Uitspraak 201908760/4/A3


Volledige tekst

201908760/4/A3.
Datum uitspraak: 30 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Amsterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2019 in zaak nr. 19/201 in het geding tussen:

[appellante]

en

de minister voor Rechtsbescherming.

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2018 heeft de minister de aanvraag van [vader] om wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige zoon van [vader] en [appellante] (hierna: het kind), van [naam appellante] in [naam vader], toegewezen.

Bij besluit van 30 november 2018 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 28 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[vader] heeft een schriftelijke reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2020, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.P.N. de Bruijn en mr. J. den Ouden, is verschenen. Tevens is [vader] ter zitting gehoord.

Bij tussenuitspraak van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1987, heeft de Afdeling de minister opgedragen het in die uitspraak omschreven gebrek in het besluit van de minister van 30 november 2018 te herstellen.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de minister bij brief van 30 oktober 2020 het besluit van 30 november 2018 nader gemotiveerd.

Bij uitspraak van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:213, heeft de Afdeling overwogen dat [appellante] in de gelegenheid is gesteld een zienswijze over de nadere motivering van de minister naar voren te brengen, maar daarvan geen gebruik heeft gemaakt. De Afdeling leidde hieruit af dat [appellante] geen bezwaren heeft tegen het nader gemotiveerde besluit. [vader] heeft schriftelijk meegedeeld het met het besluit eens te zijn. De Afdeling heeft geoordeeld dat daarom geen aanleiding bestaat om de door de minister gegeven nadere motivering van het besluit van 30 november 2018 ontoereikend te achten. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek van het besluit van 30 november 2018, heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellante] gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep van [appellante] tegen het besluit van 30 november 2018 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De Afdeling heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de minister heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.

Bij brief van 21 februari 2021 heeft [appellante] meegedeeld dat de Afdeling de processtukken in de hogerberoepsprocedure niet heeft verzonden naar haar nieuwe adres, dat in de brief van 15 februari 2020, houdende de hogerberoepsgronden, staat vermeld. Hierdoor heeft [appellante] onder meer de tussenuitspraak van 19 augustus 2020 en de nadere motivering van de minister van het besluit van 30 november 2018 niet ontvangen en geen gelegenheid gehad om daarop in te gaan.

De Afdeling heeft de brief van [appellante] van 21 februari 2021 als een verzoek om ambtshalve vervallenverklaring van de tussenuitspraak van 19 augustus 2020 en de uitspraak van 3 februari 2021 aangemerkt.

[appellante] heeft bij brief van 21 mei 2021 een zienswijze op het nader gemotiveerde besluit van 30 november 2018 gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter hoorzitting behandeld op 9 juni 2021, waar [appellante], en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.L. de Gier, zijn verschenen. Tevens is ter hoorzitting [vader] gehoord.

Bij uitspraak van heden, zaak nr. 201908760/3/A3, heeft de Afdeling de tussenuitspraak van 19 augustus 2020 en de einduitspraak van 3 februari 2021 ambtshalve vervallen verklaard.

Overwegingen

Juridisch toetsingskader

1.       Het juridisch toetsingskader is vermeld in de bijlage, die deel van deze uitspraak uitmaakt.

Aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 7 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek de geslachtsnaam op verzoek gewijzigd kan worden. Wanneer het gaat om een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige in die van de ouder wiens geslachtsnaam de minderjarige niet heeft, geldt ingevolge artikel 3 van het Besluit geslachtsnaamswijziging dat de minderjarige gedurende ten minste drie jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek door die ouder verzorgd en opgevoed moet zijn. Dat is het hier geval. Het verzoek wordt afgewezen als de andere ouder weigert in te stemmen met de geslachtsnaamswijziging, tenzij de minderjarige van twaalf jaar en ouder bij zijn instemming met het verzoek blijft. Uit de schriftelijke verklaringen van het kind, afgelegd bij de aanvraag en nadat hij kennis heeft genomen van de zienswijze en het bezwaarschrift van [appellante], volgt dat hij de geslachtsnaamswijziging wenst. Dit heeft het kind ook mondeling verklaard tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure, buiten aanwezigheid van zijn vader. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij in zo’n geval doorslaggevende betekenis moet toekennen aan de instemming van de minderjarige van twaalf jaar of ouder. Er is geen ruimte voor een belangenafweging, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank met dit oordeel heeft miskend dat het kind op 10 juli 2019 schriftelijk te kennen heeft gegeven dat hij onder druk van zijn vader heeft verklaard dat hij zijn geslachtsnaam wil wijzigen, maar dat dit niet is wat hij wil. Zijn verklaring van 10 juli 2019 maakt de eerdere verklaringen van het kind ongeldig. Volgens [appellante] verkeert het kind in een onveilige situatie en wordt hij met de geslachtsnaamswijziging ten onrechte gedwongen zich te identificeren met het gezin waarvan hij in het dagelijkse leven deel uitmaakt. [vader] poogt met de naamswijziging het kind van haar te onthechten en vervreemden. Oudervervreemding schaadt de identiteitsontwikkeling van het kind. Hierop heeft de minister ten onrechte geen acht geslagen, aldus [appellante].

3.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister zich bij het besluit van 30 november 2018 met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval is voldaan aan het bepaalde in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van het Besluit geslachtsnaamswijziging. Volgens de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraken van 9 augustus 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY5895 en 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0753) betekent dit weliswaar dat geen verplichting bestaat het verzoek om geslachtsnaamswijziging af te wijzen, maar niet dat de minister daarom is gehouden het verzoek in te willigen.

Wanneer de minderjarige van twaalf jaar of ouder ondanks de weigering van een ouder om met de verzochte geslachtsnaamswijziging in te stemmen, bij zijn instemming met dat verzoek blijft, dan kan - dus niet moet - de minister het verzoek krachtens de in artikel 7, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek neergelegde bevoegdheid inwilligen. Bij het nemen van een beslissing om van deze mogelijkheid gebruik te maken, moet de minister alle relevante feiten en rechtstreeks betrokken belangen in aanmerking nemen. Gelet hierop berust het door de minister bij het besluit van 30 november 2018 ingenomen standpunt, dat hij gehouden is de aanvraag om geslachtsnaamswijziging in te willigen, op een onjuiste uitleg van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van het Besluit geslachtsnaamswijziging. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

3.2.    De minister heeft ter uitvoering van de in het procesverloop genoemde tussenuitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020 de in rechtsoverweging 3.1 bedoelde belangenafweging gemaakt en bij brief van 30 oktober 2020 het besluit van 30 november 2018 nader gemotiveerd. Volgens de minister wordt door inwilliging van het verzoek om de geslachtsnaamswijziging de identiteitsontwikkeling van het kind niet geschaad. Het kind weet wie zijn ouders zijn. Deze naamswijziging geeft uitdrukking aan de bestendige gezinssituatie waarin het kind verder bij zijn vader opgroeit. Voor zijn identiteitsontwikkeling is van belang dat het kind zich kan identificeren met het gezin waarvan hij in het dagelijkse leven deel uitmaakt. Hoewel begrijpelijk is dat een geslachtsnaamswijziging [appellante] emotioneel raakt, brengt dit geen wijziging in de familierechtelijke betrekkingen tussen moeder en kind. Dat er weinig (tot geen) contact tussen beiden is, kan niet tot de conclusie leiden dat het verzoek daarom moet worden afgewezen. Bij de toetsing aan de voorwaarden voor de geslachtsnaamswijziging en bij de belangenafweging vindt, gelet op de aard en de beoordeling van het verzoek, geen beoordeling plaats van de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat het kind [appellante] nagenoeg niet ziet. Deze omstandigheden vloeien voort uit de verstoorde verstandhouding tussen de ouders. [appellante] blijft de wettige moeder van het kind, ongeacht de geslachtsnaamswijziging. De minister heeft geen aanwijzingen om te veronderstellen dat de naamswijziging niet in het belang van het kind kan worden geacht, noch aanwijzingen om aan te nemen dat het kind door de naamswijziging van [appellante] zal vervreemden. De door [appellante] overgelegde tekeningen en citaten van het kind maken dit niet anders. Het kind heeft, ook na kennis te hebben genomen van de bezwaren van [appellante], schriftelijk, en tijdens de hoorzitting in bezwaar, buiten aanwezigheid van de vader, mondeling verklaard de naamswijziging zelf te willen. Het Besluit geslachtsnaamswijziging gaat ervan uit dat minderjarigen van twaalf jaar of ouder, zoals het kind, zelfstandig hun wil kunnen bepalen over een aanvraag om geslachtsnaamswijziging. Gelet op de combinatie van deze feiten en omstandigheden, weegt het belang van het kind bij de door hem verzochte geslachtsnaamswijziging zwaarder dan de bezwaren daartegen van [appellante], aldus de minister.

3.3.    De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de schriftelijke verklaring van het kind van 10 juli 2019, dat hij de geslachtsnaamswijziging niet wenst, van later datum is dan het besluit van 30 november 2018, en daarom de rechtmatigheid van dat besluit niet kan aantasten. Dat laat onverlet dat de minister die verklaring had kunnen en moeten betrekken bij zijn nadere motivering van 30 oktober 2020.

Bij de hoorzitting bij de Afdeling heeft de minister desgevraagd meegedeeld dat bij de naar aanleiding van de tussenuitspraak van 19 augustus 2020 uitgevoerde belangenafweging niet is onderzocht of deze verklaring van het kind alsnog aanleiding dient te geven voor twijfel of de geslachtsnaamswijziging in het belang van het kind moet worden geacht. Onbestreden is dat dit belang in deze procedure voorop staat. [appellante] betoogt terecht dat alleen daarom al een te beperkte belangenafweging is gemaakt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, dient de minister, gebruik makend van zijn bevoegdheid, alle relevante feiten en rechtstreeks betrokken belangen in aanmerking te nemen en daarbij een oordeel te geven over de door [appellante] ingebrachte bezwaren en bedenkingen.

De minister heeft tijdens de hoorzitting bij de Afdeling te kennen gegeven dat het denkbaar is het kind nogmaals, in alle zorgvuldigheid, te horen, buiten aanwezigheid van de ouders, om hem nader te kunnen vragen of hij de geslachtsnaamswijziging zelf wenst en of deze hem niet wordt opgedrongen, zoals [appellante] stelt. Partijen hebben desgevraagd verklaard zich hierin te kunnen vinden en zich te zullen schikken in de uitkomst op basis van het horen van het kind.

4.       De conclusie is dat het besluit van 30 november 2018, zoals dit bij de brief van 30 oktober 2020 nader is gemotiveerd, in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb, niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd.

5.       In het belang van een spoedige beëindiging van het geschil ziet de Afdeling aanleiding de minister op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het besluit te herstellen door alsnog toereikend te motiveren dat de geslachtsnaamswijziging in het belang van het kind is. De minister dient daartoe het kind, buiten aanwezigheid van beide ouders, opnieuw te horen om zo duidelijkheid te verkrijgen over zijn zelfstandige en onafhankelijke wil aangaande de geslachtsnaamswijziging. Bij het horen van het kind kunnen vragen worden gesteld waarop het antwoord zou kunnen bijdragen aan een juiste waardering van de schriftelijke verklaring van 10 juli 2019 en de door [appellante] geuite zorgen over druk van buitenaf op de keuze van het kind en mogelijke negatieve gevolgen door de geslachtsnaamswijziging voor de relatie tussen moeder en kind. De minister dient de nadere motivering van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling mee te delen.

6.       In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de minister voor Rechtsbescherming op om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, het besluit van 30 november 2018, kenmerk NM 183/1311, te herstellen door dit nader te motiveren en deze motivering op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2021

598.

BIJLAGE

Burgerlijk Wetboek

Boek 1

Artikel 7

1. De geslachtsnaam van een persoon kan op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.

[-]

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.

[-]

Besluit geslachtsnaamswijziging

Artikel 3

1. Op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, wordt de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd:

a. in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed;

[-]

4. Het verzoek wordt afgewezen, indien:

[-]

c. een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft;

[-]