Uitspraak 202004857/1/A3


Volledige tekst

202004857/1/A3.
Datum uitspraak: 27 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb),

en uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],

en

de minister voor Rechtsbescherming,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2019 heeft de minister het verzoek van [appellante] om de achternaam van haar dochter te wijzigen van [verzoeker] naar [appellante] afgewezen.

Bij besluit van 11 juli 2019 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 27 november 2019 heeft de minister het besluit van 11 juli 2019 ingetrokken, het door [appellante] tegen het besluit van 18 maart 2019 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het verzoek van [appellante] alsnog toegewezen.

Bij uitspraak van 23 juli 2020 heeft de rechtbank Midden­Nederland het door [verzoeker] tegen het besluit van 27 november 2019 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 2 februari 2021 heeft de minister het besluit van 27 november 2019 ingetrokken, het door [appellante] tegen het besluit van 18 maart 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het verzoek van [appellante] alsnog afgewezen.

[appellante] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 2 februari 2021.

[appellante] en de minister hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 1 oktober 2021, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. B.A. Huijgen, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. P. Trijsburg, zijn verschenen. Voorts is op de zitting [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], als partij gehoord.

Op de zitting heeft [verzoeker] het door hem ingestelde hoger beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van proceskosten.

Overwegingen

Inleiding

1.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

2.       [appellante] en [verzoeker] waren getrouwd en hebben samen drie kinderen, twee zoons en een dochter, [dochter]. [dochter] is tijdens dit huwelijk geboren op [geboortedatum] 2010. [appellante] en [verzoeker] zijn een aantal jaar geleden uit elkaar gegaan en hebben nu beiden een nieuwe partner. [dochter] woont de meeste tijd bij [appellante]. [appellante] heeft de minister verzocht om de achternaam van [dochter] te wijzigen van [verzoeker] naar [appellante]. [dochter] was op het moment van het verzoek nog geen 12 jaar oud.

3.       De minister heeft dit verzoek in het besluit van 18 maart 2019 afgewezen. Het bezwaar van [appellante] heeft hij eerst ongegrond, maar later gegrond verklaard. De achternaam mocht toen dus worden gewijzigd. [verzoeker] is tegen het besluit tot toewijzing van het verzoek in beroep gegaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister in redelijkheid het verzoek kon toewijzen. Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Nog voordat een uitspraak was gedaan op dit hoger beroep heeft de minister zich, ondanks de uitspraak van de rechtbank waarbij het beroep van [verzoeker] ongegrond werd verklaard, op het standpunt gesteld dat zijn besluit tot toewijzing van de aanvraag van [appellante] een motiveringsgebrek bevat. In een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK) van 6 juli 2020 is door raadsonderzoekers aangegeven dat geslachtsnaamwijziging niet in het belang van [dochter] is. Daarom heeft de minister alsnog het besluit tot toewijzing van het verzoek ingetrokken en het verzoek om wijziging van de achternaam van [dochter] afgewezen. [appellante] kan zich niet verenigen met dit besluit en heeft hiertegen gronden ingediend.

Het hoger beroep van [verzoeker]

4.       [verzoeker] heeft op de zitting van de Afdeling bevestigd dat hij zich kan vinden in het besluit van 2 februari 2021. Hij heeft zijn hoger beroep op de zitting ingetrokken. Hij heeft wel verzocht om de minister te veroordelen in de kosten die hij naar aanleiding van het hoger beroep heeft gemaakt.

4.1.    Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hogerberoepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. De minister is met het besluit van 2 februari 2021 geheel tegemoetgekomen aan [verzoeker]. Het verzoek van [verzoeker] om vergoeding van de proceskosten wordt daarom toegewezen. Uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat de minister ook het door [verzoeker] betaalde griffierecht in hoger beroep moet vergoeden.

Het beroep van [appellante]

5.       Het nieuwe besluit van de minister is van rechtswege onderdeel van dit geding. [appellante] heeft tegen dit besluit gronden aangevoerd. Zij betoogt allereerst dat de minister niet bevoegd is om een nieuw besluit te nemen terwijl er nog een hogerberoepsprocedure loopt. Als dat wel zou kunnen, kan eenvoudig iedere procedure worden doorkruist. De minister handelt bevooroordeeld en gaat willekeurig om met haar belangen door drie keer een nieuw besluit te nemen. Hij had het rapport van de RvdK niet mogen meenemen in zijn besluitvorming, omdat het rapport van latere datum is. Ook is dit rapport opgesteld voor een ander doel en kan het dus niet worden gebruikt bij de beoordeling van het verzoek tot geslachtsnaamswijziging. Voor zover het rapport wel mag worden meegenomen, betwist [appellante] de inhoud van dat rapport. Het rapport is opgesteld na een gesprek van nog niet eens een uur met [dochter]. Uit het gespreksverslag blijkt niet dat de mogelijke wijziging van de achternaam toen is besproken. De raadsonderzoekers van de RvdK waren al voor het gesprek van mening dat een wijziging van de achternaam nooit in het belang van een kind is. Dit staat ook met zoveel woorden in het rapport. Dit toont de vooringenomenheid van de raadsmedewerkers aan. Zij hebben ook geen contact opgenomen met de behandelend kinderpsycholoog. De kinderpsycholoog heeft op 6 november 2020 verklaard dat naamswijziging niet van invloed is op [dochter]s sociale ontwikkeling. Dit wordt bevestigd in een advies van een pedagoog van 15 februari 2021. De pedagoog schrijft bovendien dat een naamswijziging wel in [dochter]s belang is. Op dit moment hebben [appellante]s drie kinderen allen een andere achternaam. Wijziging van de achternaam van [dochter] zou zorgen voor meer eenheid van naam en is ook daarom wenselijk, volgens [appellante].

5.1.    De minister is bevoegd om een besluit in te trekken en een nieuw besluit te nemen terwijl er nog een procedure tegen het oude besluit loopt, voor zover hij daartoe ook bevoegd zou zijn als er geen beroep was ingesteld. In dit geval heeft de minister een motiveringsgebrek geconstateerd. Dit gebrek zou hij ook mogen herstellen als er geen beroep was ingesteld. Hoewel de behandeling van dit dossier, zoals de minister heeft gezegd op de zitting bij de Afdeling, niet de schoonheidsprijs verdient, was hij bevoegd om een nieuw besluit te nemen.

5.2.    Niet langer in geschil is dat aan de formele voorwaarden voor een wijziging van de geslachtsnaam, die volgen uit artikel 3 van het Besluit geslachtsnaamswijziging, is voldaan. Dit betekent dat de minister in beginsel bevoegd is de verzochte naamswijziging door te voeren, maar niet dat hij daartoe verplicht is. Bij het nemen van een beslissing over het gebruik maken van deze bevoegdheid, moet de minister alle relevante feiten en rechtstreeks betrokken belangen in aanmerking nemen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1392. Bij een nieuw besluit moet hij alle informatie betrekken die op dat moment bekend is. Het rapport van de RvdK is weliswaar opgesteld voor een ander doel, maar daarin staat ook informatie die relevant is voor het besluit over de naamswijziging. Deze informatie heeft de minister dan ook terecht betrokken bij zijn besluit.

Het rapport is opgesteld door raadsonderzoekers van de RvdK. De minister mag op een advies van hen afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag de minister niet zonder nadere motivering op het advies afgaan.

In het rapport staat het volgende: "Een naamswijziging is voor kinderen een fors ingrijpende maatregel […]. De RvdK acht dit derhalve ook niet in het belang van de kinderen, zeker niet nu [dochter] en [zoon] zelf aangeven dat ze het juist fijn hebben bij vader en zich niet prettig voelen bij een naamswijziging. De RvdK acht dit in deze situatie eerder schadelijker voor hun ontwikkeling dan dat het hen rust geeft. Tevens zal het de strijd tussen ouders nog meer verharden." En: "Naamswijzigingen doorvoeren […], moeten allemaal per direct stoppen." Deze conclusie volgt op een uitgebreid onderzoek. De raadsonderzoekers hebben met onder andere [dochter] zelf, de ouders, de school en een medewerker van het jeugdteam IJsselstein gesproken. Uit het verslag van het gesprek met [dochter] blijkt niet dat ze over de voorgenomen wijziging van de achternaam hebben gesproken. Wel is met anderen gepraat over de voorgenomen naamswijziging. De medewerker van het jeugdteam heeft verklaard dat [dochter] heeft aangegeven dat ze Turks is en dat haar vader heeft gezegd dat als haar achternaam gewijzigd wordt, hij haar vader niet meer is. [verzoeker] betwist dit. De school heeft verklaard dat een zorgelijk punt is dat de kinderen op school werden ingeschreven onder [appellante]s naam. [dochter] was hier erg verdrietig en boos over, omdat ze [verzoeker] heet. Dit is weer teruggedraaid. De raadsonderzoekers schrijven verder dat [dochter] en de andere twee kinderen met loyaliteitsproblematiek kampen, die alleen beëindigd kan worden wanneer [appellante] en [verzoeker] overstijgend met elkaar in gesprek gaan.

De minister heeft zich gelet op deze informatie in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een naamswijziging niet in het belang van [dochter] is. Het is in haar belang dat er rust ontstaat in de thuissituatie en daarvoor is het belangrijkste dat de relatie tussen [appellante] en [verzoeker] niet verder verhardt. De verklaringen die [appellante] heeft overgelegd, hebben de minister niet hoeven doen twijfelen aan de conclusie in het rapport. In de verklaring van de behandelend jeugdpsycholoog, die [appellante] heeft overgelegd, staat: "De naamswijziging op zichzelf zal de klachten niet doen veranderen, enkel de manier waarop de verschillende betrokken partijen hiermee omgaan en welke waarde er wordt verbonden aan haar achternaam." Dit komt overeen met de conclusie in het rapport. In het advies van de pedagoog staat: "Mijn conclusie is dat [dochter] vooral erbij gebaat is dat haar vader haar niet meer onder druk zet rondom de naamswijziging […]. In zo’n geval maakt het voor [dochter] niet uit welke achternaam zij draagt. Echter gegeven de voortdurende negatieve houding van vader naar [dochter] en over moeder is zij des te meer gebaat om haar veiligheid en welzijn vooral bij moeder te kunnen vinden en tegen die achtergrond vind ik een naamswijziging juist wel in haar belang." Anders dan de pedagoog, hebben de raadsonderzoekers ook met [verzoeker] gesproken. De minister heeft daarom meer belang mogen hechten aan de conclusie in het rapport, die ook is gebaseerd op de kant van het verhaal van [verzoeker]. Dat de pedagoog het rapport had gelezen en dus bekend was met de reactie van [verzoeker], zoals [appellante] op de zitting bij de Afdeling heeft laten weten, maakt dat niet anders. Als [appellante] en [verzoeker] zich niet negatief over elkaar uitlaten en daardoor, onbedoeld, [dochter] met een loyaliteitsconflict opzadelen, maakt het volgens de pedagoog voor haar niet uit welke achternaam zij heeft. Dit komt ook overeen met de conclusie in het rapport.

Het betoog van [appellante] slaagt niet.

6.       Het beroep van [appellante] is ongegrond.

7.       De minister hoeft geen proceskosten van [appellante] te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        veroordeelt de minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.496,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

II.       gelast dat de minister voor Rechtsbescherming aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 265,00 vergoedt;

III.      verklaart het beroep van [appellante] tegen het besluit van de minister voor Rechtsbescherming van 2 februari 2021 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Greben
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2021

BIJLAGE

Burgerlijk Wetboek

Artikel 1:7

1. De geslachtsnaam van een persoon kan op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.

[…].

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.

[…].

Besluit geslachtsnaamwijziging

Artikel 3

1. Op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, wordt de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd:

a. in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed;

[…].

2. Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn van verzorging en opvoeding dan ten minste vijf jaren bedraagt.

[…].

4. Het verzoek wordt afgewezen, indien:

[…];

d. een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige jonger dan twaalf jaren, tenzij:

[…];

2. verzoekers aantonen dat de ouder aan wie de minderjarige de geslachtsnaam, waarvan wijziging wordt verzocht, ontleent, en het kind niet meer dan gedurende een vierde deel van de periode voorafgaande aan de termijn van verzorging en opvoeding, bedoeld in het tweede lid, in gezinsverband hebben samengeleefd.