de specifieke ligging van de woning van [overledene]. In het voor [overledene] meest ongunstige scenario, waarbij al het verkeer van het parkeerterrein langs zijn woning zou rijden met het maximale effect op de luchtkwaliteit bij de woning van [overledene], blijft de toename van de NO2-immissie nog ruimschoots binnen de daarvoor geldende normen en neemt de PM10-immissie niet toe, aldus de STAB.

9.       De STAB kan zich niet vinden in de opmerking van [overledene] dat de vortex als een soort sleepnet de uitstoot van auto’s op het parkeerterrein meeneemt en daardoor specifiek de gronden van [overledene] zal vervuilen. Ten aanzien van vervuiling door ultrafijne deeltjes stelt de STAB dat duidelijk sprake is van piekvorming en dat de pieken aan ultrafijne deeltjes slechts in beperkte mate meedragen aan de veel grotere fijnstofdeeltjes die als jaargemiddelde worden bepaald. [overledene] stelt volgens de STAB terecht dat er voor de ultrafijne stofdeeltjes nog geen wettelijke grenswaarden zijn.

Beoordeling van het hoger beroep

10.     De erven van [overledene] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de STAB de gevolgen voor de luchtkwaliteit op het perceel waarop de woning staat onvoldoende heeft beoordeeld. Zij bestrijden de conclusie van de STAB dat de vortex juist een positief effect heeft. Zij wijzen op de brieven aan de STAB van 8 juli 2020 en 21 september 2020. Volgens hen trekt de STAB ten onrechte de conclusie dat gesteld zou zijn dat de analyse over de luchtvermenging wordt onderschreven. Zij wijzen erop dat in de hiervoor genoemde brieven is gesteld dat als de vortex voor vermenging zou zorgdragen met de omliggende lucht, zoals de STAB stelt, dat aanleiding zou moeten zijn om ook onderzoek te doen naar de vervuiling van die omliggende lucht vanwege de cumulatieve effecten. In dat kader wijzen zij op in ieder geval negen omliggende vervuilende factoren.

De erven van [overledene] vrezen verder dat voor alle nieuwe ontwikkelingen afzonderlijk een rapport zal worden opgesteld en dat uit ieder rapport afzonderlijk zal volgen dat de bijdrage aan de luchtverontreiniging niet in betekenende mate is en binnen de grenzen van de wet blijft. Echter, alles bij elkaar opgeteld zal dat volgens hen leiden tot nog meer verontreiniging van de lucht bij de woning en een verslechtering van het woon- en leefklimaat aldaar. Verder wordt gevreesd voor de gezondheidseffecten van ultrafijnstof.

10.1.  De gemachtigde van [overledene] heeft in zijn reactie van 8 juli 2020 weliswaar niet expliciet de conclusie van de STAB over het positieve effect van de vortex onderschreven, maar dat leidt niet tot het oordeel dat het verslag van de STAB niet zorgvuldig tot stand is gekomen. In zijn reactie op het verslag van de STAB heeft de gemachtigde van [overledene] geschreven: "De vortex mag dan voor vermenging zorgdragen, maar zij is er tevens de aanjager van dat alle stof/uitstoot in de hele omgeving wordt meegezogen naar zijn locatie. Nu de vortex in alle studies dus niet is betrokken, is dus niet doorgerekend hoe alle uitstoot cumulatief op elkaar doorwerkt met betrekking tot het leefklimaat bij dhr. [overledene]." De Afdeling is van oordeel dat de STAB hieruit heeft kunnen concluderen dat de erven van [overledene] in ieder geval de conclusie onderschrijven dat de vortex zorgt voor vermenging van de lucht. Op dit punt is door de STAB dan ook niet inhoudelijk gereageerd. Zij heeft wel inhoudelijk gereageerd op het door de gemachtigde van [overledene] gestelde over het meezuigen van stof/uitstoot naar zijn locatie. Zij is ook ingegaan op de luchtkwaliteit in de directe omgeving van de woning. Er was naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor de STAB om expliciet in te gaan op het aspect cumulatie van de omgevingsfactoren, omdat de vraagstelling van de rechtbank daar niet op zag. Bovendien was zij, zoals hierna wordt overwogen, al ingegaan op de lokale situatie van de luchtkwaliteit.

Er bestaat in zoverre geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet van het verslag van de STAB uit heeft mogen gaan en dat het verslag om die reden niet volledig en onzorgvuldig is.

10.2.  De rechtbank is verder terecht tot de conclusie gekomen dat de STAB het door de erven van [overledene] aangevoerde over het woon- en leefklimaat op het perceel waarop de woning staat zorgvuldig heeft beoordeeld. Zij heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat de STAB zich rekenschap heeft gegeven van de precieze ligging van de woning. De STAB heeft nauwkeurig en toegespitst op het hiervoor genoemde perceel gekeken naar de effecten die kunnen optreden als de 320 aanvullend vergunde parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar het verslag van de STAB, terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning door de vergunde activiteit, in aanmerking nemende de vortex, zodanig achteruitgaat dat het college niet in redelijkheid tot het verlenen van omgevingsvergunning heeft kunnen overgaan.

Wat betreft het door de erven van [overledene] gestelde over de cumulatie van de verschillende omliggende vervuilende factoren met invloed op de luchtkwaliteit wordt het volgende overwogen. Vooropgesteld wordt dat artikel 5 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen een anticumulatiebepaling bevat. Op grond van dat artikel moet voor daarin genoemde ontwikkelingen in samenhang worden beoordeeld of de gevolgen voor de luchtkwaliteit voldoen aan het Besluit. In zoverre wordt een opeenstapeling van niet in betekenende mate bijdragen voorkomen.

In deze zaak ligt ter beoordeling voor wat de invloed van de vergunningverlening voor Schipholparkeren met 320 parkeerplaatsen is op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning. Uit het deskundigenverslag van de STAB kan worden opgemaakt dat rekening is gehouden met de specifieke kwaliteit van de lucht in de directe omgeving van de woning. Aan de hand van regionale meetstations kan de luchtkwaliteit in een bepaald gebied worden gemeten. In het geval van de woning is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van het regionale meetstation Oude Meer aan de Aalsmeerderdijk. Dit meetstation ligt ongeveer 400 m ten westen van de Aalsmeer-baan. Door de deskundige van de STAB is, naar aanleiding van een opmerking van de gemachtigde van [overledene] hierover, uitgelegd waarom dit meetstation een goede indicatie geeft van de invloed van het vliegverkeer op de luchtkwaliteit. In zoverre is er rekening gehouden met omgevingsfactoren.

De door de erven van [overledene] genoemde mogelijke toekomstige ontwikkelingen in het gebied hoefde het college niet bij zijn motivering over de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat te betrekken. Mogelijk kunnen de gevolgen voor de luchtkwaliteit van die ontwikkelingen in de toekomst in een procedure over die ontwikkelingen aan de orde komen, maar wat de erven van [overledene] in dit verband aanvoeren staat niet in de weg aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit zoals hier is aangevraagd en waarvoor het college de omgevingsvergunning heeft verleend.

Wat betreft het door de erven van [overledene] aangevoerde over ultrafijnstof wordt het volgende overwogen. Door hen is gewezen op een onderzoek van het RIVM over ultrafijnstof waarvan de resultaten binnenkort worden verwacht. De resultaten van dat onderzoek zijn nog niet bekend, zodat daar geen rekening mee gehouden kan worden. Voorts bevat de Wet milieubeheer geen afzonderlijke grenswaarden voor ultrafijnstof, zodat er in zoverre ook geen grond bestaat voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen.

Het betoog faalt.

Conclusie

11.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en, mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022

776