Uitspraak 202105387/2/R1


Volledige tekst

202105387/2/R1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], gevestigd te Rilland, gemeente Reimerswaal, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Rilland,

verzoekster,

en

de raad van de gemeente Reimerswaal,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Herontwikkeling kerklocatie Bathseweg, Rilland" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de maatschap beroep ingesteld. Voorts heeft de maatschap de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De maatschap heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 oktober 2021, waar de maatschap, vertegenwoordigd door [maat A] en [maat B], bijgestaan door mr. M.J.C. Mol, rechtsbijstandverlener in Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door drs. Ing. D.J. Steenbergen en drs. Ing. C. den Hertog, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door [gemachtigde B], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan voorziet in maximaal negen appartementen met berging in het oosten van de kern van Rilland. Het plangebied wordt begrensd door de Bathseweg aan de noordzijde, de Burgemeester Jobselaan aan de oost- en zuidzijde en de Valckenisseweg aan de westzijde.

De maatschap exploiteert ten westen van het plangebied een akkerbouw- en veeteeltbedrijf aan de [locatie]. Zij kan zich niet verenigen met het plan omdat zij vreest voor klachten van de toekomstige bewoners vanwege geur- en geluidoverlast vanwege haar bedrijf en derhalve voor een beperking van haar bedrijfsvoering.

Geur

3.       De maatschap betoogt dat de raad in zijn afweging of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de appartementen ten onrechte een rol heeft laten spelen dat er geen klachten van omwonenden zijn en dat het onwaarschijnlijk is dat zij 80 runderen houdt of gaat houden.

3.1.    Ten behoeve van het plan heeft De Roever Omgevingsadvies het rapport "Onderzoek geur veehouderijen geurcontouren en geuronderbouw Appartementen Bathseweg 2 Rilland" van 23 juli 2020 (hierna: geuronderzoek) opgesteld. In het geuronderzoek staat dat het woon- en leefklimaat aanvaardbaar is, onder andere omdat sprake is van een beperkt aantal dieren, te weten 80, die waarschijnlijk niet in deze aantallen aanwezig zijn en er geen geurklachten bekend zijn. Weliswaar staat in het geuronderzoek dat het niet waarschijnlijk is dat de maatschap 80 runderen houdt, maar bij dit geuronderzoek is wel uitgegaan van een worst-case situatie met 80 runderen. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat eerst is gekeken naar de geurcontouren, waarbij volgens het geuronderzoek ten aanzien van de achtergrond- en voorgrondbelasting sprake is van een respectievelijk "goed" en "redelijk goed" woon- en leefklimaat. De afwezigheid van klachten heeft volgens de raad in die zin een rol gespeeld dat wanneer er wel sprake zou zijn van klachten, dit zou hebben kunnen leiden tot het nemen van strengere maatregelen. De voorzieningenrechter begrijpt de raad zo dat de afwezigheid van klachten niet van doorslaggevende betekenis is geweest bij de beoordeling of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Gelet op de toelichting van de raad ter zitting en het geuronderzoek, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de raad een onjuiste afweging heeft gemaakt.

Het betoog faalt.

4.       De maatschap betoogt dat de in het plan voorziene tuinen en bijgebouwen bij de beoordeling of sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten. Voor de beoordeling van de gevolgen van geur, mag niet slechts gekeken worden naar de gevolgen bij de woningen. Ter zitting heeft de maatschap desgevraagd verduidelijkt dat het haar gaat om de balkons.

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW7642), kan voor de beantwoording van de vraag of een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gerealiseerd niet alleen betekenis worden toegekend aan de vraag of ter plaatse sprake is van een geurgevoelig object in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij. Dit betekent in het voorliggende geval dat de beoordeling of sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat niet alleen moet plaatsvinden ter plaatse van de voorziene appartementen, maar ook betrekking moet hebben op de buitenruimten. Weliswaar heeft de raad de buitenruimten niet expliciet in zijn afweging betrokken, maar de voorzieningenrechter ziet hierin geen aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen, aangezien de raad tot de bodemzaak de gelegenheid heeft om het gebrek te herstellen. De voorzieningenrechter verwacht niet dat de Afdeling, na een verbeterde motivering van de raad, zal oordelen dat de raad het verblijfsklimaat ter plaatse van de balkons niet aanvaardbaar heeft kunnen achten.

Het betoog faalt.

Geluid

5.       De maatschap betoogt dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting van haar bedrijfsactiviteiten op de voorziene appartementen. In dat verband wijst zij op het geluid van twee ventilatoren voor het drogen van uien en aardappelen, de aan- en afvoer van haar akkerbouwproducten en het ophalen van stieren voor de slacht in de nacht, welk geluid zich voordoet direct aan de westzijde van het plangebied. Nu een onderzoek hiernaar ontbreekt, kan de raad zich volgens de maatschap niet in redelijkheid op het standpunt stellen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.1.    Ten behoeve van de vaststelling het plan heeft de raad voor het aspect geluid aansluiting gezocht bij de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure) om te beoordelen of ter plaatse van de appartementen in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden voorzien in verband met het geluid dat wordt veroorzaakt door de bedrijfsactiviteiten van de maatschap. In de VNG-brochure is een richtafstand opgenomen van 30 m voor akkerbouw. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan deze richtafstand wordt voldaan. De raad heeft verder toegelicht dat het drogen van uien en aardappelen moet geacht worden te zijn verdisconteerd in de richtafstand van 30 m, aangezien deze akkerbouwactiviteiten niet uitzonderlijk zijn voor een akkerbouwbedrijf. Nu aan de richtafstand wordt voldaan, heeft de raad in zoverre in redelijkheid ervan kunnen uitgaan dat ter plaatse van de appartementen geen sprake zal zijn van onevenredige geluidhinder. Daarom hoefde de raad geen afzonderlijk onderzoek te doen naar de gestelde geluidbelasting.

Wat betreft de aan- en afvoer van akkerbouwproducten en het ophalen van stieren voor de slacht in de nacht, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ter zitting heeft de maatschap toegelicht dat de verkeersbewegingen plaatsvinden op de Valckenisseweg. Ten behoeve van het plan heeft Kraaij Akoestisch Adviesbureau het rapport "Akoestisch onderzoek Nieuwbouwplan Bathseweg 2 te Rilland" van 22 juli 2020 (hierna: akoestisch onderzoek) opgesteld. Hierin is een akoestisch onderzoek uitgevoerd ter bepaling van de geluidbelasting van onder andere de Valckenisseweg op de gevels van de appartementen. Bij de berekening is rekening gehouden met verkeer over de dag- (07.00 - 19.00 uur), avond- (19.00-23.00 uur) en nachtperiode (23.00 - 07.00 uur). Ook is rekening gehouden met zwaar verkeer. Volgens het akoestisch onderzoek voldoet de geluidbelasting vanwege de Valckenisseweg op de gevels van de appartementen aan de richtwaarde van 48 dB.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat vanwege geluidhinder.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.       Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. van Helvoort, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.  De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021