Uitspraak 201908437/2/R4


Volledige tekst

201908437/2/R4
Datum uitspraak: 16 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Alphen (Gelderland),

en

de raad van de gemeente West Maas en Waal,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:768 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twintig weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 13 december 2018, waarbij de raad het bestemmingsplan "Gouden Ham/De Schans, correctie [locatie]" heeft vastgesteld, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij beschikking van 16 september 2021 heeft de Afdeling de bij haar tussenuitspraak bepaalde termijn verlengd tot 30 november 2021.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad een nadere motivering voor het bestreden besluit gegeven.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       In het plan heeft de raad aan de [locatie] te Alphen (Gelderland) een bedrijfswoning en paardenfokkerij met maximaal 10 paarden toegestaan. Ter plaatse zijn de bedrijfswoning, de paardenstallen en een paardenbak feitelijk aanwezig.

[partij] woont in de bedrijfswoning. Hij is eveneens degene die de paardenfokkerij uitoefent.

[appellant] is een omwonende en kan zich niet verenigen met het plan. Hij vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Overwegingen uit de tussenuitspraak

2.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat wat betreft de paardenfokkerij niet wordt voldaan aan de afstandsnorm van 50 m van de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Naar het oordeel van de Afdeling had de raad moeten motiveren waarom ter plaatse van de woning van [appellant] niettemin een aanvaardbaar woon- en leefklimaat - wat betreft het aspect geur - kan worden gegarandeerd. De Afdeling heeft verder in de tussenuitspraak vastgesteld dat de raad ook de gevolgen van het gebruik van de paardenbak op het perceel van [partij] voor het woon- en leefklimaat van [appellant] niet inzichtelijk heeft gemaakt. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak voorts overwogen dat de raad ook niet is ingegaan op de gevolgen van de stortplaats voor meststoffen voor de geursituatie ter plaatse van de woning van [appellant]. In deze opzichten vond de Afdeling dat het besluit van de raad niet toereikend was gemotiveerd en/of niet zorgvuldig tot stand was gekomen.

De uitvoering van de opdracht uit de tussenuitspraak

3.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak de raad opgedragen om met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, hetzij het besluit nader te motiveren, hetzij het besluit te wijzigen door een andere planregeling vast te stellen.

4.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad een nadere motivering gegeven. Daarbij heeft de raad onder meer verwezen naar een rapport, getiteld "Geurgebiedsvisie. [locatie] Alphen. Gemeente West Maas en Waal", van 5 maart 2021, van De Roever Omgevingsadvies. Volgens de raad volgt hieruit dat het woon- en leefklimaat bij woningen op een afstand van 25 meter van de paardenhouderij met maximaal 10 paarden aanvaardbaar is. Tevens heeft de raad aangekondigd dat er nieuwe planregels zullen worden vastgesteld. Zo zullen de planregels worden aangepast teneinde het gebruik van de paardenbak en zogenoemde longeercirkel af te bakenen. Ook zal een specifieke gebruiksregel voor meststoffen worden opgenomen, aldus de raad.

5.       In zijn zienswijze (in het kader van de bestuurlijke lus) heeft [appellant] aangevoerd dat de raad de gebreken die in de tussenuitspraak zijn geconstateerd niet heeft hersteld. [appellant] heeft onder meer naar voren gebracht dat de door de raad geplande nieuwe planregels rechtsonzeker en niet handhaafbaar zijn. Verder voert [appellant] aan dat de raad zich niet mocht baseren op het rapport van 5 maart 2021. Voorts wijst [appellant] op hinder vanwege een mestplaat, op hinder van een lichtmast en op stofhinder afkomstig van de paardenbak. Ten slotte heeft [appellant] opgemerkt dat de raad ten onrechte niet heeft bezien of een groene strook als buffer kan worden aangebracht tussen de paardenbak en de erfgrens.

6.       De Afdeling merkt op dat een enkele verwijzing van de raad naar het rapport van 5 maart 2021 niet volstaat om aan te nemen dat het woon- en leefklimaat (wat betreft het aspect geur) bij de woning van [appellant] aanvaardbaar is, reeds omdat in dat onderzoek alleen de paardenhouderij is betrokken en niet is ingegaan op de gevolgen van de paardenbak en meststoffen voor de geursituatie voor [appellant]. De Afdeling stelt vast dat de raad met het oog op de paardenbak, de longeercirkel en meststoffen nieuwe planregels nodig vindt om te waarborgen dat het woon- en leefklimaat (wat betreft het aspect geur) van [appellant] aanvaardbaar is. Dergelijke nieuwe planregels hadden in een gewijzigd besluit tot vaststelling van het plan kunnen worden opgenomen. In het kader van de bestuurlijke lus is binnen de daarvoor gegeven, tussentijds nog verlengde termijn aan de raad gelegenheid geboden om, indien nodig, een gewijzigd besluit te nemen. Het is echter niet gebleken dat de raad binnen de termijn (die in het kader van de bestuurlijke lus is gegeven) een gewijzigd besluit heeft genomen, laat staan dat een dergelijk besluit is bekendgemaakt en is medegedeeld. Het enkele aankondigen van een (ooit) te nemen besluit is niet toereikend. Het vorenstaande betekent dat de raad niet heeft voldaan aan de opdracht uit de tussenuitspraak.

Conclusie

7.       Gelet op wat in overweging 4.6 van de tussenuitspraak is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 13 december 2018 is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Het beroep van [appellant] is gegrond, zodat het besluit van 13 december 2018 tot vaststelling van het plan dient te worden vernietigd.

Zoals hiervoor in overweging 6 is overwogen, heeft de raad niet aan de opdracht uit de tussenuitspraak voldaan. Daarom zal de Afdeling de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand laten.

8.       De Afdeling ziet aanleiding om de raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op te dragen om voor het vernietigde plan, met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak, een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn (van uiterlijk 16 weken) stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid. De Afdeling gaat hierbij ervan uit dat de raad bij het nieuw te nemen besluit ook in gaat op wat [appellant] in zijn zienswijze heeft aangevoerd (in reactie op de door de raad in het kader van de bestuurlijke lus gegeven motivering).

9.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van 13 december 2018, waarbij de raad van de gemeente West Maas en Waal het bestemmingsplan "Gouden Ham/De Schans, correctie [locatie]" heeft vastgesteld, gegrond;

II.       vernietigt het besluit van 13 december 2018, waarbij de raad van de gemeente West Maas en Waal het bestemmingsplan "Gouden Ham/De Schans, correctie [locatie]" heeft vastgesteld;

III.      draagt de raad van de gemeente West Maas en Waal op om (ten aanzien van onderdeel II.) binnen uiterlijk 16 weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en in de tussenuitspraak is overwogen, en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente West Maas en Waal tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.897,50 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat de raad van de gemeente West Maas en Waal aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2022.

418.