Uitspraak 202003783/1/A3


Volledige tekst

202003783/1/A3.
Datum uitspraak: 19 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 22 mei 2020 in zaak nr. 19/361 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2018 heeft het college de door [appellant] gevraagde documenten niet openbaar gemaakt.

Bij besluit van 18 december 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Op de zitting van 15 november 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep behandeld en het onderzoek geschorst. Zij heeft het college in de gelegenheid gesteld om een nadere beoordeling van de niet openbaar gemaakte documenten te maken.

Bij besluit van 12 december 2019 heeft het college alsnog een gedeelte van de niet openbaar gemaakte documenten openbaar gemaakt en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 mei 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, verleend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 2 juni 2021 behandeld, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Yadegari, advocaat te Zaandam, en het college, vertegenwoordigd door M.L.M. Lammerschop, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft het college bij e-mail van 21 juni 2018 verzocht om hem op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) een afschrift van de overeenkomst betreffende de verkoop door de gemeente van het pand aan de [locatie] in Eindhoven te verstrekken, evenals de daarbij behorende taxaties en het aan de koopovereenkomst ten grondslag liggende besluit. Het college heeft na onderzoek drie documenten aangetroffen: een koopovereenkomst [locatie] van 29 mei 2018, een waardeverklaring van 3 mei 2017 en een beslissingsblad B&W-dossier inclusief adviesnota van 2 mei 2017. Het college heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, bij besluit van 12 december 2019 de koopovereenkomst en het beslissingsblad B&W-dossier gedeeltelijk openbaar gemaakt. Het college heeft te kennen gegeven dat het bijlagen van de waardeverklaring niet nogmaals openbaar kan maken, omdat deze informatie al openbaar is.

Hoger beroep

2.       [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet om een vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure heeft verzocht. Daarnaast heeft het college volgens [appellant] ten onrechte het beslissingsblad B&W-dossier inclusief de adviesnota, de koopovereenkomst en de waardeverklaring niet helemaal openbaar gemaakt. Het college heeft volgens [appellant] niet deugdelijk gemotiveerd waarom deze documenten niet helemaal openbaar gemaakt worden.

Wettelijk kader

3.       Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage en maakt deel uit van deze uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskostenvergoeding in bezwaar

4.       Het college heeft het bezwaar van [appellant] in het besluit van 12 december 2019 gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 22 augustus 2018 gedeeltelijk herroepen en alsnog de koopovereenkomst en het beslissingsblad B&W-dossier gedeeltelijk openbaar gemaakt. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft [appellant] om vergoeding van de proceskosten in bezwaar verzocht. Dat heeft [appellant] niet in zijn oorspronkelijke en aanvullende bezwaarschrift gedaan, maar wel in zijn brief van 21 november 2018 aan het college.

Het betoog slaagt.

Het beslissingsblad B&W-dossier en de adviesnota

5.       Het college heeft de adviesnota bij het beslissingsblad B&W-dossier op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, e en g, en artikel 11, eerste lid, van de Wob niet openbaar gemaakt. Volgens het college valt de adviesnota onder intern beraad. Het beslissingsblad B&W-dossier heeft het college wel openbaar gemaakt, met uitzondering van de naam en het telefoonnummer van de behandelend ambtenaar. Volgens [appellant] had het college de openbaarmaking van de adviesnota niet in het geheel mogen weigeren, omdat daarin geen of niet uitsluitend persoonlijke beleidsopvattingen staan. Het college had volgens [appellant] daarnaast de naam van de behandelend ambtenaar op het beslissingsblad B&W-dossier bekend moeten maken.

5.1.    Artikel 11, eerste lid, van de Wob bepaalt dat in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Onder intern beraad valt ingevolge artikel 1, aanhef en onder b en c, het beraad binnen een bestuursorgaan over een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, waaronder de voorbereiding en uitvoering daarvan.

5.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3497, volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11 van de Wob (Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 3, blz. 13) dat het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee dit is opgesteld. Degene die het document heeft opgesteld, moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor hemzelf of voor het gebruik door anderen binnen de overheid. Met de in artikel 11, eerste lid, neergelegde beperking ten aanzien van persoonlijke beleidsopvattingen in documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad, heeft de wetgever beoogd "dat ambtenaren de vrijheid dienen te hebben ongehinderd hun bijdrage te leveren aan de beleidsvoorbereiding of -uitvoering, en daarover te studeren, te brainstormen, anderszins te overleggen, nota's te schrijven etc. Zij moeten […] in alle openhartigheid onderling functioneel kunnen communiceren" (Kamerstukken II 1987/88, 19 859, nr. 6, blz. 13). Onder persoonlijke beleidsopvatting wordt verstaan een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van één of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.

5.3.    Feitelijke gegevens zijn geen persoonlijke beleidsopvattingen en kunnen daarom niet krachtens artikel 11, eerste lid, van de Wob worden geweigerd. Feitelijke gegevens kunnen wel zodanig met die opvattingen zijn verweven dat het niet mogelijk is deze te scheiden. In dat geval kunnen ook die feitelijke gegevens met een beroep op dit artikel worden geweigerd. Indien die feitelijke gegevens uitsluitend bestaan uit informatie die uit anderen hoofde reeds openbaar is, hoeven deze gegevens niet te worden verstrekt. Op informatie die al van overheidswege openbaar is gemaakt is de Wob niet van toepassing (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 27 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3563, en van 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1165).

5.4.    Een bestuursorgaan moet per zelfstandig onderdeel van een document voor intern beraad met informatie over een bepaalde bestuurlijke aangelegenheid, zoals alinea’s, bezien of het persoonlijke beleidsopvattingen bevat en, wanneer in de opvattingen informatie van feitelijke aard is opgenomen, of de persoonlijke beleidsopvattingen zodanig met deze feitelijke gegevens zijn verweven dat deze niet zijn te scheiden. In geval van verwevenheid mag in beginsel het betrokken onderdeel van het document worden geweigerd op grond van artikel 11 van de Wob. Een bestuursorgaan hoeft niet binnen een zelfstandig onderdeel van een document per zin of zinsdeel te bepalen of verwevenheid een weigering kan rechtvaardigen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:399, onder 8.2.

5.5.    De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennisgenomen van de door het college vertrouwelijk overgelegde adviesnota en het beslissingsblad B&W-dossier.

5.6.    De adviesnota bevat voorstellen, voor- en tegenargumenten, kanttekeningen en afwegingen over de kosten van de verkoop van het pand aan de [locatie]. De adviesnota is opgesteld om het college te informeren en een voorstel te doen. De adviesnota is dus opgesteld met de bedoeling om alleen gebruikt te worden binnen de overheid. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de adviesnota voor intern beraad bestemd is en dat daarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen. De adviesnota bevat daarnaast ook feitelijke gegevens die niet zodanig met die persoonlijke beleidsopvattingen verweven zijn dat het niet mogelijk is die feitelijke gegevens te scheiden. Het college heeft echter in redelijkheid kunnen oordelen dat het belang van openbaarmaking van die gegevens niet opweegt tegen de economische en financiële belangen van de gemeente. Door openbaarmaking zou [appellant] namelijk inzicht krijgen in de strategische belangen van de gemeente Eindhoven. Vergelijk de beslissing van de Afdeling van 7 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3783, onder 5, betreffende geheimhouding van hetzelfde document op grond van artikel 8:29 van de Awb in een andere procedure. Het college heeft om diezelfde reden in redelijkheid kunnen besluiten om de persoonlijke beleidsopvattingen niet op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wob openbaar te maken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de adviesnota op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, en artikel 11, eerste lid, niet openbaar heeft hoeven maken.

5.7.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:321, verzet het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende Wob-verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college de naam van de behandelend ambtenaar op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, niet openbaar heeft hoeven maken. Na kennis te hebben genomen van het niet-geanonimiseerde beslissingsblad B&W-dossier is gebleken dat de betreffende ambtenaar niet vanwege zijn functie in de openbaarheid treedt. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom het belang van de openbaarheid in dit geval zwaarder zou moeten wegen dan het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betreffende ambtenaar.

Het betoog slaagt niet.

De koopovereenkomst

6.       Het college heeft delen van de koopovereenkomst op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, e en g, van de Wob niet openbaar gemaakt. Volgens het college bevatten die delen gegevens die de economische en financiële belangen van de gemeente kunnen schaden, gegevens die vallen onder de persoonlijke levenssfeer van de kopers en gegevens die bij openbaarmaking kunnen leiden tot onevenredige benadeling van de gemeente of de kopers. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college delen van de koopovereenkomst vanwege de persoonlijke levenssfeer van de kopers niet openbaar heeft hoeven maken. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de persoonlijke levenssfeer van de kopers abstract moet worden bekeken in de zin dat het bij de persoonlijke levenssfeer om de privacy van de kopers gaat. De zakelijke overeenkomst gaat volgens [appellant] niet over een woning en zakelijke belangen vallen niet onder de persoonlijke levenssfeer.

6.1.    De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennisgenomen van de door het college vertrouwelijk overgelegde koopovereenkomst.

6.2.    Anders dan [appellant] betoogt, heeft het college persoonsgegevens in de koopovereenkomst niet achtergehouden, omdat het om een zakelijke overeenkomst over een bedrijfspand en zakelijke belangen gaat, maar omdat delen van de koopovereenkomst rechtstreeks raken aan de persoonlijke levenssfeer van de kopers. Het gaat bijvoorbeeld om het adres van de kopers. Het college heeft op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van openbaarheid. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

6.3.    [appellant] verwijst in zijn hogerberoepschrift verder naar de gronden die hij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht tegen de weigering om de koopovereenkomst helemaal openbaar te maken en verzoekt deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Op deze gronden is de rechtbank in de aangevallen uitspraak ingegaan. [appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift, met uitzondering van wat hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is. In wat [appellant] in zoverre heeft aangevoerd, bestaat dan ook geen aanleiding om daarop in te gaan.

Het betoog slaagt niet.

De waardeverklaring

7.       Het college heeft de waardeverklaring op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob niet openbaar gemaakt. Volgens [appellant] heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom de waardeverklaring onder intern beraad valt. [appellant] wijst erop dat het college de waardeverklaring met de kopers en hun financiers heeft gedeeld, zodat deze gelet op de uitspraken van de Afdeling van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:400, en 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1154, openbaar gemaakt moet worden. Daarnaast kan [appellant] alleen aantonen dat de taxateur een eigen belang bij de waardeverklaring heeft, als de naam van de taxateur openbaar is. De rechtbank heeft hem daarom ten onrechte tegengeworpen dat hij niet heeft aangetoond dat de taxateur een eigen belang heeft.

7.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld, kunnen ook documenten die afkomstig zijn van externe derden worden aangemerkt als documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad indien de documenten met dat oogmerk zijn opgesteld. Vergelijk de uitspraak van 29 april 2020, onder 7.6. Verder heeft de Afdeling in de uitspraak van 20 december 2017 overwogen dat aan een beraad het interne karakter ontvalt, als daarbij een externe derde is betrokken die een eigen belang behartigt dat als zodanig bij het beraad een rol speelt. Hij adviseert in dat geval niet, of niet uitsluitend, in het belang van het bestuursorgaan dat hem om advies vraagt, maar zijn inbreng wordt geheel of mede ingegeven door een eigen belang bij de uitkomst van het beraad. Documenten van externe derden, zoals bedoeld in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11 van de Wob, die zijn opgesteld met het oog op intern beraad, kunnen alleen onder intern beraad vallen in het geval dat de externe derde geen ander belang heeft dan het bestuursorgaan vanuit de eigen ervaring en deskundigheid een opvatting te geven over een bestuurlijke aangelegenheid.

7.2.    Het college ontkent dat het de waardeverklaring met de kopers en hun financiers heeft gedeeld. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze ontkenning onwaar is, zodat aan het betoog dat het college op deze grond de waardeverklaring openbaar had moeten maken voorbij wordt gegaan.

7.3.    De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennisgenomen van de door het college vertrouwelijk overgelegde waardeverklaring van de taxateur.

7.4.    De waardeverklaring is opgesteld met als doel dat het college een besluit kon nemen over de voorwaarden waaronder het pand aan de [locatie] kon worden verkocht. Uit de waardeverklaring blijkt dat deze is opgesteld door een geregistreerd taxateur die uitsluitend adviseert in het belang van het college en die geen ander belang heeft dan vanuit de eigen ervaring en deskundigheid de waarde van het pand te bepalen. De waardeverklaring is dus opgesteld met het oog op een door de overheid te nemen besluit en daarmee bestemd voor intern beraad. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. De waardeverklaring bevat echter geen persoonlijke beleidsopvattingen. De taxateur heeft in de waardeverklaring een opsomming gegeven van onder meer de kenmerken en de staat van het onderhoud van het pand. Op basis daarvan heeft hij de waarde van het pand vastgesteld. De waardeverklaring is het resultaat van een door de taxateur zo objectief mogelijk verricht onderzoek van feitelijke aard naar de waarde van het pand. Dat de waardeverklaring inzicht geeft in de aspecten waar de taxateur naar gekeken heeft en hij keuzes heeft gemaakt om bepaalde aspecten wel of niet te beoordelen, neemt niet weg dat de waardebepaling een overwegend objectief karakter heeft. Andere taxateurs zullen namelijk grotendeels dezelfde aspecten op eenzelfde wijze beoordelen om tot een bepaalde waarde te kunnen komen. Dat er per taxateur een verschil in de getaxeerde waarde kan optreden, laat onverlet dat het daaraan ten grondslag gelegde onderzoek een zo objectief mogelijk verricht onderzoek is. Het feit dat de waardeverklaring geen persoonlijke beleidsopvattingen bevat, leidt tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de waardeverklaring op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob niet openbaar heeft hoeven maken. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 29 april 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD0771, onder 2.7 en 2.8, en van 9 juli 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD6723, onder 2.9.1.

7.5.    Het college heeft in het besluit van 22 augustus 2018, anders dan in het besluit van 18 december 2018, openbaarmaking van de waardeverklaring op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob geweigerd. Tijdens de zitting bij de Afdeling heeft het college te kennen gegeven dat openbaarmaking in het besluit van 18 december 2018 alleen op grond van artikel 11, eerste lid, geweigerd is, maar dat het niet uitgesloten is dat ook de andere weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van toepassing zijn. Zonder nadere motivering is echter niet in te zien waarom openbaarmaking van de waardeverklaring de economische en financiële belangen van de gemeente schaadt of tot onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de waardeverklaring betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden leidt. Zoals onder 7.4 is overwogen, bevat de waardeverklaring onder meer een opsomming van de kenmerken en de staat van het onderhoud van het pand. De stelling in het besluit van 22 augustus 2018 dat openbaarmaking van de waardeverklaring inzicht geeft in de verwervingsstrategie van de gemeente of tot onevenredig nadeel leidt voor de onderhandelingspositie van de onderhandelende partijen, gaat wellicht op voor de taxatiewaarde. Maar zonder nadere motivering is gelet op de inhoud van de waardeverklaring niet inzichtelijk waarom openbaarmaking van de rest van de waardeverklaring inzicht geeft in de verwervingsstrategie van de gemeente of onevenredig nadeel toebrengt aan de onderhandelingsposities van de betrokken partijen.

7.6.    Het college stelt zich verder op het standpunt dat het op grond van de Wob niet gehouden is om de naam van de taxateur openbaar te maken. De rechtbank is er echter aan voorbijgegaan dat het college niet heeft gemotiveerd waarom de naam van de taxateur op grond van de Wob niet openbaar gemaakt moet worden. De taxateur is namelijk geen intern werkende ambtenaar, maar treedt beroepsmatig naar buiten om advies te geven. Daarom valt zonder nadere motivering niet in te zien waarom de naam van de taxateur niet openbaar gemaakt moet worden.

Het betoog slaagt.

Slotsom

8.       De conclusie is dat het besluit van 18 december 2018, zoals gewijzigd bij het besluit van 12 december 2019, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd. Verder zijn in strijd met artikel 7:15, tweede lid, de kosten van de behandeling van het bezwaar niet vergoed.

Opdracht

9.       Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om, met inachtneming wat onder 7.5 en 7.6 is overwogen, binnen zes weken na verzending van deze uitspraak alsnog toereikend te motiveren waarom de waardeverklaring op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en/of g, van de Wob niet openbaar gemaakt kan worden, of een gewijzigd of nieuw besluit te nemen en de waardeverklaring, al dan niet gedeeltelijk, openbaar te maken. Als het college een gewijzigd of nieuw besluit neemt, dan moet het college dat besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en aan de Afdeling meedelen.

Proceskosten en griffierecht

10.     In de einduitspraak zal worden beslist over vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten, inclusief de proceskosten in bezwaar.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat in rechtsoverweging 9 is overwogen het motiveringsgebrek in het besluit van 18 december 2018, kenmerk BZ-18-1191-001, zoals gewijzigd bij het besluit van 12 december 2019, kenmerk BZ-18-1191-001, te herstellen door dit besluit alsnog toereikend te motiveren of in plaats daarvan een gewijzigd of nieuw besluit te nemen, de uitkomst aan de Afdeling mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022

582-960

BIJLAGE | WETTELIJK KADER

Artikel 7:12, eerste lid, van de Awb

De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. […]

Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb

De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Artikel 1, aanhef en onder b, c en f, van de Wob

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

b.       bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;

c.       intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid;

f.        persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten;

Artikel 3, vijfde lid, van de Wob

Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.

Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, e en g van de Wob

Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

b.       de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;

e.       de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

g.       het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

Artikel 11, eerste en tweede lid, van de Wob

1.       In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.

2.       Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.