Uitspraak 200902179/1/R1


Volledige tekst

200902179/1/R1.
Datum uitspraak: 15 september 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de raad van de gemeente Zaanstad,
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
3. de stichting Stichting Houd Assendelft natuurlijk, gevestigd te Assendelft, gemeente Zaanstad, en anderen,
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het college beslist over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Zaanstad op 26 juni 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Centrum Assendelft".

Tegen dit besluit hebben de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2009, [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2009, de stichting en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2009, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2009, beroep ingesteld. Bij brief van 7 mei 2009 hebben de stichting en anderen en [appellante sub 2] hun beroepen aangevuld. [appellant sub 4] heeft zijn beroep aangevuld bij brieven van 7 april en 13 juli 2009 en 31 januari 2010.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 4] en [belanghebbende] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De raad, het college, [appellant sub 4], de stichting en anderen, SNS Property Finance, Stichting Ymere en Stibbe namens HKL Bouw B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. A.A. Koning, bijgestaan door P.J.M. Duijn, ing. J.A.M. Grotenberg en J.J. van de Hout, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. M.P.A. Balder, advocaat te Alkmaar, [appellant sub 4], in persoon en bijgestaan door S. Tentij, de stichting en anderen, vertegenwoordigd door mr. E. van der Hoeven, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord [belanghebbende], SNS Property Finance, vertegenwoordigd door C. van Eijken, bijgestaan door mr. C.M. Saris, advocaat te Amsterdam, en HKL Bouw B.V., vertegenwoordigd door K.P. Cheung, bijgestaan door mr. C.M. Saris, voornoemd.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

Intrekking

2.1. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van [appellante sub 2] het beroep ingetrokken voor zover dat ziet op het perceel Dorpsstraat 290A.

[appellant sub 4] heeft ter zitting toegelicht dat hetgeen hij in zijn beroepschrift heeft opgemerkt omtrent artikel 10 van de planvoorschriften en de wijzigingen op de plankaart niet als beroepsgronden dienen te worden aangemerkt.

Ontvankelijkheid

2.2. Het beroep van de stichting en anderen is mede namens [4 appellanten sub 3] ingediend. Zij hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan bij de raad ingediend.

2.2.1. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig bedenkingen heeft ingebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van de stichting en anderen is dan ook niet-ontvankelijk, voor zover dat is ingesteld namens [4 appellanten sub 3].

2.3. Het beroep van [appellante sub 2], voor zover gericht tegen de goedkeuring van de plandelen die voorzien in de realisering van de nieuwe woonwijk Waterschouw, steunt niet op een door [appellante sub 2] bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Het beroep van [appellant sub 4], voor zover gericht tegen de goedkeuring van de plandelen die voorzien in de realisering van de nieuwe woonwijk Waterschouw, steunt niet op een door [appellant sub 4] bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

2.3.1. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de WRO en artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college, voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Geen van deze omstandigheden doet zich voor. De beroepen van [appellant sub 4] en van [appellante sub 2] zijn dan ook in zoverre niet-ontvankelijk. Gelet hierop wordt niet toegekomen aan het hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd omtrent geluid, nu dit verband houdt met de toename van het aantal omwonenden en van het aantal verkeersbewegingen vanwege de nieuwe woonwijk.

Toetsingskader

2.4. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

Het plan

2.5. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het centrum van Assendelft. Het plan is conserverend van aard, behoudens voor zover de bouw van 126 woningen ten oosten van de Dorpsstraat mogelijk wordt gemaakt.

Het beroep van de raad

2.6. Het college heeft goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", voor zover betrekking hebbende op het perceel [locatie 1]. Het pand op dat perceel wordt reeds sinds jaren bewoond door [belanghebbende] en het bestemmen overeenkomstig het bestaande gebruik is volgens het college niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij neemt het college in aanmerking dat het pand binnen de rode contour is gelegen en dat het gemeentebestuur een gedoogbeschikking heeft afgegeven met betrekking tot het gebruik van het pand als woning. Het college volgt de raad niet in zijn standpunt dat het gebruik van het pand als woning in strijd is met het gemeentelijke beleid ter bescherming van het karakter en de structuur van de historische dorpslinten. In dit verband heeft het college van belang geacht dat het plan voorziet in de mogelijkheid op korte afstand van het desbetreffende pand een nieuwe woonwijk te realiseren. Deze woonwijk zal volgens het college meer invloed hebben op het karakter van de omgeving dan de omstandigheid dat aan het pand op perceel [locatie 1] een woonbestemming wordt toegekend. Het college doet verder een beroep op het gelijkheidsbeginsel en stelt daartoe dat het plan met betrekking tot perceel Dorpsstraat 290A wel voorziet in een bouwvlak met een woonbestemming achter een bestaande woning.

2.6.1. De raad kan zich niet verenigen met de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", voor zover betrekking hebbende op het perceel [locatie 1]. Hiertoe wordt aangevoerd dat het gebruik als woning in strijd met het vorige plan is aangevangen en daarom geen recht bestaat op een woonbestemming. Dat dit gebruik reeds lang geleden is aangevangen, voor zover daar al van uit zou moeten worden gegaan, doet daar niet aan af, aldus de raad. De omstandigheid dat voor het gebruik een gedoogbeschikking is afgegeven leidt volgens de raad evenmin tot het standpunt dat de illegale situatie dient te worden gelegaliseerd. Hiertoe wordt aangevoerd dat het gedoogbesluit uitdrukkelijk is gericht op beëindiging van het illegale gebruik. De raad wijst verder op het beleid dat aan het plan ten grondslag ligt en dat is gericht op behoud en bescherming van het karakter en de structuur van de historische dorpslinten. De dorpslinten zijn belangrijke identiteitsdragers voor de stad en dragen bij aan het historisch besef. De Dorpsstraat is zo’n historisch lint. Een van de belangrijkste kenmerken van het lint is dat het zich in één richting ontwikkeld heeft. Die structuur wordt door het bestemmingsplan en het daaraan ten grondslag liggende beleid beschermd. Om die reden wordt wonen achter wonen binnen het lint niet toegestaan. Het legaliseren van illegale bewoning van het desbetreffende pand zou dit beleid doorkruisen en een ongewenste precedentwerking hebben. De raad deelt niet het standpunt van het college dat sprake is van een met perceel Dorpsstraat 290A vergelijkbare situatie en dat daarom aan het perceel [locatie 1] een woonbestemming moet worden toegekend. Hiertoe stelt de raad dat in de eerstgenoemde situatie sprake is van verplaatsing van een agrarisch bedrijf waarbij de karakteristieke stolpboerderij ter plaatse behouden is gebleven met het oog op de cultuurhistorische waarde daarvan. Gelet op het belang van het behoud van die boerderij is ervoor gekozen in die bijzondere situatie een uitzondering te maken op het beleid dat wonen achter wonen binnen het lint niet is toegestaan. De situatie met betrekking tot het perceel [locatie 1] is geheel anders nu de eigenaar van dat perceel het woonhuis op dat perceel heeft verkocht en in strijd met het vorige plan de bedrijfsbebouwing op het perceel als woning is gaan gebruiken. De nieuwe woonwijk Waterschouw betreft evenmin een met perceel [locatie 1] vergelijkbare situatie. De voor die woonwijk voorziene locatie achter het dorpslint is de enige locatie in Assendelft waar een substantieel aantal woningen kan worden gerealiseerd binnen de rode contour en daarmee van groot belang voor het vitaal houden van Assendelft en het kunnen voldoen aan de woningbouwopgave die de gemeente heeft. Door de opzet en de verkaveling van Waterschouw wordt zo min mogelijk afbreuk gedaan aan het lint van Assendelft, aldus de raad.

2.6.2. In de gedoogbeschikking van het college van burgemeester en wethouders van 19 augustus 2003 staat, voor zover thans van belang, dat het gebruik als woning van het pand op het perceel [locatie 1] door [belanghebbende] niet is toegestaan op grond van het bestemmingsplan "Centrum II Zaandammerweg", dat het onmiddellijk beëindigen van het strijdige gebruik onredelijk wordt geacht en dat dit derhalve wordt gedoogd. De gedoogbeschikking kan niet worden gelijkgesteld met een vergunning en is persoonsgebonden, hetgeen betekent dat de beschikking van rechtswege eindigt wanneer [belanghebbende] geen eigenaar of bewoner meer is van het pand en dat eventuele rechtsopvolgers zich niet op de beschikking kunnen beroepen, aldus het besluit.

2.6.3. Niet in geschil is dat het gebruik van de bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie 1] als woning in strijd met het vorige plan is aangevangen. Gelet daarop heeft de raad aan het langdurige gebruik van de bedrijfsbebouwing als woning, voor zover daar al van uit zou moeten worden gegaan, geen doorslaggevende betekenis hoeven hechten. In de gedoogbeschikking van 19 augustus 2003 heeft de raad evenmin aanleiding hoeven zien het huidige, illegale gebruik als zodanig te bestemmen, aangezien die beschikking wat betreft inhoud en strekking is gericht op beëindiging van het illegale gebruik.

Ten aanzien van het beroep van het college op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van gelijke gevallen. Nog daargelaten dat één woning achter een andere woning binnen het bebouwingslint in ruimtelijk opzicht niet vergelijkbaar is met een kleinschalige woonwijk achter dat lint, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene locatie van de nieuwe woonwijk Waterschouw past in het stedenbouwkundige beeld van de kern Assendelft waarbij het bebouwingslint zich in één richting ontwikkeld heeft met achterliggende, kleinschalige woonwijken. Daarentegen doorkruist een woonbestemming voor het perceel [locatie 1] het beleid dat wonen achter wonen binnen het lint niet is toegestaan. Dat het perceel is gelegen binnen de rode contour doet daar niet aan af. De raad heeft in dit verband belang kunnen hechten aan het voorkomen van ongewenste precedentwerking die uit zou kunnen gaan van het toekennen van een woonbestemming aan het perceel [locatie 1]. Ook wat betreft het perceel Dorpsstraat 290A heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van gelijke gevallen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het gebruik van de bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie 1] als woning in strijd met het vorige plan is aangevangen, terwijl met betrekking tot perceel Dorpsstraat 290A bewust is gekozen voor het toevoegen van een extra woning achter de bestaande woning, vanwege de onder 2.6.1. genoemde redenen.

Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college met zijn stelling dat het bestemmen overeenkomstig het bestaande gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, bovenstaande omstandigheden onvoldoende heeft onderkend. Het college heeft zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" voor zover betrekking hebbende op perceel

[locatie 1] in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Door om deze reden niettemin goedkeuring te onthouden aan het plandeel heeft het college gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van de raad is gegrond.

Het beroep van de stichting en anderen

2.7. De stichting en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover daarbij de nieuwe woonwijk Waterschouw mogelijk wordt gemaakt. Volgens hen zal de privacy en het woongenot van omwonenden worden aangetast nu de nieuwe woonwijk op korte afstand van bestaande woningen aan de Dorpsstraat is voorzien. De verkeersaantrekkende werking van Waterschouw zal voorts leiden tot verkeersonveiligheid en geluid-, geur- en lichthinder voor omwonenden en tot verslechtering van de luchtkwaliteit.

Geluid

2.8. De stichting en anderen stellen dat ten onrechte is geconcludeerd dat ter plaatse van Waterschouw aan de wettelijke geluidsnormen kan worden voldaan nu ten onrechte een correctiefactor van 5 dB is toegepast. Zij voeren hiertoe aan dat voor de woningen aan de Dorpsstraat 307 en 309 hogere grenswaarden zijn vastgesteld en dat uit artikel 6, aanhef en onder c, van de Regeling Reken- en Meetvoorschrift Wegverkeerslawaai 2002, in samenhang gelezen met artikel 111 van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh), volgt dat in een dergelijke situatie geen correctiefactor van toepassing is.

2.8.1. Op 1 januari 2007 zijn de wet van 5 juli 2006, houdende wijziging van de Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase; Stb. 350) en het Besluit geluidhinder in werking getreden. Daarnaast is onder meer het nieuwe Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006 in werking getreden, ter vervanging van de Regeling Reken- en Meetvoorschrift Wegverkeerslawaai 2002. Artikel 3.6, aanhef en onder c van de eerstgenoemde regeling komt inhoudelijk overeen met het door de stichting en anderen genoemde artikel 6, aanhef en onder c van de regeling uit 2002.

2.8.2. Op het weggedeelte van de Dorpsstraat vanaf de percelen 303 en 305 in zuidwestelijke richting geldt een maximumsnelheid van 50 km per uur. Op grond van artikel 74 van de Wgh bevindt zich langs dat gedeelte van de Dorpsstraat een zone met een breedte van 200 meter. Een groot deel van de nieuwe woonwijk is voorzien binnen die zone. In het rapport "Milieuonderzoek Centrum Assendelft", staat dat de geluidscontour van 48 dB van het weggedeelte van de Dorpsstraat waar een maximumsnelheid van 50 km per uur geldt op een afstand van 41 meter van de as van de weg ligt. Daarbij is ingevolge artikel 110g van de Wgh een correctiefactor van 5 dB toegepast, nu sprake is van een weg waar een maximum snelheid geldt van ten hoogste 70 km per uur. De gronden waarop de nieuwe woonwijk is voorzien, liggen op een afstand van minimaal 50 meter van de as van de weg. Gelet hierop stelt de raad dat ter hoogte van de nieuwe woonwijk de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

2.8.3. Bij onderscheidenlijke besluiten van 14 januari 2004 is op grond van artikel 83, vijfde lid, van de Wgh voor de woningen aan de Dorpsstraat 307 en 309 een hogere grenswaarde van 59 dB vastgesteld. In dat verband is artikel 111, tweede lid, van de Wgh van toepassing op grond waarvan maatregelen dienen te worden getroffen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen die woningen niet hoger is dan 33 dB. Ingevolge artikel 3.6, aanhef en onder c, van het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006 wordt daarbij een correctiefactor van 0 dB toegepast. In het kader van het onderzoek naar de geluidsbelasting zoals thans aan de orde is ingevolge artikel 110g van de Wgh een correctiefactor van 5 dB toegepast, nu sprake is van een weg waar een maximumsnelheid geldt van ten hoogste 70 km per uur. Artikel 3.6, aanhef en onder c, van het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006, in samenhang gelezen met artikel 111, tweede lid, van de Wgh, staat daar niet aan in de weg.

2.9. De stichting en anderen stellen verder dat de verkeersaantrekkende werking van Waterschouw zal leiden tot geluidhinder voor omwonenden. In dit verband stellen zij dat de geluidsbelasting ter hoogte van de ontsluiting van de nieuwe woonwijk op de Dorpsstraat ten onrechte niet is onderzocht.

2.9.1. In een nader stuk, gedateerd 19 juli 2010, stelt de raad zich op het standpunt dat akoestisch onderzoek is verricht naar de gevolgen van de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk voor de woningen aan de Dorpsstraat in de directe omgeving van de buurtontsluitingsweg en dat daaruit is gebleken dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Daartoe wordt verwezen naar een passage uit het rapport "Milieuonderzoek Centrum Assendelft" (hierna: het milieuonderzoek) dat naar zeggen van de raad abusievelijk niet is opgenomen in het vastgestelde plan, maar wel is opgenomen in het ontwerpplan. De Afdeling stelt vast dat in de desbetreffende passage van het onderzoek wordt ingegaan op de geluidsbelasting vanwege de Dorpsstraat op de gevels van de voorziene woningen, en niet op de geluidsbelasting vanwege de Dorpsstraat en de voorziene ontsluitingsweg op de gevels van de bestaande woningen aan de Dorpsstraat, zodat de Afdeling deze passage in dit verband buiten beschouwing laat.

Ten aanzien van het gedeelte van de Dorpsstraat waar de nieuwe woonwijk op ontsluit geldt een 30 km regime. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat in zoverre geen akoestisch onderzoek is vereist op grond van de Wgh. Dit rechtvaardigt in dit geval echter nog niet de conclusie dat het plan in zoverre uit een oogpunt van geluidsbelasting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in het deskundigenbericht aan de hand van de beschikbare gegevens is berekend dat de geluidsbelasting op de voorgevel van de woning op perceel Dorpsstraat 303 ongeveer 58 dB bedraagt, uitgaande van 5800 mvt/etm in 2017. Het verkeerslawaai zal deels ook de zijgevel van de woning belasten en de geluidsbelasting zal verder toenemen vanwege de nieuwe ontsluitingsweg, aldus het deskundigenbericht.

In een nader stuk, gedateerd 4 februari 2009, is namens de raad gesteld dat de cumulatieve geluidsbelasting op de zijgevel van Dorpsstraat 303 vanwege wegverkeer op de Dorpsstraat en de nieuwe ontsluitingsweg 54 dB bedraagt. Alleen de ontsluitingsweg veroorzaakt een geluidsbelasting van 48 dB en veroorzaakt een toename van 1,4 dB op de totale geluidsbelasting. Ter zitting is namens de raad toegelicht dat een naar aanleiding van het deskundigenbericht uitgevoerde berekening bevestigt dat de cumulatieve geluidsbelasting op de voorgevel van de woning op perceel Dorpsstraat 303 58 dB bedraagt. De Afdeling stelt vast dat de aan deze cijfers ten grondslag liggende berekening in het nadere stuk niet inzichtelijk is gemaakt. Ter zitting is namens de raad toegelicht dat de nieuwe ontsluitingsweg 6 meter breed zal zijn en dat bij de berekening van de geluidsbelasting op de zijgevel van de woning op perceel Dorpsstraat 303 vanwege de nieuwe ontsluitingsweg is uitgegaan van het midden van die ontsluitingsweg. Aan de hand van de plankaart stelt de Afdeling vast dat het plandeel dat voorziet in de ontsluitingsweg ongeveer 11 meter breed is en deels is gelegen op de zijtuin behorende bij de woning op perceel Dorpsstraat 303. Hierdoor kan de ontsluitingsweg op 1 meter van de zijgevel van de woning op perceel Dorpsstraat 303, welke is voorzien van een erker met een groot raam, worden aangelegd. Derhalve is niet uitgesloten dat de cumulatieve geluidsbelasting op de zijgevel hoger zal zijn dan 54 dB. De stelling van de vertegenwoordiger van de raad ter zitting dat de afstand tussen de zijgevel en de weg groter zal zijn omdat langs de weg een stoep zal worden aangelegd, leidt niet tot een ander oordeel, nu het plan er niet aan de weg staat dat de ontsluitingsweg op 1 meter van de zijgevel van de woning op perceel Dorpsstraat 303 wordt aangelegd.

De Afdeling stelt vast dat zowel uit het deskundigenbericht als uit het nadere stuk van de raad van 4 februari 2009 volgt dat de cumulatieve geluidsbelasting op de voorgevel van de woning op perceel Dorpsstraat 303 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt die in de Wet geluidhinder is bepaald voor de geluidsbelasting van de gevels van woningen langs wegen in stedelijk gebied, waarvoor een hogere maximumsnelheid dan 30 kilometer per uur geldt. Niet valt in te zien dat aan dit gegeven bij de belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening voorbijgegaan kan worden. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb te betrachten zorgvuldigheid. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van de stichting en anderen is in zoverre gegrond.

Luchtkwaliteit

2.10. In het milieuonderzoek is aan de hand van berekeningen vastgesteld dat de geldende grenswaarden voor luchtkwaliteit niet worden overschreden als gevolg van het plan. De stichting en anderen hebben de deugdelijkheid van het milieuonderzoek in zoverre niet betwist. Gelet hierop heeft het college in het aangevoerde geen aanleiding hoeven zien goedkeuring aan het plan te onthouden.

Licht- en geurhinder

2.11. Ten aanzien van het betoog dat de bewoners van de percelen Dorpsstraat 292 en 303 lichthinder zullen ondervinden vanwege verlichting van het autoverkeer dat gebruik maakt van de ontsluiting van Waterschouw op de Dorpsstraat, heeft het college toegelicht dat de mogelijkheden voor beperking van lichthinder door het strategisch plaatsen van hagen in het kader van de uitvoering van het plan aan de orde zullen komen. Aan de hand van de planvoorschriften stelt de Afdeling vast dat op de gronden met de bestemmingen "Verkeersdoeleinden" en "Verblijfsdoeleinden" groenvoorzieningen mogelijk zijn. Gelet hierop maakt het plan het mogelijk dat het gebied zodanig wordt ingericht dat lichthinder zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Het college heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat ter hoogte van de ontsluitingsweg zodanige geurhinder vanwege uitlaatgassen zal optreden dat in zoverre ter plaatse geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Verkeersveiligheid

2.12. De nieuwe woonwijk zal ongeveer 630 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal genereren. De wijk zal door middel van een nieuw aan te leggen weg worden ontsloten op de Dorpsstraat, via de bestaande doorgang tussen de percelen Dorpsstraat 301 en 303. Op deze buurtontsluitingsweg zal een maximumsnelheid van 30 km/uur gaan gelden. In de plantoelichting staat dat uitvoering wordt gegeven aan het programma Duurzaam Veilig, onder meer door middel van het aanleggen van 30 km gebieden (erftoegangswegen) en het reconstrueren van gebiedsontsluitingswegen conform de principes van Duurzaam Veilig. In dat kader is de Dorpsstraat gereconstrueerd. Voor het ontwerpen en inrichten van een erfontsluitingsweg binnen de bebouwde kom en van een overgang van 30 km/uur zone naar gebiedsontsluitingsweg zijn aanbevelingen opgenomen in het "ASVV 2004, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom", uitgegeven door het CROW, kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. De stichting en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de buurtontsluitingsweg niet overeenkomstig deze aanbevelingen kan worden aangelegd. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verkeersveiligheid op de Dorpsstraat ter hoogte van de aantakking op de buurtontsluitingsweg onvoldoende kan worden gewaarborgd.

Uitzicht, privacy en stedenbouwkundige inpassing

2.13. Het college heeft ingestemd met het standpunt van de raad dat de nieuwe woonwijk in stedenbouwkundig opzicht past bij de bestaande bebouwing. De maximale bouwhoogte van de woningen is afgestemd op de hoogte van de bestaande woningen. Het uitzicht vanuit de bestaande woningen wordt zoveel mogelijk gerespecteerd doordat de nieuwe woningen haaks op het bestaande bebouwingslint zijn gepositioneerd. Verder is voorzien in een buffer tussen de bestaande bebouwing en de nieuwe woningen waardoor de vermindering van privacy tot een minimum wordt beperkt, aldus het college.

2.13.1. De nieuwe woonwijk Waterschouw is voorzien achter de percelen Dorpsstraat 291 tot en met 315. Het perceel Dorpsstraat 293 ligt het dichtst bij de gronden waarop Waterschouw is voorzien, de kortste afstand tussen de grens van het perceel Dorpsstraat 293 en de gronden met de bestemming "Woondoeleinden" bedraagt, vanaf de plankaart gemeten, ongeveer 9 meter. De afstand tussen de gevel van de woning op dat perceel en de grens van het bestemmingsvlak is ongeveer 32 meter. De woning is georiënteerd op de Dorpsstraat. De nieuw te bouwen woningen zullen haaks op de achtertuinen van de bewoners van de Dorpsstraat 291 tot en met 315 komen te staan. Indien in de zijgevels van de nieuwe woningen ramen worden gerealiseerd, zal vanaf de verdieping zicht op onder meer het perceel Dorpsstraat 293 mogelijk zijn, waardoor de privacy van de bewoner enigszins zal verminderen. In aanmerking genomen dat de woning is gelegen in een dorpskern en de afstand tussen de gevel van de woning en de grens van de gronden met de bestemming "Woondoeleinden" ongeveer 32 meter bedraagt, is de Afdeling van oordeel dat het college aan die omstandigheid geen doorslaggevende betekenis heeft hoeven toekennen.

Voorts is betoogd dat vanwege de nieuwe woonwijk het uitzicht vanuit de bedrijfswoning op perceel Dorpsstraat 292 en daarmee het woongenot zal worden aangetast, waardoor de woning in waarde zal dalen. Dienaangaande overweegt de Afdeling dat de nieuwe woonwijk is voorzien op een afstand van ongeveer 60 meter van het perceel Dorpsstraat 292 en dat, deze afstand in aanmerking genomen, niet aannemelijk is dat de nieuwe woonwijk zal leiden tot een ernstige aantasting van het woongenot van de bewoner van dat perceel. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het plan een zodanig nadelige invloed op de waarde van de woning zal hebben dat het college hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.

Onder 2.6.3. is reeds overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene locatie van de nieuwe woonwijk Waterschouw past in het stedenbouwkundige beeld van de kern Assendelft waarbij het bebouwingslint zich in één richting ontwikkeld heeft met achterliggende, kleinschalige woonwijken. Gelet hierop slaagt het betoog van de stichting en anderen dat de nieuwe woonwijk afbreuk doet aan het cultuurhistorisch lint van de kern van Assendelft, niet.

Voor zover de stichting en anderen betogen dat ter plaatse van Waterschouw geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat omdat is voorzien in meer woningen per hectare dan op grond van de Kadernota Wonen is toegestaan, overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Kadernota wat betreft woningdichtheid geen vast omschreven limiet stelt, maar een kwalitatief beleidsuitgangspunt, namelijk dat landelijke woonmilieus worden gekenmerkt door lage woningdichtheden en dat nieuwbouw in dit soort woonmilieus slechts kan plaatsvinden als er niet wordt getornd aan deze kenmerkende lage dichtheden. De nieuwe woonwijk Waterschouw zal bestaan uit 126 woningen. Volgens het deskundigenbericht wijkt deze woonwijk wat betreft aantal woningen en stedenbouwkundige structuur niet wezenlijk af van de overige woonwijken die in Assendelft zijn gerealiseerd.

Nu de stichting en anderen dit niet hebben bestreden, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat ter plaatse van Waterschouw in zoverre geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Waterhuishoudkundige situatie

2.14. De stichting en anderen stellen voorts dat de grondwaterstand zal veranderen als gevolg van het plan en dat daardoor de funderingspalen van de dijkwoningen zullen worden aangetast. Volgens hen is ten onrechte geen gevolg gegeven aan de aanbeveling in het verslag van het watertoetsoverleg om op dit punt nader onderzoek te verrichten.

2.14.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bovenbedoelde betrekking had op een nog niet concreet plan uit 2002 waarbij Waterschouw zou worden gerealiseerd binnen de destijds bestaande onderbemaling. Mede naar aanleiding van het watertoetsoverleg is vervolgens gekozen voor een waterrijk Waterschouw op het peil van de hoogwatersloot, dan wel op het waterpeil van de lintbebouwing, waarbij de houten palen problematiek niet aan de orde is. Daarmee is de noodzaak voor nader onderzoek komen te vervallen, aldus de raad. Verder voorziet het plan in zoverre in robuuste watergangen om de toename van verharding te compenseren en zal tijdens de bouwwerkzaamheden een drainage worden toegepast om te voorkomen dat het waterpeil fluctueert. Het waterpeil wordt voorts voortdurend gemonitord, aldus de raad.

2.14.2. In aanmerking genomen dat de stichting en anderen het vorenstaande niet hebben bestreden, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding ter plaatse van de dijkwoningen onvoldoende zijn bezien. In het betoog ter zitting dat thans reeds wateroverlast wordt ondervonden, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel, nu de vertegenwoordiger van de raad ter zitting heeft toegelicht dat dit wordt veroorzaakt door de huidige grondwaterstand, welke niet wordt beïnvloed door het plan.

Flora- en faunawet

2.15. De stichting en anderen betogen voorts dat de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat, nu in het plangebied rugstreeppadden voorkomen, een diersoort die wordt genoemd in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn. Voor deze diersoort kan volgens hen geen ontheffing op grond van de Ffw worden verleend.

2.15.1. In 2006 is een quickscan gemaakt van het plangebied en daarin is geconcludeerd, voor zover thans van belang, dat de rugstreeppad mogelijk voorkomt in het gebied en dat nader onderzoek nodig is. Het nadere onderzoek heeft plaatsgevonden in de maanden april, mei en juni van 2007. Aan de hand van dat nadere onderzoek is geconcludeerd dat het plangebied ongeschikt is voor de rugstreeppad omdat er geen mogelijkheden zijn om zich gedurende de dag in te graven en het aanwezige water te diep is. Naar aanleiding van de waarneming van rugstreeppadden in het gebied door omwonenden heeft de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) in oktober 2008 nader veldonderzoek verricht, waarbij is vastgesteld dat een deel van het plangebied geschikt is als overwinteringsplaats voor de rugstreeppad vanwege de aanwezigheid van zandhopen, bouwmaterialen en stenen en dergelijke waar de dieren onder kunnen kruipen. Het college heeft ingestemd met het standpunt van de raad dat voor de rugstreeppad een ontheffing kan worden verleend nu is voldaan aan de ontheffingscriteria. In november 2008 is ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Ffw aangevraagd. Bij besluit van 17 april 2009 heeft de minister van LNV deze aanvraag afgewezen. Daartoe heeft de minister overwogen dat de functionaliteit van het gebied als vaste rust- en verblijfplaats van de rugstreeppad niet wordt aangetast en dat derhalve geen ontheffing op grond van de Ffw nodig is, indien de maatregelen worden getroffen die in het werkplan van de initiatiefnemer zijn neergelegd.

2.15.2. De vragen of voor de uitvoering van een plan een ontheffing nodig is en zo ja, of die kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat het college het plan niet had kunnen goedkeuren indien en voor zover het op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. In het door de stichting en anderen aangevoerde heeft het college geen aanleiding voor dat oordeel hoeven zien.

Ten aanzien van het betoog ter zitting dat het bouwterrein inmiddels is opgehoogd met zand en dat daardoor aannemelijk is dat de rugstreeppad zich over het hele bouwterrein heeft verspreid, overweegt de Afdeling dat dit er niet aan af doet dat tijde van de vaststelling en de goedkeuring van het plan geen aanleiding bestond voor het oordeel dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.

Economische uitvoerbaarheid

2.16. Eerst ter zitting hebben de stichting en anderen betoogd dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende is onderzocht.

Dienaangaande overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat zij deze beroepsgrond niet in een eerder stadium van de procedure naar voren hebben kunnen brengen, in welk geval de raad en het college hierop naar behoren hadden kunnen reageren. Gelet hierop laat de Afdeling deze beroepsgrond buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde.

Ten aanzien van het betoog ter zitting dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende is gewaarborgd, aangezien de ontwikkelaar van het project Waterschouw inmiddels failliet is verklaard waardoor onduidelijk is of het project kan worden gerealiseerd, heeft de vertegenwoordiger van de raad ter zitting toegelicht dat een andere ontwikkelaar de realisering van het project ter hand zal nemen. De vertegenwoordiger van HKL Bouw B.V., SNS Property Finance en Stichting Ymere, heeft ter zitting toegelicht dat daaromtrent naar verwachting in september van dit jaar overeenstemming zal worden bereikt, waarna HKL Bouw B.V. zal overgaan tot realisatie en verkoop van de woningen.

Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan in zoverre onvoldoende is gewaarborgd.

Het beroep van [appellant sub 4]

2.17. [appellant sub 4] kan zich niet verenigen met de goedkeuring van de plandelen met de bestemmingen "Woondoeleinden", "Tuinen", "Erven" en "Bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding ‘zonder bebouwing’ voor zover betrekking hebbende op perceel [locatie 2] en de daarachter gelegen gronden, zijnde de percelen [locatie 3] en [locatie 4] t/m [locatie 5]. [appellant sub 4] houdt zich op het perceel [locatie 2] en de daar achter gelegen gronden bezig met het maken en restaureren van meubelen, interieurwerk en timmerwerkzaamheden. Verder wordt ter plaatse een autohandel gedreven en wordt een deel van de bedrijfsbebouwing verhuurd aan een garage/autohandel en een parketvloerenbedrijf. [appellant sub 4] stelt dat het voorliggende plan hem in zijn bedrijfsvoering beperkt nu dit plan, in tegenstelling tot het vorige plan, niet voorziet in uitbreidingsmogelijkheden en niet langer de mogelijkheid kent per bedrijf een dienstwoning op te richten. Bovendien wordt hij in zijn bedrijfsvoering beperkt doordat de dienstwoning op perceel [locatie 6] als burgerwoning is bestemd en doordat gebruik is gemaakt van een verouderde versie van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Verder is het gebruik van de onbebouwde gronden voor bedrijfsdoeleinden niet langer mogelijk op grond van het voorliggende plan.

Plandeel met de bestemming "Tuinen" en "Erven"

2.18. [appellant sub 4] stelt dat de onbebouwde gronden niet overeenkomstig het bestaande gebruik, dat in het vorige plan was toegestaan, zijn bestemd. In het vorige plan konden de onbebouwde gronden met de bestemming "Kleine bedrijven met bijbehorende erven (Bk)" worden gebruikt voor bedrijfsdoeleinden zoals het stallen van auto’s, opslag en als toegangsweg naar de achtergelegen bedrijfsgebouwen en gedeeltelijk worden bebouwd. In het voorliggende plan zijn aan deze gronden de bestemmingen "Tuinen" en "Erven" toegekend waardoor bovengenoemde gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn wegbestemd en [appellant sub 4] in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt.

2.18.1. De raad stelt dat aan een deel van de gronden van perceel [locatie 6] en van perceel [locatie 2] waarop de inritten naar het bedrijfsterrein achter de percelen Dorpsstraat [locatie 6]-[locatie 2] zijn gelegen de bestemming "Tuinen" is toegekend. Het college heeft ingestemd met het standpunt van de raad dat bebouwing van gronden met de bestemming "Tuinen" ongewenst is, aangezien groot belang wordt gehecht aan het behouden van de inrichtingsstructuur c.q. het verkavelingspatroon van het plangebied. Daarnaast is het behoud van open (openbare) ruimte van belang voor de leefbaarheid van een straat of wijk. In het voorliggende plan is ervoor gekozen het stallen of parkeren van motorvoertuigen enkel toe te staan binnen de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de bestemming "Erven" bij woningen. Deze gronden kunnen in het voorliggende geval uitsluitend bereikt worden door gebruik te maken van de gronden met de bestemming "Tuinen", zodat deze laatste gronden gebruikt mogen worden als verbindingsroute van de openbare weg naar de gronden met de bestemming "Erven". Dit is volgens de raad een volledig geaccepteerde en ook elders toegepaste wijze van bestemmen. Het college heeft hiermee ingestemd. Het college heeft voorts ingestemd met het standpunt van de raad dat de bestaande bedrijfsbebouwing op de percelen onder het voorliggende plan beperkt kan worden uitgebreid en dat verdere toename van het bebouwde oppervlak niet gewenst is.

2.18.2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart voor "Tuinen" aangewezen gronden bestemd voor tuinen. In de begripsbepalingen in artikel 1 van de planvoorschriften is niet nader omschreven wat onder het begrip tuin moet worden verstaan. Gelet hierop is voor de uitleg van het begrip tuin het normale spraakgebruik richtinggevend. In het deskundigenbericht staat, voor zover thans van belang, dat het begrip "tuin" kan worden omschreven als een stuk grond bij een woning dat veelal beplant is. Met het deskundigenbericht is de Afdeling van oordeel dat, hoewel een (deel van een) tuin ook wel wordt gebruikt om bijvoorbeeld een garage te bereiken, de bestemming "Tuinen" in dit geval geen passende bestemming is, gezien het huidige gebruik van de gronden als toegangsweg naar een bedrijfsterrein waar ook vrachtwagens van gebruik maken.

Gelet hierop heeft het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 4] is in zoverre gegrond.

Voor zover het voorliggende plan voorziet in een beperking van de bouwmogelijkheden die onder het vorige plan bestonden, overweegt de Afdeling dat gesteld nog gebleken is dat [appellant sub 4] voor de vaststelling van het plan concrete uitbreidingsplannen aan het gemeentebestuur kenbaar heeft gemaakt waar de raad bij de vaststelling van het plan rekening mee had moeten houden.

Perceel [locatie 2]

2.19. [appellant sub 4] stelt dat het bouwvlak voor de woning op perceel [locatie 2] is verkleind ten opzichte van het vorige plan. Hij kan zich daar niet mee verenigen nu hij een aanbouw die in het verleden is gesloopt wenst te herbouwen.

2.19.1. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad toegelicht dat in het voorliggende plan de aan- en uitbouwen niet in het bouwvlak zijn opgenomen, maar dat in de planvoorschriften is opgenomen dat aan- en uitbouwen buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd.

In het vorige plan had het perceel [locatie 2] en de achtergelegen gronden de bestemming "Kleine bedrijven met bijbehorende erven (Bk)", waarbij de op het perceel aanwezige woning niet was voorzien van een bouwvlak, maar als bestaande bebouwing was opgenomen op de plankaart, inclusief een aanbouw aan de zijgevel van de woning. In het voorliggende plan is ter hoogte van de woning een bouwvlak met de bestemming "Woondoeleinden" opgenomen.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor "Woondoeleinden" bestemd voor wonen. Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, mogen op niet minder dan 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw aan de zijgevel aan- en of uitbouwen worden gebouwd.

2.19.2. Gelet op de planvoorschriften staat het plan er niet aan in de weg dat een inmiddels gesloopte aanbouw aan de zijgevel van de woning wordt herbouwd. Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag.

2.20. [appellant sub 4] betoogt voorts dat een deel van de woning wordt gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten, waaronder detailhandel, en dat dit gebruik ten onrechte is wegbestemd. De op het perceel aanwezige garage wordt gebruikt als verkoopruimte voor gerestaureerde meubels, dan wel als winkel in antiek. [appellant sub 4] stelt dat deze garage is wegbestemd nu deze niet op de plankaart is weergegeven.

2.20.1. De gronden waarop de woning en de garage staan, hadden in het vorige plan de bestemming "Kleine bedrijven met bijbehorende erven (Bk)" en de planregeling stond er niet aan in de weg dat bijgebouwen of delen van de woning voor bedrijfsactiviteiten werden aangewend.

In het voorliggende plan is voor de woning een bouwvlak opgenomen met de bestemming "Woondoeleinden". Anders dan [appellant sub 4] stelt de Afdeling op grond van de stukken, waaronder de plankaart en het bij het deskundigenrapport behorende fotomateriaal, vast dat de garage op de plankaart is weergegeven als bestaande bebouwing op de gronden met de bestemming "Erven".

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Erven" aangewezen gronden bestemd voor erven, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Ingevolge het tweede en derde lid, voor zover thans van belang, mogen op deze gronden aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat, per bijbehorend hoofdgebouw niet meer dan 50% van de gronden aangewezen voor "Erven" mag worden bebouwd, tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 75 m² voor erven kleiner dan 300 m² en maximaal 100 m² voor erven groter dan 300 m². Indien de aangrenzende gronden als bedoeld in het eerste lid zijn aangewezen voor "Woondoeleinden" wordt ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, onder strijdig gebruik niet verstaan het gebruik van aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van aan huis verbonden beroepen en/of activiteiten, voor zover wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 4, vijfde lid, van de planvoorschriften.

Op grond van artikel 4, vijfde lid, aanhef en onder b en e, mag maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak van het hoofdgebouw van de woning worden gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten en is detailhandel niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

2.20.2. In het deskundigenbericht staat dat het achterste deel van de woning wordt gebruikt als werkplaats. De ruimte boven de werkplaats wordt gebruikt als showroom voor meubels. In het deskundigenbericht staat verder dat de indruk bestaat dat het bedrijfsmatige gebruik van de woning ondergeschikt is aan het gebruik voor wonen, maar dat niet kan worden vastgesteld of de bestaande situatie voldoet aan het in artikel 4, vijfde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften genoemde oppervlaktevereiste.

De vertegenwoordiger van de raad heeft ter zitting in dit verband toegelicht dat is beoogd de bestaande situatie als zodanig te bestemmen. Volgens de vertegenwoordiger van de raad heeft de woning van [appellant sub 4] een vloeroppervlak van ongeveer 160 m². [appellant sub 4] heeft ter zitting gesteld dat hij ongeveer de helft van zijn woning gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten, waaronder daaraan niet ondergeschikte detailhandel. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad gesteld dat dit onder het voorliggende plan is toegestaan nu op grond van artikel 4, zesde lid, van de planvoorschriften vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in artikel 4, vijfde lid onder b, tot een maximum oppervlak van 65 m². De Afdeling volgt dit betoog niet nu het gebruik van 65 m² vloeroppervlak van de woning voor bedrijfsactiviteiten niet bij recht is toegestaan onder het voorliggende plan, nog daargelaten dat uit het vorenstaande volgt dat [appellant sub 4] meer dan 65 m² van de woning in gebruik heeft voor bedrijfsmatige activiteiten en daaraan niet ondergeschikte detailhandel.

Gelet op het vorenstaande is niet komen vast te staan dat het bestaande gebruik van de woning voldoet aan de vereisten neergelegd in artikel 4, vijfde lid, aanhef en onder b en e, van de planvoorschriften. Verder is ter zitting niet opgehelderd of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in de garage op het perceel zoals dat thans plaatsvindt, is toegestaan op grond van artikel 7 van de planvoorschriften. Nu ter zitting is betoogd dat in zoverre is beoogd de bestaande situatie als zodanig te bestemmen, is de Afdeling van oordeel dat in het kader van de voorbereiding van het plan onvoldoende onderzoek is verricht naar de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten die in zoverre op perceel [locatie 2] worden uitgeoefend. Uit het vorenstaande volgt dat het plan op dit punt is vastgesteld in strijd met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb te betrachten zorgvuldigheid. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 4] is in zoverre gegrond.

Milieuzonering

2.21. [appellant sub 4] stelt verder dat hij in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt doordat gebruik is gemaakt van de verouderde versie van de VNG-brochure uit 2001. Hij voert hiertoe aan dat de geactualiseerde versie uit 2007, anders dan de aan het plan ten grondslag liggende versie uit 2001, richtafstanden bevat die kunnen worden aangehouden ten opzichte van gemend gebied, welke kleiner zijn dan de richtafstanden die ten opzichte van een rustige woonwijk worden aanbevolen. Nu het plangebied kan worden gekarakteriseerd als gemengd gebied, had volgens [appellant sub 4] de geactualiseerde versie uit 2007 moeten worden gehanteerd.

2.21.1. De raad stelt dat de planvorming reeds in een vergevorderd stadium verkeerde op het moment dat de meest recente versie van de VNG-brochure op 16 april 2007 werd gepubliceerd en dat daarom er niet voor is gekozen bij die versie aan te sluiten. In de praktijk maakt dit ook geen verschil voor [appellant sub 4], nu de versie uit 2001 ook de mogelijkheid biedt de richtafstanden die ten opzichte van een rustige woonwijk worden aanbevolen met één afstandstap te verlagen indien sprake is van gemengd gebied. Dat de versie uit 2007 deze mogelijkheid biedt ten opzichte van alle milieuaspecten en de versie uit 2001 alleen met betrekking tot het aspect geluid, maakt dit niet anders nu het aspect geluid het maatgevende milieuaspect is voor de percelen van [appellant sub 4]. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de percelen van [appellant sub 4] zijn voorzien van een maatbestemming, zodat ook daarom de veronderstelling onjuist is dat hij over ruimere gebruiksmogelijkheden zou beschikken indien de VNG-brochure uit 2007 zou zijn gehanteerd in plaats van de VNG-brochure uit 2001. Het college heeft hiermee ingestemd

2.21.2. Gezien het vergevorderde stadium waarin de planvorming zich onweersproken bevond ten tijde van de publicatie van de versie uit 2007 en in aanmerking genomen dat de VNG-brochure slechts een hulpmiddel is bij de voorbereiding van een bestemmingsplan en de daarin aangegeven afstanden slechts een indicatief karakter hebben, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft kunnen aansluiten bij de brochure uit 2001. [appellant sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daardoor in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt.

Bedrijfswoning

2.22. [appellant sub 4] stelt dat in de omschrijving van het begrip bedrijfswoning in artikel 1 van de planvoorschriften ten onrechte is opgenomen dat een bedrijfswoning noodzakelijk is voor en verband houdt met de uitoefening van het bedrijf op het perceel waarop de woning zich bevindt. De begripsbepaling leidt volgens hem tot rechtsongelijkheid nu het vorige plan een dergelijk noodzakelijkheidscriterium niet kende. Hij acht het voorts ongewenst dat het plan niet langer de mogelijkheid kent per bedrijf één dienstwoning op te richten. Hij stelt verder dat hij in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt doordat de dienstwoning op perceel [locatie 6] als burgerwoning is bestemd.

2.22.1. Op grond van het vorige plan kon op de gronden met de bestemming "Kleine bedrijven met bijbehorende erven (Bk)" één dienstwoning per bedrijf worden opgericht, met een vrijstelling kon een tweede dienstwoning worden opgericht. Oorspronkelijk was op het bedrijfsterrein achter de woningen [locatie 6]-[locatie 2] een timmerfabriek gevestigd. De woning op perceel [locatie 2] was de bijbehorende dienstwoning. Vervolgens is met een vrijstelling een tweede dienstwoning gerealiseerd op perceel [locatie 6]. Wat het aantal dienstwoningen betreft zijn de mogelijkheden uit het vorige plan derhalve uitgewerkt, aldus de raad. Na verkoop van de bedrijfspanden inclusief de woning aan de [locatie 2] verloor de woning op perceel [locatie 6] het karakter van dienstwoning. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de opvattingen met betrekking tot dienstwoningen zijn veranderd sinds de vaststelling van het vorige plan in 1969. Een dienstwoning is tegenwoordig veelal niet langer noodzakelijk voor de bedrijfsvoering en kan vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen opleveren voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Ook heeft [appellant sub 4] volgens de raad niet aangetoond dat noodzaak bestaat voor een extra dienstwoning op zijn gronden. Verder wijst de raad erop dat ook het beleidsuitgangspunt dat geen woningen achter woningen zijn toegestaan in de weg staat aan het oprichten van een dienstwoning op de achter perceel [locatie 6] gelegen gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduiding 'zonder bebouwing'. Het college heeft met het vorenstaande ingestemd.

2.22.2. Het beleid van de raad dat een dienstwoning alleen wordt toegestaan indien deze noodzakelijk is voor en verband houdt met de uitoefening van het bedrijf op het perceel waarop de woning zich bevindt, acht de Afdeling niet onredelijk, gelet op hetgeen de raad daaromtrent heeft gesteld. [appellant sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een dienstwoning noodzakelijk is voor de uitoefening van de verschillende bedrijfsactiviteiten op zijn gronden.

De woning op perceel [locatie 6] is feitelijk geen dienstwoning meer, zodat niet onredelijk is dat deze woning als burgerwoning is bestemd. [appellant sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daardoor in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt, nu wordt voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen afstand.

Archeologische waarden

2.23. [appellant sub 4] stelt verder dat onvoldoende is onderbouwd dat een groot deel van het plangebied, waaronder zijn percelen, archeologisch waardevol gebied betreft. [appellant sub 4] stelt in dit verband dat de bodem in het verleden reeds is omgeploegd zodat eventuele archeologische waarden reeds verloren zijn gegaan.

2.23.1. In de plantoelichting staat, voor zover thans van belang, dat de Dorpsstraat volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Zaanstad behoort tot één van de oudste bebouwingen in de Zaanstreek en mogelijk dateert uit de 10e eeuw. Resten van deze oude bewoning zijn nog in de bodem aanwezig. Gelet op de resultaten van reeds uitgevoerd onderzoek in de directe omgeving is het gebied van regionaal belang.

2.23.2. Nu [appellant sub 4] het bovenstaande niet heeft bestreden, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat het plangebied in zoverre archeologisch waardevol gebied betreft. [appellant sub 4] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat eventuele archeologische waarden reeds verloren zijn gegaan.

Overgangsrecht

2.24. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 4] dat de uitsluitingsclausule voor illegaal gebruik in het derde lid van artikel 33 van de planvoorschriften onnodig bezwarend is en afwijkt van hetgeen in andere bestemmingsplannen van de gemeente Zaanstad is opgenomen, overweegt de Afdeling dat een dergelijke uitsluitingsclausule gebruikelijk is. In het door [appellant sub 4] aangevoerde heeft het college geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat de raad het planvoorschrift niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

Nadere eisen

2.25. [appellant sub 4] betoogt dat de artikelen 9 en 27 van de planvoorschriften ten onrechte de mogelijkheid bieden nadere eisen te stellen, aangezien de raad in reactie op zijn zienswijze heeft toegezegd deze regeling te laten vervallen.

2.25.1. De vertegenwoordiger van de raad heeft ter zitting erkend dat deze nadere eisenregeling ten onrechte in de planvoorschriften is opgenomen.

Gelet hierop geeft het door [appellant sub 4] aangevoerde aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel, in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 4] is in zoverre gegrond.

Het beroep van [appellante sub 2]

2.26. [appellante sub 2] is gevestigd aan de [locatie 7]-[locatie 8] en houdt zich ter plaatse bezig met de in- en verkoop van voertuigen. Een deel van de bedrijfsruimte is voorts in gebruik als showroom voor meubels en een ander deel wordt verhuurd aan een duikvereniging. [appellante sub 2] kan zich niet verenigen met de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Tuinen" voor zover toegekend aan de inrit naar zijn bedrijfsterrein aan de Genieweg, nu dat bedrijfsterrein daardoor niet langer bereikbaar is voor autoverkeer.

2.26.1. Gelet op het standpunt van de raad zoals weergegeven onder 2.18.1. houdt de Afdeling het ervoor dat de raad zich op het standpunt stelt dat de gronden met de bestemming "Tuinen" gelegen tussen de percelen Genieweg 4 en 6 mogen worden gebruikt als verbindingsroute van de openbare weg naar de gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" gelegen aan de [locatie 7]-[locatie 8] en dat het college hiermee heeft ingestemd.

Onder verwijzing naar hetgeen onder 2.18.2. is overwogen, oordeelt de Afdeling dat de bestemming "Tuinen" in dit geval geen passende bestemming is, gezien het huidige gebruik van de gronden als toegangsweg voor autoverkeer naar een bedrijfsterrein. Gelet hierop heeft het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellante sub 2] is gegrond.

Eindconclusie

2.27. Gelet op hetgeen onder 2.6.3. is overwogen, dient het bestreden besluit te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", voor zover betrekking hebbende op perceel [locatie 1]. De Afdeling ziet aanleiding zelfvoorziend goedkeuring te verlenen aan dat plandeel.

Gelet op hetgeen onder 2.25.1. is overwogen, dient het bestreden besluit te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 9, vijfde lid en aan artikel 27, vierde lid, van de planvoorschriften.

De Afdeling ziet aanleiding zelfvoorziend goedkeuring te onthouden aan deze planvoorschriften.

2.27.1. Gelet op hetgeen onder 2.9.1. is overwogen, dient het bestreden besluit te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Verblijfsdoeleinden" voor zover toegekend aan de gronden gelegen naast perceel Dorpsstraat 303, zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart 1. De Afdeling ziet aanleiding in zoverre zelfvoorziend goedkeuring aan het plan te onthouden.

Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.18.2., dient het bestreden besluit te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Tuinen", voor zover toegekend aan het perceel [locatie 2], zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart 2. De Afdeling ziet aanleiding in zoverre zelfvoorziend goedkeuring aan het plan te onthouden.

Gelet op hetgeen onder 2.20.2. is overwogen, dient het bestreden besluit te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" en het plandeel met de bestemming "Erven", beide voor zover toegekend aan het perceel [locatie 2], zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart 3. De Afdeling ziet aanleiding in zoverre zelfvoorziend goedkeuring aan het plan te onthouden.

Gelet op hetgeen onder 2.26.1. is overwogen, dient het bestreden besluit te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Tuinen", voor zover betrekking hebbende op de gronden gelegen tussen de percelen Genieweg 4 en 6. De Afdeling ziet aanleiding in zoverre zelfvoorziend goedkeuring aan het plan te onthouden.

2.27.2. De Afdeling ziet aanleiding overeenkomstig artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb te bepalen dat de raad, zonder afdeling 3.4 van de Awb toe te passen, een nieuw besluit kan nemen voor de onder 2.27.1. genoemde gronden. Dit betekent dat de raad in dit geval overeenkomstig artikel 25 van de WRO het bestemmingsplan voor deze percelen opnieuw kan vaststellen, zonder dat hieraan voorafgaand een ontwerpbestemmingsplan ter inzage behoeft te worden gelegd. De raad dient de reeds tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen, voor zover die betrekking hebben op voornoemde gronden, bij zijn vaststellingsbesluit te betrekken. Nu het ontwerpbestemmingsplan voor 1 juli 2008 ter inzage is gelegd, behoeft het vast te stellen bestemmingsplan bovendien de goedkeuring van het college. In het belang van partijen zal de Afdeling een termijn stellen waarbinnen de raad een besluit tot vaststelling dient te nemen en tevens een termijn stellen waarbinnen het college omtrent de goedkeuring dient te beslissen.

Proceskostenveroordeling

2.28. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van de stichting en anderen en van [appellante sub 2] te worden veroordeeld. Ten aanzien van de raad en [appellant sub 4] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. a) verklaart het beroep van de stichting Stichting Houd Assendelft natuurlijk en anderen niet-ontvankelijk, voor zover dat is ingesteld namens [4 appellanten sub 3];

b) verklaart de beroepen van [appellant sub 4] en [appellante sub 2] niet-ontvankelijk, voor zover deze zijn gericht tegen de goedkeuring van de plandelen die voorzien in de realisering van de nieuwe woonwijk Waterschouw;

II. verklaart het beroep van de raad van de gemeente Zaanstad en het beroep van [appellante sub 2], voor zover ontvankelijk, geheel en het beroep van de stichting Stichting Houd Assendelft natuurlijk en anderen en [appellant sub 4] gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 10 februari 2009, kenmerk 2009-5106, voor zover daarbij;

a) goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", voor zover betrekking hebbende op perceel [locatie 1];

b) goedkeuring is verleend aan artikel 9, vijfde lid en aan artikel 27, vierde lid, van de planvoorschriften;

c) goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Verblijfsdoeleinden" voor zover toegekend aan de gronden gelegen naast perceel Dorpsstraat 303, zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;

d) goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Tuinen", voor zover toegekend aan de percelen [locatie 6] en [locatie 2], zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart 2;

e) goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" en het plandeel met de bestemming "Erven", beide voor zover toegekend aan het perceel [locatie 2], zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart 3;

f) goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Tuinen", voor zover betrekking hebbende op de gronden gelegen tussen de percelen Genieweg 4 en 6;

IV. verleent goedkeuring aan het onder III.a genoemde plandeel;

V. onthoudt goedkeuring aan de plandelen genoemd onder III.b, III.c, III.d, III.e en III.f;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 10 februari 2009, voor zover daarbij is besloten omtrent de onder IV. en V. bedoelde plandelen;

VII. bepaalt dat de vaststelling van het nieuwe besluit overeenkomstig artikel 25 van de WRO voor de onder III.c, III.d, III.e en III.f genoemde percelen niet overeenkomstig de eisen bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb hoeft te geschieden;

VIII. draagt de raad van de gemeente Zaanstad op om binnen vier maanden na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het onder VII. genoemde besluit te nemen;

IX. draagt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op om binnen 3 maanden na toezending van het onder VII. bedoelde besluit te beslissen omtrent de goedkeuring daarvan;

X. verklaart de beroepen van de stichting Stichting Houd Assendelft natuurlijk en anderen en [appellant sub 4] voor het overige ongegrond;

XI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) voor de stichting Stichting Houd Assendelft natuurlijk en anderen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) voor [appellante sub 2], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

XII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de stichting Stichting Houd Assendelft natuurlijk en anderen, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) voor [appellante sub 2]

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010

472.