Uitspraak 202001298/1/R4


Volledige tekst

202001298/1/R4.
Datum uitspraak: 21 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], (hierna: [appellanten sub 1]), beiden wonend te Aalten,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Aalten,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Aalten,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2019 (hierna: besluit hogere waarden) heeft het college voor woningen in de omgeving van de bedrijventerreinen Westrand en ’t Broek hogere grenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een industrieterrein.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[partij A] en [partij B] (hierna samen en in enkelvoud: [partij]) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellanten sub 1] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, gelijktijdig met de zaken, ECLI:NL:RVS:2021:1556, ter zitting behandeld op 12 maart 2021, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], zijn verschenen. Het college was vertegenwoordigd door T. Tuenter, G.H. Scheffer, M. Oldenboom, ing. R. Herik, werkzaam bij akoestisch bureau Tideman, en ing. L.F.M. Lemmers, werkzaam bij raadgevend ingenieursbureau Peutz. Verder is verschenen [partij], vertegenwoordigd door mr. P.G.J. Poels, advocaat te Nijmegen, [gemachtigde B] en J. Tuenter, werkzaam bij Locis adviseurs.

Overwegingen

Inleiding en situatie

1.       Het besluit hogere waarden is vastgesteld vanwege de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein ’t Broek met een nieuw bedrijventerrein met de naam Westrand. Het nieuwe bedrijventerrein is voorzien in het bestemmingsplan "Aalten Bedrijventerrein Westrand" (hierna: het bestemmingsplan), vastgesteld door de raad van de gemeente Aalten op 17 december 2019. De bedrijventerreinen betreffen samen een zogenoemd gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). De zone rondom deze bedrijventerreinen is neergelegd in het bestemmingsplan en in het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplannen uitbreiding geluidszone bedrijventerrein ’t Broek" (hierna: het herzieningsplan). Het herzieningsplan is ook op 17 december 2019 door de raad vastgesteld. Met het bestemmingsplan wordt de verplaatsing van het bedrijf van [partij A] en [partij B] (hierna samen en in enkelvoud: [partij]) naar het bedrijventerrein Westrand mogelijk gemaakt.

Het besluit hogere waarden ziet op de vaststelling op grond van de Wgh van hogere waarden voor de geluidbelasting van vijf woningen, waaronder die van [appellanten sub 1] aan de [locatie 1] en [locatie 2]. Op woningen binnen de zone is op grond van artikel 44 van de Wgh de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting 50 dB(A), tenzij toepassing is gegeven aan artikel 45 van die wet. Op grond van het tweede lid van dat artikel kan een hogere dan in artikel 44 genoemde waarde worden vastgesteld. Die waarde mag niet hoger zijn dan 55 dB(A).

[appellant sub 2] is eigenaar van een woning in de directe nabijheid van het nieuwe bedrijventerrein. [appellanten sub 1] zijn eigenaren van woningen waarvoor een hogere waarde is vastgesteld. Zij kunnen zich niet met het besluit verenigen omdat zij vrezen voor ernstige geluidhinder.

Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2021:1556, heeft de Afdeling uitspraak gedaan op de beroepen van onder anderen [appellant sub 2] en [appellanten sub 1] tegen het bestemmingsplan en herzieningsplan.

Reikwijdte beroep [appellanten sub 1]

2.       In beroep voeren [appellanten sub 1] gronden aan die betrekking hebben op het besluit hogere waarden. Hun beroep richt zich daarmee ook tegen dit besluit.

Kan het niet indienen van zienswijzen [appellant sub 2] worden tegengeworpen?

3.       Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk is, omdat hij geen zienswijzen over het ontwerpbesluit heeft ingebracht. De raad wijst erop dat het besluit hogere waarden ten opzichte van het ontwerp daarvan ongewijzigd is vastgesteld.

3.1.    Op grond van de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpbesluit ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

Artikel 6:13 van de Awb luidt:

"Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld."

[appellant sub 2] heeft geen zienswijzen over het ontwerpplan naar voren gebracht.

3.2.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, overweegt de Afdeling dat artikel 6:13 van de Awb aan [appellant sub 2] niet kan worden tegengeworpen, gelet op de totstandkoming van het bestreden besluit met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Zijn beroep is daarom ontvankelijk.

Toetsingskader

4.       De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Het beroep van [appellant sub 2]

5.       [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het besluit. Hij voert aan dat hij door het besluit wordt geconfronteerd met ernstige geluidhinder. Bij handhaving van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor woningen, was zijn woning waarschijnlijk geheel binnen de verruimde geluidzone komen te liggen, zo voert [appellant sub 2] aan. Volgens hem worden er in de opgestelde geluidrapporten nauwelijks of geen maatregelen ter bewaking of handhaving van de geluidsnormen genoemd. Hij acht het onjuist dat door zijn woning buiten de zone te houden is voorkomen dat geluidsisolatie van zijn woning op kosten van de gemeente moet worden aangebracht. Hij stelt dat bovendien het gebruik van zijn tuin zal worden beperkt tot de weekenden, omdat dan het bedrijf op het nieuwe bedrijventerrein niet in bedrijf is.

5.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het besluit tot vaststelling van de hogere waarden op grond van wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd.

5.2.    Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

5.3.    Zoals de Afdeling onder 10.90 heeft overwogen in de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, bevat hoofdstuk V van de Wgh een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone rond een industrieterrein ter zake van de geluidbelasting vanwege het industrieterrein voor woningen gelegen binnen die zone de waarde in acht moet worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare kan worden aangemerkt. Deze regeling strekt daarmee tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen bij een goed woon- en leefklimaat. Indien een appellant in beroep opkomt tegen een besluit tot het vaststellen van hogere waarden industrielawaai, en deze appellant geen eigenaar is van een van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en niet is gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van die voorziene woningen, wordt, onder deze omstandigheden, geoordeeld dat de regeling kennelijk niet strekt tot bescherming van zijn belangen (uitspraken van 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3211 (Oosterhout), 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2771 (Waterland) en 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9570 (Emmen)).

5.4.    De woning van [appellant sub 2] ligt buiten de met het bestemmingsplan en herzieningsplan vastgelegde zone. Voor vijf woningen zijn hogere waarden vastgesteld. Vast staat dat [appellant sub 2] geen eigenaar is van één van deze woningen. Hij heeft niet gesteld dat hij een ander belang heeft in relatie tot die woningen.

Daarom is de Afdeling van oordeel dat de regeling kennelijk niet strekt tot bescherming van zijn belang.

5.5.    Gelet hierop kan wat [appellant sub 2] aanvoert tegen het besluit hogere waarden niet leiden tot vernietiging van dat besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van wat hij over dat besluit heeft aangevoerd.

Het betoog treft geen doel.

Beroep van [appellanten sub 1]

6.       [appellanten sub 1] kunnen zich niet verenigen met het besluit hogere waarden. Zij voeren aan dat met de gestelde hogere waarden hun woon- en leefklimaat door geluidhinder onevenredig zal worden aangetast. [appellanten sub 1] zijn van opvatting dat de waarden te hoog zijn vastgesteld. Zij vrezen dat zij worden beperkt in de mogelijkheden om hun woningen uit te breiden. Verder achten zij het verrichte akoestische onderzoek niet volledig, omdat daarin alleen de bedrijfsactiviteiten van [partij] tot uitgangspunt zijn genomen. Een beoordeling van de cumulatie van geluid had volgens hen niet mogen ontbreken, evenals een beoordeling van het geluidniveau in de woningen en in de bij hun woningen behorende buitenruimte.

6.1.    In de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2021:1556, heeft de Afdeling over de te verwachten geluidbelasting geoordeeld dat in de verrichte akoestische onderzoeken de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf van [partij] tot uitgangspunt mochten worden genomen. Geen aanleiding bestaat daar nu anders over te oordelen.

Met de uitbreiding van het gezoneerde bedrijventerrein ’t Broek met het nieuwe bedrijventerrein Westrand komen de woningen van [appellanten sub 1] aan de [locatie 1] en [locatie 2] binnen de geluidzone te liggen. De geluidbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein bedraagt ter plaatse van de gevels van hun woningen Zomerweg 50 dB(A). Het college heeft voor de gevels van de vijf woningen een hogere waarde van 55 dB(A) vastgesteld. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat met de hogere waarden de geluidruimte kan worden benut die ontstaat met het ruimer vaststellen van de geluidzone. In wat [appellanten sub 1] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college aan het belang om bedrijven op het gezoneerde industrieterrein enige uitbreidingsmogelijkheden te bieden, geen doorslaggevend gewicht heeft mogen toekennen. Daarbij heeft het college van betekenis kunnen achten dat ten noorden van het bedrijventerrein de uitbreidingsmogelijkheden, gelet op de bestaande geluidbelasting van 54 dB(A) op twee van de vijf woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld, beperkt zijn.

Het betoog slaagt niet.

6.2.    In het besluit staat dat voor zover de bewoners ermee instemden, het college onderzoek heeft laten uitvoeren naar de geluidwerendheid van de vijf woningen. Daaruit is naar voren gekomen dat bij sommige woningen, bij gesloten ramen en deuren, het geluidniveau in woon- en verblijfsruimten bij de vastgestelde hogere waarden een niveau kan bereiken dat hoger is dan 35 dB(A). Indien de bewoners daarmee instemmen, worden in overleg met hen geluidwerende maatregelen getroffen. Deze geluidwerende maatregelen moeten ertoe leiden dat het geluidsniveau binnen de woning (in woon- en verblijfsruimten) met gesloten ramen en deuren, bij een geluidbelasting van 55 dB(A) vanwege het industrieterrein, niet hoger zal zijn dan 35 dB(A). Op grond van artikel 111b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wgh is het college als het voor gevels van woningen hogere waarden heeft vastgesteld, gehouden maatregelen te treffen met betrekking tot de geluidwering van die gevels om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 35 dB(A) bedraagt. Gelet hierop mocht het college ervan uitgaan dat een aanvaardbaar binnenniveau kan worden bereikt.

Het betoog slaagt niet.

6.3.    Over de cumulatie van geluid overweegt de Afdeling het volgende. Artikel 110f van de Wgh bepaalt dat onderzoek moet worden gedaan naar de effecten van de samenloop van verschillende geluidbronnen. Dat geldt echter alleen als een geluidgevoelig object ligt in twee verschillende geluidzones. De woningen van [appellanten sub 1] liggen echter niet ook in een andere geluidzone. Gelet hierop bestond er op grond van de Wgh geen aanleiding om onderzoek naar gecumuleerde geluidbelasting te doen. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college cumulatie van geluidbelasting onvoldoende bij zijn besluit heeft betrokken.

Het betoog slaagt niet.

6.4.    Het college dient de vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting aan de ter zake relevante bepalingen van de Wgh te toetsen. Het betoog van [appellanten sub 1] dat zij hun woningen niet kunnen uitbreiden, heeft het college terecht niet bij die toetsing betrokken. Dat geldt ook voor het betoog over het geluidniveau buiten hun woningen. De Wgh bevat daarover geen bepalingen.

Het betoog slaagt niet.

6.5.    Wat [appellanten sub 1] verder over de aantasting van hun woon- en leefklimaat hebben aangevoerd, komt overeen met wat zij hebben aangevoerd tegen het bestemmingsplan en het herzieningsplan. Het besluit hogere waarden is daarvan slechts een uitwerking, in die zin dat het besluit het sluitstuk vormt van de vaststelling van het bestemmingsplan, waarmee is voorzien in het nieuwe bedrijventerrein Westrand, waarbij rekening is gehouden met de gevolgen daarvan voor het woon- en leefklimaat van omwonenden van de bedrijventerreinen. Met het bestemmingsplan en het herzieningsplan is een zodanige geluidcontour vastgesteld rond de bedrijventerreinen ’t Broek en Westrand, die samen het gezoneerde industrieterrein vormen, dat voor het vaststellen van hogere grenswaarden voor drie woningen aan de Sondernweg en de Nijverheidsweg aanleiding bestond. Het college heeft aanleiding gezien om voor de woningen [locatie 1] en [locatie 2] een hogere waarde van 55 dB(A) vast te stellen, omdat dan toekomstige wijzigingen in de bedrijfsvoering van bedrijven op de industrieterreinen mogelijk zijn. Op het bestaande industrieterrein ’t Broek is geen geluidruimte meer beschikbaar nabij deze woningen, zo staat in het besluit. De gronden van [appellanten sub 1] zijn inhoudelijk besproken in de uitspraak over het bestemmingsplan en herzieningsplan en geven geen aanleiding tot vernietiging van het bestemmingsplan en herzieningsplan. Het college heeft voor de woningen van [appellanten sub 1] in redelijkheid een hogere grenswaarde van 55 dB(A) kunnen vaststellen.

Het betoog slaagt niet.

7.       De beroepen zijn ongegrond.

7.1.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2021

163.

Bijlage

Wet geluidhinder

Artikel 40

Indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, wordt daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

Artikel 41

1. Een krachtens artikel 40 vastgestelde zone kan uitsluitend worden gewijzigd of opgeheven bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, met dien verstande dat opheffing alleen kan plaatsvinden wanneer de bestemming van het betrokken terrein zodanig is gewijzigd dat het geen industrieterrein meer is.

Artikel 44

De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege het betrokken industrieterrein, van de gevel van woningen binnen een krachtens artikel 40 vast te stellen zone is, behoudens artikel 45, 50 dB(A).

Artikel 45

1. Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in artikel 44, kan een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen 55 dB(A) en voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

Artikel 110

1. Burgemeester en wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

[…];

5. Het eerste en tweede lid vinden slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, de weg of spoorweg, van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van de betrokken geluidsgevoelige terreinen tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in dit lid bedoelde bevoegdheid enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.

Artikel 111b

1. Indien met betrekking tot gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting, vanwege een industrieterrein, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste bedraagt:

a. ingeval met toepassing van artikel 63, tweede lid, een hogere geluidsbelasting dan 55 dB(A) als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld: 40 dB(A);

b. in andere gevallen: 35 dB(A).

Artikel 110f

1. Indien een van de volgende onderdelen van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde:

a. Afdeling 1 en afdeling 2 van hoofdstuk V,

b. Afdeling 2, 3 en 4 van hoofdstuk VI,

c. hoofdstuk VII, en

d. hoofdstuk VIII,

van toepassing is op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidszones als bedoeld in de artikelen 40, 52, 74 en 108, of als vastgesteld krachtens artikel 107, dan wel in één of meer hiervoor genoemde geluidszones alsmede in een met het oog op de geluidsbelasting vastgesteld beperkingengebied als bedoeld in hoofdstuk 8, titel 8A.6 of artikel 10.17 van de Wet luchtvaart, dient degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek, ter plaatse van die woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, overeenkomstig de door Onze Minister gestelde regels, tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.