Uitspraak 202004591/1/R3


Volledige tekst

202004591/1/R3.
Datum uitspraak: 29 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 juli 2020 in zaak nr. 19/3658 in het geding tussen:

en

het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee.

Procesverloop

Op 27 februari 2019 heeft het college aan [appellant] naar aanleiding van diens ingebrekestelling vanwege het niet tijdig bekend maken van een omgevingsvergunning van rechtswege van 24 januari 2019 (hierna: de ingebrekestelling) medegedeeld dat er geen sprake is van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning en dat er geen rechtsgrond is voor de door [appellant] ingediende ingebrekestelling.

Bij besluit van 3 juli 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 juli 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Die uitspraak is aangehecht.

Tegen die uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2021, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door F. ten Brinke, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] heeft op 4 september 2018 bij het college een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de bestemming in strijd met het geldende bestemmingsplan op het perceel

[locatie] te Stellendam, gemeente Goeree-Overflakkee. Het college heeft [appellant] bij brief van 26 oktober 2018 bericht dat zijn aanvraag niet volledig is. Het college heeft verzocht de ontbrekende gegevens aan te vullen en bij brief van 22 november 2018 [appellant] bericht dat de beslistermijn, die op 24 november 2018 zou eindigen, eenmalig met maximaal zes weken - tot 3 januari 2019 - werd verlengd. Bij besluit van 2 januari 2019 heeft het college de aanvraag om omgevingsvergunning afgewezen. Volgens [appellant] heeft het college niet tijdig beslist op de aanvraag en was daarom voor dit reële besluit al van rechtswege een omgevingsvergunning verleend.

2.       De Afdeling ziet zich in dit geding in de eerste plaats gesteld voor de vraag of de brief van het college van 27 februari 2019 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling stelt vast dat het college en de rechtbank daarvan zijn uitgegaan.

3.       Ingevolge artikel 1:3, eerste lid van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Ingevolge artikel 1:3, tweede lid, van de Awb wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

Ingevolge artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.

Artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan de beschikking bekend maakt binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.

Ingevolge artikel 8:55f, eerste lid, van de Awb kan de belanghebbende tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege beroep instellen bij de bestuursrechter.

4.       De Afdeling stelt vast dat de door [appellant] ingediende ingebrekestelling niet een verzoek is om een besluit te nemen, maar, gelet op artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, een voorwaarde om beroep in te kunnen stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit naar aanleiding van een aanvraag of het niet tijdig bekend maken van een van rechtswege verleende beschikking. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1290, heeft overwogen, is een ingebrekestelling geen aanvraag in de zin van de Awb, zodat de reactie daarop geen besluit inhoudt. De brief van het college van 27 februari 2019 is dan ook niet een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. [appellant] had daarom geen bezwaar kunnen maken tegen deze brief.

De Afdeling stelt daarnaast vast dat ingevolge artikel 8.55f, eerste lid, van de Awb tegen het niet tijdig bekend maken van een beschikking van rechtswege rechtstreeks beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter. Een besluit van het college is daarvoor dus niet vereist. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroep worden ingediend zodra twee weken zijn verstreken na de dag waarop een belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. De Afdeling wijst erop dat [appellant] overeenkomstig artikel 8:55f, eerste lid, van de Awb en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb op 7 maart 2019 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank Rotterdam tegen het niet tijdig bekend maken van de volgens hem van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Dat beroep is bij uitspraak van 12 juli 2019 ongegrond verklaard en het hoger beroep daartegen is door de Afdeling op 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2071, ongegrond verklaard.

5.       Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het college en de rechtbank ten onrechte ervan zijn uitgegaan dat de brief van het college van 27 februari 2019 een besluit bevatte als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De aangevallen uitspraak en het besluit van het college van 3 juli 2019 moeten reeds daarom worden vernietigd. Het hoger beroep van [appellant] is gegrond. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 3 juli 2019 is eveneens gegrond. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van [appellant] tegen de brief van 27 februari 2019 alsnog niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 3 juli 2019.

6.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam 23 juli 2020 in zaak nr. 19/3658;

III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee van 3 juli 2019;

V.       verklaart het bezwaar van [appellant] tegen de brief van het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee van 27 februari 2019 niet-ontvankelijk;

VI.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 439,00 voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2021

867