Uitspraak 202003531/1/R1


Volledige tekst

202003531/1/R1.
Datum uitspraak: 17 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Utrecht,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2020 heeft het college een locatie voor een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac) vastgesteld tegenover de Leidsekade 121 in Utrecht.

Bij besluit van 11 mei 2020 heeft het college het door [appellant] en anderen hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2021, waar [appellant A] en [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door M. Akkersdijk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het college heeft bij besluit van 6 januari 2020 de locatie voor een orac vastgesteld tegenover de Leidsekade 121 in Utrecht. [appellant] en anderen zijn bewoners van de Leidsekade. Zij hebben zich in 2001 verenigd in een beheergroep (Beheergroep Muntplein) die er onder meer voor zorg draagt dat het ter plaatse gelegen pleintje en de daar aanwezige prullen- en plantenbakken worden onderhouden. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met de aangewezen locatie voor de orac omdat zij deze ongeschikt achten. Verder voeren zij aan dat er een geschikte alternatieve locatie voor de orac is.

Beoordelingskader

2.       Bij de keuze voor een locatie voor orac’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3112), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van orac's beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college al dan niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

2.1.    Het besluit van het college om locaties aan te wijzen voor de orac’s is gebaseerd op artikel 4, eerste lid, onder b, en tweede lid, en op artikel 10, vierde lid van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2010.

2.2.    De belangrijkste richtlijnen die het college hanteert bij de afweging van de bij de keuze voor een locatie van een orac betrokken belangen zijn:

- De ondergrondse container is goed bereikbaar voor het inzamelvoertuig;

- De ondergrondse container past logisch in het inrichtingsplan;

- De ondergrondse container mag niet hoger zijn dan 1.5 meter;

- Verkeer en voetgangers worden niet belemmerd;

- De ondergrondse container is goed bereikbaar voor alle woningen;

- De loopafstand is niet te groot. De streefafstand is 125 meter;

- De afstand tot de erfgrens bedraagt minimaal 2 meter;

- De afstand van de ondergrondse container tot de gevel van de woning  bedraagt 3 meter (vanaf de kern van de container). Van deze regel kan worden afgeweken indien het een dichte muur betreft, in dat geval kan de afstand minimaal 2 meter zijn.

- Bij voorkeur wordt een ondergrondse container niet geplaatst aan de zuidwestkant van tuinen waar een terras is aangelegd. In Nederland komt de wind vaak uit de zuidwestelijke richting. Een container aan de zuidwestkant kan dan stankoverlast veroorzaken.

Gevolgen van het gebruik van orac’s in het algemeen

3.       In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor een orac. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van orac’s, ligt niet ter beoordeling voor.

Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een orac, toeneming van verkeer van en naar een orac en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een orac. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van orac’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van orac’s maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom enkel beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

Formele bezwaren

4.       [appellant] en anderen betogen dat alle pogingen die zijn ondernomen om in gesprek met het college een goed beheerbare locatie voor de orac te kiezen, zijn genegeerd bij de besluitvorming.

4.1.    Het college stelt zich op standpunt dat er sprake is geweest van veelvuldig overleg. Er hebben meerdere informatieavonden plaatsgevonden, waarvan [appellant] en anderen ook gebruik hebben gemaakt. Het college stelt dat het alle aangedragen alternatieve locaties heeft overwogen en dat daarover contact is geweest met omwonenden en met [appellant] in het bijzonder. Het college verwachtte echter niet dat verder overleg zou leiden tot een voor iedereen acceptabele oplossing.

4.2.    De Afdeling is van oordeel dat de voorbereiding van het besluit van 7 januari 2020 en het besluit op bezwaar van 11 mei 2020 heeft plaatsgevonden overeenkomstig de daarvoor geldende regels van de Algemene wet bestuursrecht. Het college heeft naar aanleiding van de bezwaren van [appellant] en anderen betrokkenen telefonisch gehoord. Voorts heeft het college in het besluit van 11 mei 2020 gemotiveerd waarom het de bezwaren van [appellant] en anderen ongegrond acht. Het college is niet verplicht om in overleg met buurtbewoners samen tot aanwijzing van de locatie voor de orac te komen.

Het betoog slaagt niet.

Leefbaarheid op het plein

5.       [appellant] en anderen betogen dat de aangewezen locatie niet geschikt is voor de plaatsing van de orac. Zij stellen dat het voor de leefbaarheid op het plein waar de container geplaatst gaat worden belangrijk is dat wordt gekozen voor een locatie die door de groep bewoners gezamenlijk kan worden beheerd. Volgens [appellant] en anderen voldoet de gekozen locatie niet aan die voorwaarde, omdat deze in een hoek ligt waar nu al problemen zijn met wildplassen en het verhandelen van drugs vanuit auto’s. De plaatsing van een orac op deze plaats zal volgens hen deze vorm van overlast versterken. Het college heeft er geen blijk van gegeven dit bezwaar bij de besluitvorming te hebben betrokken, aldus [appellant] en anderen.

5.1.    Het college verwacht dat het plaatsen van de orac geen afbreuk zal doen aan de leefbaarheid op het plein door een toename van deze door [appellant] en anderen bedoelde overlast. Het college verwijst naar informatie verkregen van de gebiedsmanager Veiligheid Binnenstad/West die, na ruggespraak met een of meerdere collega’s, heeft aangegeven dat er geen aantoonbaar bewijs is dat het plaatsen van een orac bijdraagt aan de toename van criminaliteit in een wijk. In aanvulling daarop wijst het college er op dat het overgrote deel van de orac ondergronds zal zijn en dat bovengronds alleen een inwerpzuil van ongeveer 70 bij 70 cm zichtbaar zal zijn. Dat personen zich daarachter zullen verschuilen acht het college onaannemelijk. Bovendien zal de inwerpzuil dicht langs de straat staan in de nabijheid van een lantaarnpaal. Er is daarmee geen sprake van een donker hoekje, zoals [appellant] en anderen vrezen, aldus het college. Indien er desondanks sprake zal zijn van deze vorm van overlast, is dat volgens het college een handhavingskwestie.

5.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om te veronderstellen dat het plaatsen van een orac op de aangewezen locatie afbreuk zal doen aan de leefbaarheid op het plein als gevolg van problemen met wildplassen en het verhandelen van drugs vanuit auto’s. Voor zover [appellant] en anderen bevreesd zijn voor het aantasten van de openbare orde, betreft dit een aspect van handhaving dat in deze procedure op zichzelf niet aan de orde kan komen.|

Het betoog slaagt niet.

Zwerfafval

6.       [appellant] en anderen vrezen ook dat, ondanks de aanwezigheid van een sensor die aangeeft hoe vol de orac is zodat deze tijdig kan worden geleegd, afval naast de orac gezet gaat worden. Ter zitting hebben [appellant] en anderen toegelicht dat het voor hen belangrijk is dat de orac op een plaats komt te staan die zichtbaar is voor omwonenden zodat de ruimte rondom de orac door de beheergroep netjes kan worden gehouden en de aanwezigheid van afval naast de orac kan worden gemeld aan het college. Dit is volgens hen echter niet het geval bij de aangewezen locatie.

6.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de zorgen van bewoners over afval naast de orac geen reden zijn om af te zien van het aanwijzen van orac’s als inzamelvoorziening voor restafval. Zwerfafval rondom de orac wordt door het college zo veel mogelijk voorkomen door de orac tijdig te legen. Het college wijst er op dat containerlocaties elke dag bezocht worden om bijgeplaatst afval te verwijderen. Bij meldingen vóór 12.00 uur streeft het college ernaar om eventuele bijplaatsingen dezelfde dag weg te halen. Daarbij worden boetes uitgedeeld aan mensen die afval verkeerd aanbieden.

Bovendien wordt de locatie periodiek en wanneer daartoe aanleiding is, gereinigd. De locatie zal daarom mogelijk schoner en opgeruimder zijn dan voorheen. Het college heeft ter zitting toegelicht dat ook in de weekeinden langs orac’s wordt gereden. Het wordt op prijs gesteld dat omwonenden helpen bij het opruimen van zwerfafval, maar dit is primair een taak van de gemeente. De omstandigheid dat de locatie van de orac niet een voor alle omwonenden zichtbare plek is, is voor het college niet van doorslaggevend belang bij het aanwijzen van een locatie voor een orac.

6.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich, gelet hierop, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de eventuele hinder door zwerfafval naast de orac geen reden is om af te zien van het aanwijzen van de in geding zijnde locatie. Het college is niet gehouden om een locatie voor de orac te kiezen op een voor alle omwonenden zichtbare plek.

Het betoog slaagt niet.

Kabels en leidingen

7.       [appellant] en anderen betogen dat op de aangewezen locatie zich een gasleiding en kabels van KPN in de grond bevinden die verlegd moeten worden bij het plaatsen van de orac, zodat de locatie niet geschikt is.

7.1.    Het college wijst erop dat op de aangewezen locatie de gasleiding zich op 1 meter afstand van de orac bevindt en niet verlegd hoeft te worden. Verder merkt het college op dat het verleggen van kabels van KPN betrekkelijk eenvoudig is.

7.2.    De Afdeling is gelet op de door het college gegeven toelichting van oordeel dat de aanwezigheid van een gasleiding op een afstand van 1 meter tot de orac op de aangewezen locatie en het zonodig verplaatsen van kabels van KPN geen omstandigheden zijn op grond waarvan het college niet in redelijkheid tot aanwijzing van de locatie heeft kunnen overgaan.

Het betoog slaagt niet.

Verplaatsen locatie elektrische laadpalen

8.       [appellant] en anderen merken op dat enige tijd geleden elektrische laadpalen die waren voorzien op precies dezelfde plek als de aangewezen locatie voor de orac, naar aanleiding van een gegrond bezwaar zijn verplaatst naar een andere plek. De gemeente heeft dit bezwaar, volgens hen, destijds gegrond verklaard omdat de hoek van het plein waar de laadpalen zouden komen te staan, veel overlast aantrekt en dit juist zou worden versterkt door het leegstaan van parkeerplaatsen vanwege de aanwezigheid van elektrische laadpalen.

8.1.    De Afdeling is van oordeel dat uit de door [appellant] en anderen gestelde omstandigheid niet zonder meer volgt dat het college de aangewezen locatie niet geschikt mocht achten voor het plaatsen van een orac. Het plaatsen van een orac heeft in termen van overlast immers een andere invloed op de omgeving dan het plaatsen van elektrische laadpalen bij een parkeerplaats.

Het betoog slaagt niet.

De alternatieve locatie

9.       [appellant] en anderen betogen dat de locatie tegenover de Leidsekade 117, naast de parkeerplaats op het trottoir, een geschikte alternatieve locatie is voor plaatsing van de orac. Zij stellen dat de plantenbak die zich op deze plek bevindt naar achter geschoven kan worden zodat de bewoners geen zicht hebben op de orac en dat de ondergrondse kabels en leidingen ter plaatse kunnen worden verschoven.

9.1.    Het college stelt dat deze locatie niet geschikt is omdat zich ter plaatse kabels en leidingen onder de grond bevinden. Ter zitting heeft het college gesteld dat het verleggen van kabels relatief eenvoudig en goedkoop is, maar dat voor het verleggen van de gasleiding, die zich op een afstand van 85 centimeter van de orac zou bevinden, toestemming is vereist van de beheerder. Het college stelt daarnaast dat de alternatieve locatie op stedenbouwkundige bezwaren stuit. Het college wenst in het belang van de beeldkwaliteit het midden van het plein vrij te houden van obstakels.

9.2.    De Afdeling is van oordeel dat het college zich, gelet hierop, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de alternatieve locatie niet zodanig geschikter is dan de aangewezen locatie dat het college in redelijkheid voor de alternatieve locatie had moeten kiezen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

10.     Het beroep is ongegrond.

11.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2021

195-970.