Uitspraak 202004135/1/A3


Volledige tekst

202004135/1/A3.
Datum uitspraak: 1 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B], beide gevestigd te Helmond, (hierna tezamen in enkelvoud: [appellante sub 1])

2.       de vennootschap onder firma [appellante sub 2], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Breskens, gemeente Sluis, (hierna: [appellante sub 2])

appellanten,

en

de burgemeester van Sluis,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2020 heeft de burgemeester [appellante sub 1] opnieuw een exploitatievergunning voor onbepaalde tijd verleend voor ondersteunende horeca-activiteiten ten behoeve van klanten van de winkel op het adres [locatie] te Breskens, met inbegrip van een terras met een oppervlakte van 30 m2.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellante sub 2] beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 1] en [appellante sub 2] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven en nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 1 juli 2021, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, rechtsbijstandverlener te Den Bosch, en [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [vennoot B], bijgestaan door mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg, en de burgemeester, vertegenwoordigd door M. Bonnewel, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante sub 1] exploiteert onder de naam [bedrijf A] een winkel, waarin onder meer strand-, cadeau- en woondecoratieartikelen worden verkocht. [appellante sub 2] exploiteert schuin tegenover de winkel van [appellante sub 1] onder de naam [bedrijf B] een pannenkoekenhuis met twee terrassen. [appellante sub 1] heeft de burgemeester verzocht om een vergunning voor een openbare inrichting, met inbegrip van een terras. De burgemeester heeft een exploitatievergunning verleend voor een winkel met ondersteunende horeca-activiteiten ten behoeve van klanten van de winkel, met inbegrip van een terras met een oppervlakte van 30 m2.

2.       De winkel van [appellante sub 1] en het pannenkoekenrestaurant van [appellante sub 2] staan in een nagenoeg haakse hoek ten opzichte van elkaar. Zowel [appellante sub 1] als [appellante sub 2] wil de ruimte voor de winkel en voor het pannenkoekenrestaurant gebruiken voor terrassen. [appellante sub 1] vindt dat de burgemeester haar vergunning had moeten verlenen voor terrassen met een grotere oppervlakte en op een andere plaats. De door [appellante sub 1] gewenste terrassen bevinden zich gedeeltelijk op een locatie waar [appellante sub 2] op grond van een door de burgemeester verleende vergunning een terras mag exploiteren. Over die vergunning van [appellante sub 2] loopt nog een procedure bij de rechtbank. [appellante sub 2] vindt dat de burgemeester een te groot terras heeft vergund aan [appellante sub 1].

Voorgeschiedenis

3.       Bij besluit van 25 augustus 2017 heeft de burgemeester voor het eerst een exploitatievergunning verleend aan [appellante sub 1]. Het eerste besluit op bezwaar van 6 april 2018, waarbij de burgemeester de exploitatievergunning alsnog heeft geweigerd, is door de rechtbank vernietigd bij uitspraak van 24 januari 2019. Bij uitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:874, heeft de Afdeling die uitspraak van de rechtbank bevestigd en het tweede besluit op bezwaar van 29 april 2019 vernietigd, omdat de burgemeester in dat besluit niet op alle bezwaren van [appellante sub 2] en [appellante sub 1] was ingegaan. De Afdeling heeft overwogen dat de burgemeester een nieuw besluit op bezwaar moest nemen en daarbij in elk geval moest ingaan op de volgende nog niet beoordeelde bezwaar- en beroepsgronden:

- de Beleidslijn Bibob gemeente Sluis 2014 is niet of onjuist toegepast;

- de omvang, vorm en locatie van het vergunde terras wijken af van de aanvraag;

- op de vergunde locatie kan in de praktijk slechts 5 m2 als terras worden gebruikt;

- de zinsnede in de vergunning dat de horeca-activiteiten uitsluitend mogen plaatsvinden ten behoeve van klanten van de winkel is rechtsonzeker en niet handhaafbaar;

- in de vergunning had moeten worden opgenomen dat het terras gesloten moet zijn als de winkel gesloten is.

Besluit van 19 juni 2020

4.       In het besluit van 19 juni 2020 heeft de burgemeester over deze vijf punten het volgende gesteld:

- [appellante sub 1] heeft de Bibob-vragenformulieren ingevuld. Volgens eigen onderzoek is niet gebleken van ernstig gevaar.

- Een op de zitting van de Afdeling getoonde tekening met twee opties maakte geen deel uit van de aanvraag van [appellante sub 1]. Er is als optie 1 een terras van 61 m2 en als optie 2 een terras van 29 m2 aangevraagd. De omvang van het vergunde terras komt overeen met optie 2. Het is niet mogelijk om optie 1 te vergunnen, omdat een deel van dat terras al onherroepelijk is vergund aan [appellante sub 2]. Omvang, vorm en locatie van het vergunde terras wijken niet af van optie 2 van de aanvraag.

- Het is de keuze van [appellante sub 1] om een deel van de vergunde oppervlakte te gebruiken voor onder meer uitstallingen, waardoor volgens [appellante sub 1] slechts 5 m2 overblijft om te gebruiken als terras.

- De zinsnede in de vergunning dat de horeca-activiteiten uitsluitend mogen plaatsvinden ten behoeve van klanten van de winkel is rechtszeker en handhaafbaar. De vergunning is niet verleend voor alleen horeca-activiteiten of een zelfstandig horecabedrijf, maar voor het ontplooien van horeca-activiteiten voor klanten van de winkel.

- Het ligt voor de hand dat het terras gesloten is als de winkel gesloten is, omdat het terras alleen mag worden geëxploiteerd ten behoeve van klanten van de winkel. Dit impliceert dat het terras gesloten is als de winkel gesloten is. Een uitdrukkelijk voorschrift hierover is niet nodig.

De burgemeester heeft besloten om aan [appellante sub 1] opnieuw een exploitatievergunning voor onbepaalde tijd te verlenen voor ondersteunende horeca-activiteiten ten behoeve van klanten van de winkel, met inbegrip van een terras met een oppervlakte van 30 m2.

Beroepen van [appellante sub 1] en [appellante sub 2]

Ingetrokken beroepsgrond

5.       Op de zitting heeft [appellante sub 2] de beroepsgrond over het ontbreken van een vergunningsvoorschrift, inhoudende dat het terras gesloten moet zijn als de winkel gesloten is, ingetrokken.

Voorbereiding besluit

6.       [appellante sub 2] betoogt dat uit het besluit ten onrechte niet blijkt dat de burgemeester zich rekenschap heeft gegeven van haar brief van 20 april 2020. Daarin heeft zij gereageerd op het voornemen van de burgemeester van 9 april 2020 om [appellante sub 1] opnieuw een vergunning te verlenen.

6.1.    In de brief van 20 april 2020 heeft [appellante sub 2] enkele opmerkingen gemaakt over het nieuwe besluit dat door de burgemeester bij brief van 9 april 2020 is aangekondigd. In de brief van [appellante sub 2] staan echter geen punten die de burgemeester uitdrukkelijk bij het nemen van het nieuwe besluit had moeten betrekken. Dat in het besluit van 19 juni 2020 de brief van [appellante sub 2] niet is vermeld, betekent daarom niet dat dat besluit onzorgvuldig is voorbereid.

Het betoog slaagt niet.

7.       Verder betoogt [appellante sub 2] dat er alle aanleiding was om de bezwaarschriftencommissie opnieuw om advies te vragen en partijen in de gelegenheid te stellen om door de commissie te worden gehoord. Volgens haar hebben zich sinds de hoorzitting van 7 februari 2018 allerlei nieuwe feiten en omstandigheden voorgedaan, zodat artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verplichtte tot opnieuw horen.

7.1.    Artikel 7:9 van de Awb luidt: "Wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord."

7.2.    [appellante sub 2] heeft hetzelfde betoog aangevoerd tegen het besluit van 29 april 2019. In lijn met overweging 9.1 van de uitspraak van 25 maart 2020 is de Afdeling van oordeel dat artikel 7:9 van de Awb de burgemeester er in dit geval niet toe verplichtte om [appellante sub 2] en [appellante sub 1] opnieuw in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Dat de Afdeling in die uitspraak heeft geoordeeld dat de burgemeester niet op alle bezwaren had beslist, betekent niet dat aan de burgemeester nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn geworden.

Het betoog slaagt niet.

Afwijken advies bezwaarschriftencommissie

8.       Verder betoogt [appellante sub 2] dat de burgemeester ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom hij is afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie van 7 februari 2018.

8.1.    [appellante sub 2] heeft hetzelfde betoog aangevoerd tegen het besluit van 29 april 2019. In lijn met overweging 10.1 van de uitspraak van 25 maart 2020 is de Afdeling van oordeel dat het betoog niet leidt tot het door [appellante sub 2] beoogde doel. Hoewel de burgemeester in het besluit van 19 juni 2020 niet met zoveel woorden heeft overwogen dat en waarom hij is afgeweken van het advies van de commissie, was ook nu voor [appellante sub 2] buiten twijfel waarom de burgemeester is afgeweken van het advies.

Het betoog slaagt niet.

Verhouding tot besluit van 25 augustus 2017

9.       [appellante sub 1] stelt dat rechtsonzeker is wat het besluit van 19 juni 2020 exact behelst en hoe dit besluit zich verhoudt tot de exploitatievergunning van 25 augustus 2017.

9.1.    In het besluit staat dat de burgemeester "wederom" een exploitatievergunning verleent aan [appellante sub 1]. Er is geen enkele aanwijzing dat de burgemeester heeft beoogd om iets anders te vergunnen dan hij eerder bij de besluiten van 25 augustus 2017 en 29 april 2019 heeft gedaan. Op de zitting heeft de burgemeester bevestigd dat het nieuwe besluit niets wijzigt aan wat is vergund.

Het betoog slaagt niet.

Effectief te gebruiken ruimte

10.     [appellante sub 1] voert verder aan dat de burgemeester ten onrechte stelt dat het een gevolg is van haar eigen keuzes dat zij slechts 5 m2 van de vergunde ruimte als terras kan gebruiken. Het is verplicht om de ruimte voor de deur van de winkel, die ook dienst doet als nooduitgang, vrij te houden. Ook moet ruimte worden vrijgehouden voor de uitstallingen van de winkel en voor de vrije doorgang vóór de etalages, aldus [appellante sub 1].

10.1.  De aan [appellante sub 1] vergunde ruimte voor een terras sluit aan op de gevel van de winkel. In deze gevel bevindt zich een deur, die wordt gebruikt als ingang, uitgang en nooduitgang van de winkel. In de voorschriften van de vergunning staat dat nooduitgangen, vluchtwegen, uitgangen en toegangsdeuren vrijgehouden moeten worden. Op zichzelf stelt [appellante sub 1] dus terecht dat zij de vergunde oppervlakte niet geheel als terras mag gebruiken. Dat is echter geen unieke situatie: het geldt voor alle terrassen die zich voor de gevel van een pand bevinden. Ook [appellante sub 2] heeft hiermee te maken bij het terras voor de gevel van het pannenkoekenrestaurant. Los daarvan leidt het er, anders dan [appellante sub 1] stelt, niet toe dat de vergunde ruimte in de praktijk voor het overgrote deel niet kan worden gebruikt als terras. Dat volgens [appellante sub 1] slechts 5 m2 overblijft om te gebruiken als terras, is met name het gevolg van haar keuze om de ruimte voor de winkel ook te gebruiken voor uitstallingen en om vrij zicht te houden op de etalages.

Het betoog slaagt niet.

Omvang, vorm en locatie terras

11.     [appellante sub 1] en [appellante sub 2] betogen dat de burgemeester niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij een terras met een omvang van 30 m2 op deze locatie heeft vergund.

[appellante sub 1] voert aan dat de burgemeester ten onrechte de tekeningen van de twee door haar voorgestelde opties niet bij zijn besluit heeft betrokken. Verder heeft de burgemeester nagelaten om in te gaan op de vorm en locatie van het terras. Die zijn niet in overeenstemming met optie 1 en optie 2 zoals die op de tekeningen staan. De burgemeester is ten onrechte niet ingegaan op het Terrassenbeleid Gemeente Sluis 2017. Verder beschikt [appellante sub 2], anders dan de burgemeester stelt, niet over een onherroepelijke vergunning voor de terrassen. Het is zelfs de vraag of er nog een rechtsgeldige exploitatievergunning is voor het pannenkoekenhuis. De vergunning is namelijk verleend aan de twee vennoten van de vennootschap onder firma, terwijl de aanvraag is gedaan door de eenmanszaak die [vennoot A] eerder voerde. Als al wordt aangenomen dat er een exploitatievergunning voor het pannenkoekenhuis is, dan is die vergunning in strijd met het Terrassenbeleid. Verder had de burgemeester moeten motiveren waarom hij de beschikbare ruimte op het plein op deze manier heeft verdeeld tussen [appellante sub 2] en [appellante sub 1]. De huidige verdeling is niet evenwichtig. De burgemeester had er volgens [appellante sub 1] niet aan voorbij mogen gaan dat [appellante sub 2] in het verleden een exploitatievergunning had kunnen krijgen voor een terras naast haar pand, waar nu [restaurant] een terras mag exploiteren.

[appellante sub 2] voert aan dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij aan [appellante sub 1] een terras van 30 m2 heeft vergund. Zij voert aan dat [appellante sub 1] geen terras van die omvang nodig heeft om de klanten van haar winkel iets te drinken te kunnen aanbieden. Een terras van 15 tot 20 m2 is meer dan voldoende. Ook [appellante sub 2] voert aan dat de burgemeester ten onrechte stelt dat zij over een onherroepelijke vergunning beschikt.

11.1.  In de aanvraag van [appellante sub 1] zijn onder 'Oppervlakte m2' twee opties vermeld: optie 1 van 61 m2 en optie 2 van 29 m2. Op plattegronden heeft [appellante sub 1] uitgetekend hoe zij de twee opties voor zich ziet. Deze tekeningen waren in elk geval al bij de nadere bezwaargronden van 26 oktober 2017 gevoegd. De burgemeester had deze tekeningen daarom bij de motivering van het besluit van 19 juni 2020 moeten betrekken. Dat heeft hij ten onrechte niet gedaan.

11.2.  [restaurant] heeft naast het pand van [appellante sub 2] een terras aan beide kanten van de zogenoemde looplijn. De hiervoor verleende vergunning is onherroepelijk. Dit is voor de Afdeling een gegeven. Het is voor de beoordeling van het beroep niet relevant of, zoals [appellante sub 1] stelt, [appellante sub 2] in het verleden een vergunning had kunnen krijgen voor een terras op deze locatie. De burgemeester behoefde in zijn besluit dan ook niet op deze locatie in te gaan.

11.3.  [appellante sub 1] en [appellante sub 2] stellen terecht dat in het besluit ten onrechte staat dat de vergunning voor de terrassen van het pannenkoekenhuis onherroepelijk is. [appellante sub 1] wordt niet gevolgd in de stelling dat er in het geheel geen vergunning is voor die terrassen. De burgemeester heeft namelijk aan beide vennoten van de vennootschap onder firma, die het pannenkoekenhuis nu exploiteren, een vergunning verleend. Of de burgemeester voor die tenaamstelling mocht kiezen, staat in deze procedure niet ter beoordeling. Ook voor het overige kan de rechtsgeldigheid van de vergunning van [appellante sub 2] in deze procedure niet worden beoordeeld.

11.4.  Het is duidelijk dat [appellante sub 1] en [appellante sub 2] niet allebei op hetzelfde deel van de openbare ruimte voor de winkel en het pannenkoekenrestaurant een terras kunnen exploiteren. Het gedeelte waarvoor [appellante sub 1] een exploitatievergunning krijgt, kan niet aan [appellante sub 2] worden vergund. Andersom geldt hetzelfde. De burgemeester moet daarom motiveren op welke manier hij de beschikbare ruimte verdeelt tussen [appellante sub 1] en [appellante sub 2] en waarom hij die verdeling redelijk acht. Die motivering ontbreekt in het besluit. Ook heeft de burgemeester in het besluit ten onrechte niet duidelijk gemaakt hoe hij bij het vaststellen van de omvang, vorm en locatie van het terras het Terrassenbeleid heeft toegepast of waarom hij daarvan is afgeweken.

11.5.  De betogen slagen.

Rechtsonzekere en niet-handhaafbare zinsnede?

12.     [appellante sub 1] en [appellante sub 2] betogen dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de zinsnede in de vergunning over het uitoefenen van horeca-activiteiten ten behoeve van klanten van de winkel rechtszeker en handhaafbaar is. Zij verschillen van mening over wanneer iemand klant van de winkel is.

12.1.  In het besluit van 29 juni 2020 staat, net als in de eerdere besluiten, dat de burgemeester aan [appellante sub 1] een exploitatievergunning verleent voor "ondersteunende horeca-activiteiten ten behoeve van klanten van de winkel". Deze zinsnede maakt duidelijk dat de horeca-activiteiten van [appellante sub 1] niet op zichzelf staan, maar worden uitgeoefend naast de al langer bestaande winkel. Het exploiteren van de winkel staat voorop: als de winkel niet wordt geëxploiteerd, mag het terras niet worden geëxploiteerd. De burgemeester behoefde niet te expliciteren wanneer iemand klant van de winkel is.

De betogen slagen niet.

Beleidslijn Bibob

13.     [appellante sub 2] betoogt dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd dat de Beleidslijn Bibob gemeente Sluis 2014 op juiste wijze is toegepast. Uit het besluit blijkt volgens haar onvoldoende dat [appellante sub 1] de Bibob-vragenformulieren heeft ingevuld.

13.1.  Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

13.2.  De Beleidslijn Bibob gaat over de manier waarop de burgemeester de in de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur aan hem toegekende bevoegdheden uitoefent. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:638, en 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953) strekt het weigeren van een vergunning met toepassing van die wet tot bescherming van het algemene belang om te voorkomen dat de overheid ongewild criminele activiteiten faciliteert. De individuele belangen van [appellante sub 2] als exploitant van het naast de winkel en het terras van [appellante sub 1] gelegen pannenkoekenrestaurant zijn niet zodanig verweven met dit algemene belang dat die bevoegdheid moet worden geacht ook te strekken tot bescherming van haar belang. Gelet op artikel 8:69a van de Awb kan het betoog daarom niet leiden tot vernietiging van het besluit van 19 juni 2020.

Overige bezwaren

14.     Zowel [appellante sub 1] als [appellante sub 2] betoogt dat de burgemeester ten onrechte niet op alle bezwaren is ingegaan. De woorden "in elk geval" in de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 duiden er volgens hen op dat de burgemeester zich bij de nieuwe heroverweging niet moest beperken tot de vijf punten die in de uitspraak zijn vermeld.

14.1.  [appellante sub 1] en [appellante sub 2] hebben volstaan met een verwijzing naar een grote hoeveelheid stukken die zij in de verschillende procedures hebben ingebracht en waarin hun gronden zouden zijn opgenomen. Zij hebben niet concreet toegelicht op welke gronden de burgemeester volgens hen ten onrechte niet is ingegaan. Ook op de zitting hebben zij dit desgevraagd niet duidelijk kunnen maken. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat de burgemeester nog op andere gronden in had moeten gaan.

Het betoog slaagt niet.

Proceskostenvergoeding in bezwaar

15.     [appellante sub 2] betoogt dat de burgemeester ten onrechte niet heeft beslist op haar verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar.

15.1.  Niet in geschil is dat [appellante sub 2] voorafgaand aan het besluit heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Awb beslist een bestuursorgaan op een dergelijk verzoek bij het besluit op bezwaar. De burgemeester heeft dit ten onrechte niet gedaan.

Het betoog slaagt.

Conclusie

16.     De beroepen zijn gegrond. Het besluit van de burgemeester van 19 juni 2020 moet worden vernietigd, omdat het in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, en artikel 7:15, derde lid, van de Awb.

Finale geschilbeslechting

17.     [appellante sub 1] en [appellante sub 2] procederen inmiddels al bijna vier jaar over de exploitatievergunning van [appellante sub 1]. Partijen hebben op de zitting desgevraagd te kennen gegeven dat zij graag zouden zien dat de Afdeling het geschil finaal beslecht. De Afdeling wil aan deze wens tegemoetkomen. De dossierstukken en wat op de zitting naar voren is gebracht, bieden daarvoor voldoende aanknopingspunten.

18.     Vooropgesteld wordt dat de burgemeester beslissingsruimte heeft bij het nemen van een besluit op een aanvraag om een exploitatievergunning voor een terras. In de regelgeving staat namelijk niet precies voor welke locaties en oppervlaktes de burgemeester vergunning mag of moet verlenen.

18.1.  [appellante sub 1] heeft op de tekening van optie 1 een deel van het door haar gewenste terras ingetekend op de plaats waar [restaurant] een terras mag exploiteren. Zoals onder 11.2 al is overwogen, is het een gegeven dat [restaurant] een onherroepelijke vergunning heeft voor een terras naast het pannenkoekenrestaurant. De aan [restaurant] vergunde locatie moet dus buiten beschouwing blijven. Alleen al hierom kan aan [appellante sub 1] geen vergunning worden verleend die in overeenstemming is met de tekening van optie 1.

18.2.  [appellante sub 1] wil een terras exploiteren aan de voorzijde van haar winkel. [appellante sub 2] wil een terras exploiteren aan de voorzijde van het pannenkoekenrestaurant. Deze aanspraken van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] op het plein voor de winkel en het pannenkoekenrestaurant overlappen elkaar. Dit komt met name doordat de panden van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] in een nagenoeg haakse hoek ten opzichte van elkaar staan. Het Terrassenbeleid is niet toegesneden op een dergelijke situatie en biedt dus geen specifieke aanknopingspunten voor de manier waarop de ruimte in dit geval moet worden verdeeld tussen [appellante sub 1] en [appellante sub 2]. Dat geldt voor beide kanten van de zogenoemde looplijn.

18.3.  [appellante sub 1] en [appellante sub 2] exploiteren heel verschillende ondernemingen. Bij de winkel van [appellante sub 1] staat detailhandel voorop. De horeca-activiteiten zijn daaraan ondergeschikt. Bij het pannenkoekenrestaurant van [appellante sub 2] gaat het uitsluitend om horeca-activiteiten. Gelet op de onderscheiden aard van de ondernemingen is het redelijk dat [appellante sub 2] een beduidend groter terras mag exploiteren dan [appellante sub 1]. Op grond van de besluiten van de burgemeester heeft [appellante sub 1] een terras van 30 m2 en [appellante sub 2] een terras in twee gedeelten van in totaal 52 m2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester in redelijkheid voor deze verdeling kunnen kiezen.

18.4.  Mede gezien de voorgeschiedenis zijn ook de locatie en de vorm van het terras van [appellante sub 1] redelijk. Een van de uitgangspunten van het Terrassenbeleid is dat een terras direct aansluitend op de gevel van het pand van de exploitant moet worden geplaatst. De burgemeester mocht aan dit uitgangspunt vasthouden en daarmee afwijken van de tekeningen van [appellante sub 1], die uitgaan van een vrije ruimte tussen de gevel van de winkel en het terras. Verder heeft de burgemeester in het verleden de omvang van het terras voor de gevel van [appellante sub 2] beperkt om tegemoet te komen aan het bezwaar van [appellante sub 1] dat haar winkel zichtbaar moet zijn. De burgemeester mocht in lijn hiermee handelen door tussen het terras van [appellante sub 1] en het terras van [appellante sub 2] een gedeelte van het plein vrij te houden van terrassen. Gelet op de hiervoor vermelde redelijke verdeling wat de oppervlakte aan terrassen betreft, mocht de burgemeester ervoor kiezen om uitsluitend aan [appellante sub 2] - en dus niet aan [appellante sub 1] - vergunning te verlenen voor een terras aan de overzijde van de looplijn.

19.     De conclusie is dat de burgemeester in redelijkheid aan [appellante sub 1] vergunning heeft kunnen verlenen voor een terras met een oppervlakte van 30 m2 dat direct aansluit op de gevel van de winkel. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van de burgemeester van 19 juni 2020 in stand te laten. Dit betekent dat [appellante sub 1] nu definitief een exploitatievergunning heeft.

Proceskosten

20.     De burgemeester moet de proceskosten in beroep vergoeden. De proceskosten in bezwaar komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het besluit van 25 augustus 2017 niet wordt herroepen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de burgemeester van Sluis van 19 juni 2020, kenmerk 0.14.048300;

III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;

IV.      veroordeelt de burgemeester van Sluis tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van:

a.       € 1.496,00 aan [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b.       € 1.549,67 aan de vennootschap onder firma [appellante sub 2], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], van welk bedrag € 1.496,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat de burgemeester van Sluis aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

c.       € 354,00 aan [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B];

d.       € 178,00 aan de vennootschap onder firma [appellante sub 2], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B].

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Herweijer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2021

640