Uitspraak 202100820/1/R1


Volledige tekst

202100820/1/R1.
Datum uitspraak: 19 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Amsterdam,

appellant,

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost van Amsterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2020 heeft het dagelijks bestuur besloten tot de aanwijzing van de locatie met het nummer 1087 MP-116 (hierna: de locatie) voor het plaatsen van drie containers.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.D. Kaak en [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. D.R. van Ee, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] woont op het adres [locatie A] te Amsterdam, nabij de aangewezen locatie. Op de locatie komen twee ondergrondse afvalcontainers voor restafval en voor glas en een bovengrondse container voor groente- en fruitafval.

Toetsingskader

2.       Zoals de Afdeling meermaals heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464, dient het college bij de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van orac’s een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden en de eventueel naar voren gebrachte alternatieve locaties beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.

Zoals de Afdeling verder eveneens in de uitspraak van 24 juni 2020 heeft overwogen, gaat het in procedures zoals deze uitsluitend om de aanwijzing van een locatie voor een orac. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een orac, toeneming van verkeer van en naar een orac en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een orac. Deze gevolgen zijn niet volledig te voorkomen en hoeven onder normale omstandigheden niet aan een aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van een orac in de weg te staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van orac’s en door het regelmatig legen en schoonmaken ervan zoveel mogelijk wordt voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking van een orac in het algemeen beperkt is en dat het legen van een orac maar van korte duur is. De Afdeling beoordeelt daarom enkel of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.       [appellant] heeft geen gronden naar voren gebracht met betrekking tot de geschiktheid van de locatie. Volgens hem zijn er echter wel betere alternatieven. Hij heeft betoogd dat één alternatieve locatie beschikbaar is, namelijk in de Jan Vrijmanstraat, bij de tuinafscheiding van het pand op het perceel [locatie B]. [appellant] heeft die locatie ter zitting gespecificeerd en toegelicht aan de hand van een Klic-melding dat daar geen kabels in de grond liggen en dat de containers zodanig dicht bij de bestaande orac’s nabij [locatie C] komen te liggen, dat de ophaalwagen in één keer vijf containers kan legen. Ook zouden de containers dan tegenover een tuinafscheiding komen te staan in plaats van tegenover zijn woning.

3.1.    Ter zitting is gebleken dat het dagelijks bestuur ervan uit is gegaan dat [appellant] als alternatief hetzij een locatie tegenover de voordeur van [locatie C] hetzij een locatie ten zuidoosten van de boom bij de tuinafscheiding van de woning [locatie B] heeft aangedragen. De Afdeling overweegt dat het dagelijks bestuur in het besluit niet is ingegaan op het door [appellant] aangedragen alternatief om de containers direct ten noordwesten van de boom te plaatsen. Verder is ter zitting aan de hand van de Klic-kaart gebleken dat ten noordwesten van de boom, anders dan ten zuidoosten daarvan, geen kabels liggen. Het dagelijks bestuur heeft ter zitting voorts geen redenen aangevoerd waarom dit alternatief desondanks niet zodanig geschikter is, dat het voor dit alternatief had moeten kiezen. Het bestreden besluit is daarmee onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand gekomen.

4.       Het beroep is gegrond.

5.       Het dagelijks bestuur moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van 15 december 2020, kenmerk VN2020-007659, voor zover het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost van Amsterdam heeft besloten tot de aanwijzing van de locatie met het nummer 1087 MP-116 voor het plaatsen van drie containers;

III.      veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.      gelast dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost van Amsterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022

361