Uitspraak 202101833/1/V1 en 202101833/2/V1


Volledige tekst

202101833/1/V1 en 202101833/2/V1.
Datum uitspraak: 19 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 12 maart 2021 in zaak nr. NL21.1959 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 12 maart 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       In de grieven klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hoewel het beroep één dag te laat is ingediend, heeft de rechtbank in de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden ten onrechte geen aanleiding gezien voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de vreemdeling in verzuim is geweest.

2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De voorzieningenrechter beoordeelt het beroep.

3.       Het beroep gaat over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986, over de situatie in Italië voor Dublinclaimanten). Het beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. De vreemdeling doet een beroep op passages in het AIDA-rapport "Country Report: Italy 2019 Update" van de European Council on Refugees and Exiles van 27 mei 2020 en op het in januari 2020 verschenen rapport ‘Reception condition in Italy’ van SFH/OSAR. Uit die rapporten komt geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten naar voren dan volgt uit de landeninformatie die reeds bij voornoemde uitspraak van 8 april 2020 is betrokken. Verder is niet gebleken dat de uitbraak van het coronavirus op dit moment maakt dat de zorg- en opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Italië niet aan de eisen voldoen of dat Italië als gevolg van de uitbraak van het coronavirus zijn internationale verplichtingen niet langer zal nakomen. De vreemdeling voert verder geen omstandigheden aan die het oordeel rechtvaardigen dat overdacht aan Italië van bijzondere hardheid getuigt.

4.       Het beroep is ongegrond. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 12 maart 2021 in zaak nr. NL21.1959;

III.      verklaart het beroep ongegrond;

IV.     wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2021

210