Uitspraak 202006863/1/V2


Volledige tekst

202006863/1/V2.
Datum uitspraak: 16 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-­Hertogenbosch, van 20 november 2020 in zaak nr. 19/9546 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 14 november 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 november 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.A.W.A. Vissers, advocaat te 's­-Hertogenbosch, hoger beroep  ingesteld.

De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.

Overwegingen

  1. In grief 4 betoogt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris van horen in bezwaar mocht afzien. De staatssecretaris mag slechts krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt. Al in bezwaar heeft de vreemdeling een beroep gedaan op het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez e.a., ECLI:EU:C:2017:354, en vervolgens zijn bezwaarschrift enkele keren aangevuld. Hij heeft daarbij nadere stukken en rapporten overgelegd. Gelet op wat de Afdeling daarover heeft overwogen in de uitspraak van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1235, het feit dat het bezwaar enkele keren is aangevuld en het karakter van die aanvullingen, was het bezwaar niet kennelijk ongegrond. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1192, en 23 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:878.

1.1     De grief slaagt.

  1. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 14 november 2019 wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling in grieven 1, 2, 3 en 5 heeft aangevoerd over de afhankelijkheidsverhouding met zijn kind in relatie tot de moeder van het kind nu te bespreken. De staatssecretaris zal namelijk opnieuw op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar moeten beslissen en daarvoor de vreemdeling moeten horen. Daarbij zal hij dat wat de vreemdeling in hoger beroep aan de orde heeft gesteld moeten betrekken.
  1. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

  1. verklaart het hoger beroep gegrond;
  1. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­-Hertogenbosch, van 20 november 2020 in zaak nr. 19/9546;

III.      verklaart het beroep gegrond;

  1. vernietigt het besluit van 14 november 2019, V-[…];
  1. veroordeelt staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
  1. gelast dat staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van

€ 439,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. H. Sevenster en mr. A.J.C. De Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.

w.g. Wissels
voorzitter

w.g. Bosma
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2021

572-992