Uitspraak 202002365/1/A3


Volledige tekst

202002365/1/A3.
Datum uitspraak: 22 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de korpschef van politie,

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 3 maart 2020 in zaak nrs. 20/460 en 20/461 in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de korpschef.

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2019 heeft de korpschef de aan New Generation Security B.V. ten behoeve van [appellant] verleende toestemming tot het verrichten van werkzaamheden voor deze particuliere beveiligingsorganisatie of dit recherchebureau, ingetrokken.

Bij besluit van 21 januari 2020 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 26 november 2019 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de korpschef hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De korpschef en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2021, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. V. Vermeulen, bijgestaan door mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Arnhem, en [appellant], bijgestaan door mr. Z.M. Nasir, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek in de zaak heropend. De zaak is vervolgens verwezen naar een meervoudige kamer van de Afdeling.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2021, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. V. Vermeulen, bijgestaan door mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Arnhem, en [appellant], bijgestaan door mr. Z.M. Nasir, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De korpschef heeft op 2 februari 2018 besloten aan New Generation Security B.V. ten behoeve van [appellant] toestemming te verlenen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr).

[appellant], geboren in 1955, is bestuurder van [bedrijf]. [bedrijf] is voor 50% eigenaar van New Generation Security.

New Generation Security heeft meer dan 100 werknemers in dienst.

Tegen [appellant] is op 5 juli 2019 proces-verbaal opgemaakt ter zake van overtreding van artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (mishandeling) op 2 juni 2019. Het proces-verbaal is op 19 december 2019 naar het openbaar ministerie gezonden.

Besluitvorming

2.       De korpschef heeft de ten behoeve van [appellant] verleende toestemming ingetrokken, als gevolg waarvan [appellant] zijn werkzaamheden als beveiliger niet meer kan uitoefenen. Reden voor de intrekking is een incident dat op 2 juni 2019 plaatsvond bij uitgaansgelegenheid Crazy Piano's in Scheveningen. Volgens de korpschef ging [appellant] de fysieke confrontatie aan met een persoon (hierna: de aangever) die het incident trachtte te filmen, terwijl die persoon zich niet bemoeide met dat incident. De integriteit en betrouwbaarheid van [appellant] is niet langer boven elke twijfel verheven, omdat [appellant] zonder enige aanleiding de (fysieke) confrontatie met de aangever heeft gezocht, aldus de korpschef.

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft overwogen dat, gezien de camerabeelden van het incident, niet is komen vast te staan dat [appellant] zonder enige aanleiding de fysieke confrontatie met de aangever heeft gezocht. Volgens de rechtbank heeft de korpschef daarom niet uitsluitend op grond van het incident op 2 juni 2019 de toestemming wegens onvoldoende betrouwbaarheid of geschiktheid mogen intrekken.

Als gevolg van de aangevallen uitspraak heeft [appellant] zijn werkzaamheden weer mogen hervatten.

Hoger beroep

4.       De korpschef betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat [appellant] zonder enige aanleiding de fysieke confrontatie met de aangever heeft gezocht. Ter onderbouwing hiervan verwijst de korpschef naar de camerabeelden die van het incident op 2 juni 2019 zijn gemaakt. Hieruit volgt dat er voor [appellant] geen valide aanleiding was om op de aangever af te stappen. Dat de aangever wellicht heeft gescholden dan wel er verbale onenigheid is ontstaan tijdens de beveiligingswerkzaamheden, vormt evenmin aanleiding om op de aangever af te stappen en een stoot uit te delen. [appellant] dient daar als beveiliger ‘boven te staan’ en had zich juist als zeer ervaren beveiliger, moeten weten te beheersen en zich verre dienen te houden van het aanwenden van geweld tegen de aangever. Bovendien volgt uit de camerabeelden niet dat de aangever zich weer in de richting van het incident bewoog. Voorts heeft [appellant] eerst in beroep verklaard dat de aangever met zijn elleboog contact heeft gemaakt. Dit laatste blijkt niet uit de camerabeelden en de verklaringen van de aangever en [appellant] tegenover de politie, aldus de korpschef.

4.1.    De korpschef komt beoordelingsruimte toe bij de beoordeling of een betrokkene voldoende betrouwbaar is. De invulling die in paragraaf 3.3, aanhef en onder b, van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureau 2019 aan de term 'betrouwbaarheid' is gegeven, is niet onredelijk of anderszins rechtens onjuist. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen.

Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren, dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn. (Vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:355).

4.2.    Aan de intrekking van de toestemming ligt uitsluitend het handelen van [appellant] op 2 juni 2019 ten grondslag. [appellant] heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie op 4 december 2020 de strafrechtelijke zaak tegen hem, die is gebaseerd op dezelfde processen-verbaal en camerabeelden als de onderhavige besluitvorming tot intrekking van de toestemming, onvoorwaardelijk heeft geseponeerd.

De Afdeling stelt vast dat dit in deze procedure weliswaar relevant kan zijn, maar dat hieraan geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Het is op grond van de toepasselijke wettelijke bepalingen niet nodig dat iemand zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. In deze procedure dient de bestuursrechter zich op grond van wat feitelijk is voorgevallen een oordeel te vormen over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Beoordeeld dient te worden of op grond van wat feitelijk is voorgevallen de conclusie dat [appellant] onvoldoende betrouwbaar is om nog langer voor New Generation Security te kunnen werken gerechtvaardigd is.

4.3.    De Afdeling heeft kennisgenomen van de camerabeelden die zijn gemaakt van het incident tussen [appellant] en de aangever en wat daaraan vooraf is gegaan. Het gaat om de originele beelden en korte (deels vertraagde) fragmenten.

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [appellant] zonder enige aanleiding de (fysieke) confrontatie met de aangever heeft gezocht. Uit de camerabeelden volgt dat [appellant] zijn collega’s buiten te hulp schiet terwijl zij bezig waren een man in bedwang te houden. Op dat moment staat de aangever hier een paar meter bij vandaan en lijkt hij met zijn telefoon opnames van het voorval te maken. Een van de beveiligers schopt hierop de telefoon uit zijn handen. [appellant] loopt vervolgens naar de aangever toe waarbij de aangever zijn blik op het voorval had en [appellant] met zijn rug naar het voorval stond. Als [appellant] op de aangever afloopt, zet deze eerst een stap naar achter en vervolgens schuin opzij, waardoor hij zich niet van het voorval afwendt. [appellant] geeft de aangever hierop een duw in de maagstreek. De hiervoor omschreven situatie gebeurt in een zeer kort tijdsbestek van ongeveer twintig seconden. Hierna escaleert de situatie met de persoon die de beveiligers in bedwang proberen te houden volledig.

4.4.    De Afdeling acht net als de rechtbank de verklaring van [appellant] dat hij heeft gehandeld vanuit de veronderstelling dat de aangever een beweging richting het voorval maakte met de intentie zich daar weer mee te bemoeien, terwijl de situatie aan het escaleren was, aannemelijk. De rechtbank heeft in dat verband terecht overwogen dat indien de aangever zich van het voorval had willen afwenden, hij zich naar achteren had begeven of zich had omgedraaid en een andere kant was opgegaan. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de conclusie van de korpschef, dat [appellant] gelet op zijn handelen tegen de aangever tijdens het incident op 2 juni 2019 onvoldoende betrouwbaar is, geen stand houdt. Aan de vraag of eventuele toepassing van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr evenredig is, wordt in deze zaak niet toegekomen.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.       De korpschef moet proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      bepaalt dat van de korpschef van politie een griffierecht van € 532,00 wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

w.g. Van Ettekoven
voorzitter

w.g. Ley-Nell
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2021

597.

BIJLAGE

Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

Artikel 7

[…]

2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.

[…]

4. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Indien de desbetreffende persoon een ambtenaar is als bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt de toestemming slechts onthouden indien deze persoon niet beschikt over de benodigde bekwaamheid. Voor de tewerkstelling van de overige opsporingsambtenaren wordt de toestemming slechts verleend na het overleggen van de ontheffing, bedoeld in artikel 5, vierde lid, en indien de desbetreffende persoon beschikt over de benodigde bekwaamheid.

5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.

[…]

Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureau 2019

3.3. Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden

De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:

[…]

b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.

[…]

Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)

De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.

Sepots, processen-verbaal en mutaties

Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.

Ook sepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Hierbij dient de aard van het sepot in ogenschouw te worden genomen. Een technisch sepot, bijvoorbeeld wegens onvoldoende bewijs, zal bij de beoordeling naar de betrouwbaarheid een minder grote rol spelen dan een sepotbeslissing die op beleidsmatige gronden is genomen. In het geval dat een sepot wordt meegenomen in de beoordeling, wordt voor wat betreft de terugkijktermijn als uitgangspunt genomen de datum waarop het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren.

[…].