Uitspraak 202100848/1/R3


Volledige tekst

202100848/1/R3.
Datum uitspraak: 8 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Meppel (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.       [appellanten sub 2] (hierna: [appellanten sub 2]), beide gevestigd te Meppel,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Meppel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Meppel-Nieuwveense Landen 2020" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft twee verweerschriften ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 25 juni 2021, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. H.G. Ruis, advocaat te Meppel, en de raad, vertegenwoordigd door mr. G. Siebel, I. Wilke, B. den Dolder, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is op de zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door P.H. Klaassen, werkzaam bij B+O Architecten Amsterdam B.V. als partij gehoord.

Overwegingen

Algemeen

1.       Het plan voorziet in een planologische regeling voor de wijk Nieuwveense Landen in Meppel.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 1]

3.       [appellant sub 1] woont in het plangebied aan de [locatie 1] te Meppel. Hij is eigenaar van de naast elkaar gelegen percelen met de kadastrale aanduidingen [locatie 2] en [locatie 3]. Op het perceel [locatie 2] staat zijn woning met een voortuin en een achtertuin. Het perceel [locatie 3] bestaat uit alleen tuin. Hij keert zich tegen de in het plan aan de strook grond achter het perceel [locatie 3] toegekende bestemming "Gemengd-Voorzieningen" met de functieaanduiding "zorginstelling". [bedrijf] heeft een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een zogeheten Gastenhuis op die grond.

[appellant sub 1] brengt naar voren dat zich strijd voordoet met de rechtszekerheid omdat niet duidelijk is wat onder zorgwoningen, die ter plaatse van de functieaanduiding "zorginstelling" kunnen worden gerealiseerd, moet worden verstaan en omdat daarvoor specifieke gebruiks- en bouwregels ontbreken. Verder is volgens hem niet duidelijk waarom de strook waaraan de bestemming "Groen" is toegekend niet kan worden verlengd op zodanige wijze dat die ook de grond achter het perceel [locatie 3] omvat. De grond achter het perceel [locatie 2] maakt nog net wel deel uit van deze strook. Hij wijst erop dat aan de grond achter de tuin bij het perceel Nijeveenseweg 4c, aan het begin van de Nijeveenseweg, wel deze bestemming is toegekend. Het bestreden besluit is daarom volgens hem niet deugdelijk gemotiveerd. Ten slotte vreest hij voor nadelige gevolgen van het plan voor zijn woon- en leefklimaat en de waarde van zijn percelen. Hij stelt dat de raad de gevolgen van het plan voor zijn uitzicht ten onrechte niet in de belangenafweging heeft betrokken.

[appellant sub 1] heeft zijn beroepsgrond over de vrees voor schaduwwerking ter zitting ingetrokken.

4.       Volgens de raad is het voldoende duidelijk wat onder een zorgwoning moet worden verstaan, waarbij de raad verwijst naar de omschrijving die daarvoor in het "Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse Taal" (hierna: Van Dale) is opgenomen. De raad wijst er verder op dat in artikel 7.3 van de planregels bepalingen zijn opgenomen die van toepassing zijn op de te realiseren zorgwoningen. De raad stelt daarnaast dat de grens van de bestemming "Gemengd-Voorzieningen" niet willekeurig is gekozen. De raad brengt naar voren dat al in het stedenbouwkundig plan uit 2011, dat ten grondslag ligt aan het aan het nu voorliggende plan voorafgaande bestemmingsplan "Nieuwveense Landen", de gronden achter het tuinperceel van [appellant sub 1] zijn betrokken in de ontwikkeling van de nieuwe wijk. De raad wijst erop dat in het bestemmingsplan "Nieuwveense Landen" daarom was voorzien in een wijzigingsbevoegdheid, op grond waarvan het perceel achter de tuin van [appellant sub 1] kon worden bebouwd, met gebouwen met een bouwhoogte van 15 m. In het voorliggende plan is de bebouwing die daar wordt mogelijk gemaakt beperkt tot een hoogte van 11 m. De raad stelt dat ten opzichte van het voorheen geldende plan zich daarom voor [appellant sub 1] geen verslechtering van de planologische situatie voordoet.

5.       Aan het perceel [locatie 3] van [appellant sub 1] kent het nu bestreden plan de bestemming "Tuin" toe (hierna: het tuinperceel). Aan het perceel [locatie 2] is de bestemming "Wonen" toegekend (hierna: het woonperceel). Aan de grond achter het tuinperceel is de bestemming "Gemengd-Voorzieningen" en de functieaanduiding "zorginstelling" toegekend. Aan de grond achter het woonperceel is de bestemming "Groen" toegekend.

Artikel 7.1 van de planregels luidt:

"De voor "Gemengd-Voorzieningen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen;

b. horeca categorie 1 tot ten hoogste een gezamenlijke horecavloeroppervlakte van 100 m2;

c. zorgwoningen met de daarbij behorende voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding "zorginstelling";

d. wonen;

(…)"

Artikel 8.1 van de planregels luidt:

"De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;

b. bermen en beplanting;

c. parken en plantsoenen;

(…)"

5.1.    Het begrip "zorgwoningen" is niet in de planregels gedefinieerd. Ook in de plantoelichting is niet op dit begrip ingegaan. Dat betekent op zichzelf niet dat het plan in zoverre in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, in onder meer de uitspraken van 15 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN7036, onder 2.18.2, en 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2684, onder 2, is in dat geval voor de uitleg van het begrip het algemeen gangbare spraakgebruik richtinggevend. Zoals de raad naar voren heeft gebracht kan voor de invulling daarvan worden aangesloten bij Van Dale. Daarin is het begrip "zorgwoning" omschreven als: "1. woning waarin iem. met een zorgbehoefte fysieke, psychische of sociale ondersteuning krijgt, bv. aanleunwoning, 2. kangoeroewoning".

Zoals ter zitting is besproken, zijn in artikel 7.3.1 en artikel 7.3.3 van de planregels bepalingen opgenomen die van toepassing zijn op het bouwen van de zorgwoningen. In artikel 7.7.1 en 7.7.2 van de planregels zijn bepalingen opgenomen die van toepassing zijn op het gebruik van de zorgwoningen. [appellant sub 1] heeft zijn beroepsgrond dat desondanks specifieke bouw- en gebruiksregels ontbreken verder niet onderbouwd.

Er is daarom geen grond voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met de rechtszekerheid heeft vastgesteld. Het betoog daarover slaagt niet.

6.       De Afdeling stelt vast dat het voorgaande plan "Nieuwveense Landen" aan het perceel achter het tuinperceel van [appellant sub 1] de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 2" toekende. Het gedeelte waar in het nu voorliggende plan "Nieuwveense Landen 2020" de bestemming "Groen" aan is toegekend, had in het voorgaande plan "Nieuwveense Landen" de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 5".

Op grond van artikel 26.3 van de planregels van het voorgaande plan konden achter het tuinperceel van [appellant sub 1] met toepassing van de daarin opgenomen bevoegdheid om het plan te wijzigen woningen worden opgericht met een bouwhoogte van 15 m. In dat artikel was het volgende bepaald:

"Ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 2" kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen en in dit plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen aangeven teneinde de realisatie van in het stedenbouwkundig plan opgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken, dit met inachtneming van het volgende:

a. het aantal woningen mag ten hoogste 333 bedragen en een marge van 15% is toegestaan;

(…)

e. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 15 meter;

(…)."

In artikel 1.77 is bepaald dat onder stedenbouwkundig plan wordt verstaan het Stedenbouwkundig Plan van 26 april 2011.

6.1.    In het stedenbouwkundig plan van 26 april 2011, dat als bijlage 1 bij de plantoelichting van het plan "Nieuwveense Landen" was gevoegd, maakt het gedeelte achter het tuinperceel van [appellant sub 1] deel uit van een gebied waar bebouwing is voorzien. In de plantoelichting van het nu voorliggende plan "Nieuwveense Landen 2020" staat dat het plan is afgestemd op een geactualiseerde versie van het stedenbouwkundig plan uit 2011. Die geactualiseerde versie is als bijlage 3 bij de plantoelichting gevoegd. Daarin is ook bebouwing voorzien in het gebied waar de gronden achter het tuinperceel van [appellant sub 1] deel van uit maken.

6.2.    De Afdeling ziet in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Gemengd-Voorzieningen" met de aanduiding "zorginstelling" aan het gebied achter het tuinperceel heeft kunnen toekennen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat, zoals hiervoor beschreven, deze bestemming en aanduiding een uitwerking zijn van de in 2011 vastgestelde opzet voor de ontwikkeling van dit deel van de wijk Nieuwveense Landen. Daarvoor was in het voorgaande plan ook al een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De situatie bij het perceel Nijeveenseweg 4c is naar het oordeel van de Afdeling niet vergelijkbaar met de situatie van [appellant sub 1], omdat, anders dan de gronden achter de tuin van [appellant sub 1], de gronden achter de tuin bij het perceel Nijeveenseweg 4c in het stedenbouwkundig plan van 2011 deel uitmaakten van het gebied dat als een groene zone was aangewezen. Daarnaast stelt de Afdeling vast dat de gronden waarop de zorgwoningen kunnen worden gerealiseerd niet gelijk achter maar ten noordoosten van de woning van [appellant sub 1] liggen, op een afstand van ongeveer 25 m. De maximale hoogte van de bebouwing is in artikel 7.3.3, onder b, van de planregels beperkt tot 11 m, terwijl het voorgaande plan "Nieuwveense Landen" met toepassing van de daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheid bebouwing met een hoogte van 15 m mogelijk maakte. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat onder deze omstandigheden geen sprake is van een onaanvaardbaar verlies van uitzicht voor [appellant sub 1] of van andere onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]. Mede gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor de verwachting dat de waardevermindering van de woning door het plan waarin het realiseren van de zorgwoningen mogelijk wordt gemaakt zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog slaagt niet.

7.       De conclusie is dat het beroep van [appellant sub 1] ongegrond is.

8.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Het beroep van [appellanten sub 2]

9.       [appellante sub 2A] is een onderneming die is gericht op het uitvoeren van bestratings-, hoveniers-, grond- en installatiewerkzaamheden, op dienstverlening in de grond-, weg- en waterbouwsector en op containerverhuur. [appellante sub 2A] is gevestigd aan de [locatie 4] in Meppel.

[appellante sub 2B] is een groothandel en detailhandel in machines voor de bouw en een groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren. Ook is zij gericht op verhuur en lease van machines en installaties voor de bouw. [appellante sub 2B] is ook gevestigd aan de [locatie 4].

[appellanten sub 2] kunnen zich niet verenigen met de aan het perceel [locatie 5] toegekende bestemming "Groen". Beide ondernemingen gebruiken dit perceel voor opslag van machines.

10.     De raad brengt naar voren dat [appellanten sub 2] geen zienswijzen naar voren hebben gebracht en dat niet duidelijk is of zij als belanghebbenden zijn aan te merken. Volgens de raad zijn zij geen eigenaar van het perceel [locatie 5] en is niet duidelijk wat de grondslag is van de afspraken die zij stellen te hebben gemaakt met de eigenaar. De raad wijst erop dat hij van de curator van de huidige eigenaar heeft vernomen dat een civielrechtelijke gebruikstitel of toestemming voor het gebruik van dit perceel ontbreekt.

10.1.  Vast staat dat [appellanten sub 2] geen zienswijzen naar voren hebben gebracht. Zij betogen dat dit hen niet kan worden tegengeworpen, omdat zij er niet op bedacht hoefden te zijn dat de bestemming van het perceel [locatie 5] zou worden gewijzigd.

10.2.  In artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht. In de uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, heeft de Afdeling, naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7, overwogen dat in alle gevallen waarin in omgevingsrechtelijke zaken de voorbereidingsprocedure in afdeling 3.4 van de Awb is toegepast, artikel 6:13 van de Awb niet zal worden tegengeworpen aan belanghebbenden.

In artikel 1:2 van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

10.3.  De omstandigheden dat het perceel [locatie 5] niet in eigendom is van [appellanten sub 2] en dat er voor de raad geen duidelijkheid bestaat over in het verleden tussen de inmiddels failliet verklaarde eigenaar en [appellanten sub 2] gemaakte afspraken over het gebruik van het perceel, betekenen niet dat de belangen van [appellanten sub 2] niet rechtstreeks bij het besluit tot vaststelling van het plan betrokken zijn. Vaststaat dat [appellanten sub 2] het perceel al gedurende een aantal jaren gebruiken voor opslag. [appellante sub 2A] heeft naar voren gebracht dit sinds 2007 te doen en [appellante sub 2B] sinds 2018. Gelet daarop moet van de belanghebbendheid van [appellanten sub 2] worden uitgegaan. Dat betekent dat, gelet op wat de Afdeling heeft overwogen in de hiervoor vermelde uitspraak van 14 april 2021, hen artikel 6:13 van de Awb niet wordt tegengeworpen.

11.     [appellanten sub 2] betogen dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Groen" aan het perceel [locatie 5] heeft kunnen toekennen. Zij brengen naar voren dat zij niet beschikken over een andere locatie voor de opslag van machines, waardoor de continuïteit van de bedrijfsvoering in gevaar komt. Zij betogen dat zij er op mochten vertrouwen dat het door hen gemaakte gebruik van het perceel toegestaan was dan wel zou worden toegelaten. Zij voeren daarvoor aan dat zij het perceel al enige jaren gebruiken en dat zij op verzoek van de gemeente nog een milieutechnische aanpassing hebben gedaan bij een loods op het perceel. Volgens hen is er toen niet en ook niet op een ander moment op gewezen dat de bestemming van het perceel zou worden gewijzigd of dat het bestaande gebruik niet zou zijn toegelaten. Zij betogen dat, anders dan de raad stelt, het voorheen geldende plan "Nieuwveense Landen" de opslag ter plaatse wel toeliet. Zij voeren daarvoor aan dat de opslag voor een agrarisch (loon-)bedrijf onderscheidenlijk een groothandel in landbouwmachines past binnen de bestemming "Agrarisch" die dat plan aan het perceel toekende.

11.1.  De raad brengt naar voren dat het voorheen geldende plan "Nieuwveense Landen" aan het perceel naast de bestemming "Agrarisch" ook de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 5" toekende, om ontwikkelingen mogelijk te maken die in het stedenbouwkundig plan uit 2011 waren opgenomen. In dit stedenbouwkundig plan, waar in de planregels en in de toelichting van het plan "Nieuwveense Landen" naar wordt verwezen, maakt het perceel [locatie 5] deel uit van een groene zone met een sportfunctie. Aan het nu voorliggende plan ligt een geactualiseerd stedenbouwkundig plan ten grondslag, waarin het uitgangspunt om dit perceel deel uit te laten maken van een groene zone is gehandhaafd. De raad wijst er verder op dat het college van burgemeester en wethouders het met het plan strijdige gebruik van het perceel [locatie 5] voor opslag wil doen beëindigen. Het college heeft dit bij brief van 22 december 2020 aan [appellante sub 2A] kenbaar gemaakt.

11.2.  Aan het perceel [locatie 4], waar [appellanten sub 2] zijn gevestigd, is in het nu bestreden bestemmingsplan "Nieuwveense Landen 2020" de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "agrarisch loonbedrijf" toegekend. Aan het perceel [locatie 5] is de bestemming "Groen" toegekend. Vaststaat dat de opslag van machines op gronden met de bestemming "Groen" niet is toegelaten.

11.3.  Het voorheen geldende plan "Nieuwveense landen", vastgesteld op 23 februari 2012, kende aan het perceel [locatie 5] de bestemming "Agrarisch" en de gebiedsaanduiding "wro-zone- wijzigingsgebied 5" toe. Aan het perceel [locatie 4], waar [appellanten sub 2] zijn gevestigd, kende dit plan de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "agrarisch loonbedrijf" toe.

In artikel 3.1 van de planregels van het voorheen geldende bestemmingsplan "Nieuwveense Landen" was bepaald dat de voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijfsdoeleinden. Hoewel het begrip "agrarische bedrijfsdoeleinden" niet in de planregels was omschreven, kan naar het oordeel van de Afdeling de opslag voor bestratings-, hoveniers-, grond- en installatiewerkzaamheden en voor dienstverlening in de grond-, weg- en waterbouwsector en voor containerverhuur en de opslag voor de groothandel en detailhandel in machines voor de bouw en een groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren en voor verhuur en lease van machines en installaties voor de bouw, niet daaronder worden gerekend. De omstandigheid dat [appellanten sub 2] ook diensten verrichten voor agrarische bedrijven, maakt dat niet anders. De Afdeling betrekt daarbij dat het bestemmingsplan "Nieuwveense Landen" aan het perceel [locatie 4], waar [appellanten sub 2] zijn gevestigd, de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "agrarisch loonbedrijf" toekende en niet de bestemming "Agrarisch".

Het voorgaande betekent dat het betoog van [appellanten sub 2], dat ertoe strekt dat de opslag voor hun bedrijven op het perceel [locatie 5] in overeenstemming is met de voorheen ter plaatse geldende bestemming "Agrarisch", niet kan worden gevolgd.

11.4.  Het gebruik van het perceel valt ook niet onder het in de planregels van het plan "Nieuwveense Landen" opgenomen gebruiksovergangsrecht. In artikel 30.1 gelezen in samenhang met artikel 30.4 van de planregels van dat plan is bepaald dat het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, tenzij het gebruik reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan. Voordat het plan "Nieuwveense Landen" gold en op het moment dat volgens [appellanten sub 2] [appellante sub 2A] is gestart met het gebruik van het perceel in 2007, was het bestemmingsplan "Buitengebied Meppel 1995" van kracht. Op grond van dat plan was aan het perceel [locatie 5] de bestemming "Open agrarische stadsrandzone" toegekend, zoals ter zitting aan de orde is geweest. In artikel 4 van dat plan was bepaald dat de als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Op grond van artikel 1, onder 17, van de planregels, werd onder agrarisch bedrijf verstaan een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van produkten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, niet zijnde een agrarisch nevenbedrijf. Naar het oordeel van de Afdeling kunnen de activiteiten van [appellante sub 2A] niet tot een agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 4 worden gerekend. Dat betekent dat het gebruik van het perceel ook niet in overeenstemming was met de ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1995" ter plaatse geldende bestemming. Daarom viel het gebruik niet onder het in het plan "Nieuwveense Landen" opgenomen gebruiksovergangsrecht.

Dat betekent dat het gebruik van het perceel [locatie 5] voor opslag in strijd was met het plan "Nieuwveense Landen".

11.5.  Zoals de raad naar voren heeft gebracht kende het voorheen geldende plan "Nieuwveense Landen" aan het perceel [locatie 5] naast de bestemming "Agrarisch" ook de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 5" toe, om ontwikkelingen mogelijk te maken die in het stedenbouwkundig plan uit 2011 waren opgenomen. In artikel 26.6 van de planregels van het voorgaande plan was bepaald dat ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 5" burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen en in dit plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen aangeven teneinde de realisatie van in het stedenbouwkundig plan opgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken. In dit stedenbouwkundig plan maakte het perceel [locatie 5] deel uit van een groene zone. Zoals ook hiervoor onder 6.1 is overwogen, is het nu voorliggende plan "Nieuwveense Landen 2020" afgestemd op een geactualiseerde versie van het stedenbouwkundig plan uit 2011. Die geactualiseerde versie is als bijlage 3 bij de plantoelichting gevoegd. In dit geactualiseerde stedenbouwkundig plan is het uitgangspunt om het perceel [locatie 5] deel uit te laten maken van een groene zone gehandhaafd.

11.6.  De Afdeling ziet in wat [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Groen" aan het perceel heeft kunnen toekennen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat deze bestemming een uitwerking is van de in 2011 vastgestelde opzet voor de ontwikkeling van dit deel van de wijk Nieuwveense Landen, waarvoor in het voorgaande plan ook al een wijzigingsbevoegdheid was opgenomen. De raad heeft het belang dat is gemoeid met de ontwikkeling van dit deel van de wijk Nieuwveense Landen in redelijkheid kunnen laten prevaleren boven het belang van [appellanten sub 2] bij het toelaten van de opslag van machines op het perceel. Daarbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat het gebruik voor opslag niet in overeenstemming was met de bepalingen van het voorheen geldende plan "Nieuwveense Landen". Voor zover [appellanten sub 2] erop wijzen dat zij erop mochten vertrouwen dat het gebruik van het perceel [locatie 5] zou worden toegelaten, omdat zij dit al enige jaren doen en omdat op verzoek van de gemeente een milieutechnische aanpassing is gedaan aan een loods op het perceel, overweegt de Afdeling het volgende. Aan bestaand gebruik in strijd met een geldende bestemming kan niet het vertrouwen worden ontleend dat het gebruik als zodanig wordt bestemd (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 7 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2518). Verder is, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel allereerst vereist dat de betrokkenen aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht, waaruit de betrokkenen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs konden en mochten afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. De omstandigheid dat namens de gemeente is verzocht een milieutechnische aanpassing te doen aan bebouwing op het perceel is niet aan te merken als een toezegging of andere uitlating of gedraging waaraan [appellanten sub 2] redelijkerwijs het vertrouwen konden ontlenen dat het gebruik van het perceel [locatie 5] voor opslag in het nu voorliggende plan zou worden toegelaten.

Het betoog daarover slaagt niet.

12.     Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.

13.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.

w.g. Wortmann
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Duursma

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2021

378