Uitspraak 201901994/1/R1


Volledige tekst

201901994/1/R1.
Datum uitspraak: 6 mei 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Aalsmeer,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2019 in zaak nr. 18/834 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2017 heeft het college aan Green Park Aalsmeer Gebiedsontwikkeling B.V. omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan voor het zogenoemde Schipholparkeren op het perceel Middenweg te Aalsmeer, meer specifiek de percelen met de kadastrale nummers sectie B 5904, 6033, 6035, 5909, 5920 en 6147, in deelgebied 3 van het bedrijventerrein ‘Green Park Aalsmeer’ (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 29 januari 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2020, waar [appellant] en [belanghebbende A], en het college, vertegenwoordigd door drs. L. Schouten en mr. R. Meyer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende B], vertegenwoordigd door mr. M. Tichelaar, advocaat te Rotterdam, als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het perceel waar de omgevingsvergunning voor Schipholparkeren betrekking op heeft, heeft een oppervlakte van ruim 23.000 m2. Op het perceel zijn maximaal 1300 parkeerplaatsen voor langparkeerders voorzien.

[appellant] woont aan de [locatie] in Aalsmeer op een afstand van ongeveer 110 m van het perceel. Zijn woning bevindt zich onder de aanvliegroute van de vliegtuigen naar Schiphol en in zone 3 van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol, waar inmiddels geen woningen meer mogen worden gebouwd.

2.    Het perceel heeft in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Greenpark Aalsmeer Middenweg en deelgebieden 3, 5 en 7" de bestemming "Gemengd 2". Schipholparkeren is op grond van dit bestemmingsplan op het perceel niet toegestaan. Bij besluit van 19 december 2017 is het college met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang gelezen met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van deze wet van het bestemmingsplan afgeweken, om Schipholparkeren op het perceel toe te staan.

[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 december 2017. De rechtbank heeft dit beroep bij uitspraak van 29 januari 2019 ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. In hoger beroep stelt hij aan de orde dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er onvoldoende rekening is gehouden met de effecten die het Schipholparkeren heeft op zijn woon- en leefklimaat. Hij wijst in het bijzonder op de luchtkwaliteit.

Beoordeling van het hoger beroep

3.    [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college vooringenomen was. Hij heeft ter ondersteuning van dit betoog geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht.

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning voor Schipholparkeren heeft kunnen verlenen. In dat verband voert hij aan dat de omgevingsvergunning leidt tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat, in het bijzonder wat betreft de gevolgen voor de luchtkwaliteit als gevolg van het optreden van draaiende luchtwervelingen door startende en landende vliegtuigen, de zogenoemde vortex. Hij wijst erop dat het college niet heeft onderzocht wat deze vortex in combinatie met de voorziene 1300 parkeerplaatsen en de daarbij behorende voertuigbewegingen voor invloed heeft op zijn woon- en leefklimaat, waaronder de luchtkwaliteit.

4.1.    Het college heeft toegelicht dat van het besluit van 19 december 2017 een ruimtelijke onderbouwing van 1 december 2017 deel uitmaakt, waarin is ingegaan op gevolgen van het vergunde gebruik voor de luchtkwaliteit. In de ruimtelijke onderbouwing wordt verwezen naar een luchtkwaliteitsberekening van Arcadis van 14 juli 2017. In dat rapport staat dat het vergunde gebruik niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Het college heeft onder verwijzing naar een brief van Goudappel Coffeng van 6 maart 2018 nader toegelicht dat is gerekend volgens de methodes zoals deze zijn voorgeschreven in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (hierna: Rbl).

4.2.    Het college dient, bij de beoordeling of een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, een afweging van de betrokken belangen, waaronder een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, te maken. De Afdeling laat in het midden de vraag of met de effecten van de vortex rekening is gehouden in de gehanteerde rekensystematiek voor de beoordeling van de luchtkwaliteit. In dit geval heeft [appellant] gesteld dat sprake is van zeer locatiespecifieke omstandigheden waarbij de vortex optreedt op geringe hoogte ter plaatse van de gronden van het parkeerterrein en nabij zijn perceel. Gelet daarop had het college, naar het oordeel van de Afdeling, in dit geval in zijn beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening, waaronder de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat op het perceel van [appellant], nader aandacht moeten schenken aan de mogelijke effecten van de met het besluit van 19 december 2017 vergunde activiteit in combinatie met de vortex. Uit de door het college overgelegde rapporten en andere stukken van het dossier blijkt niet, althans niet kenbaar, dat deze mogelijke effecten zijn onderzocht. Het besluit van 19 december 2017 is daarom in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen. Dat betekent dat dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt. Aan een bespreking van de overige gronden wordt niet toegekomen.

Conclusie en slot

5.    De conclusie is dat het besluit van 19 december 2017 is genomen in strijd met artikel 3:2, eerste lid, van de Awb. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het hiervoor onder 4.2 genoemde gebrek in het besluit van 19 december 2017 uiterlijk binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen.

6.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 19 december 2017 te herstellen.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2020

776.