Uitspraak 201807685/1/R2


Volledige tekst

201807685/1/R2.
Datum uitspraak: 17 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1.       Posthuis Haaren B.V. en anderen, allen gevestigd respectievelijk wonend te Haaren,

2.       [appellant sub 2], wonend te Haaren,

3.       [appellant sub 3], wonend te Haaren,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Haaren (thans: de gemeente Oisterwijk),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening Buitengebied Berktweg 4, 6, 8" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Posthuis en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad, Posthuis en anderen en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft B.A.M. Vermeer  Onroerend Goed B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2020, waar Posthuis en anderen, vertegenwoordigd door mr. B. de Haan, advocaat te Arnhem, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. F.H. Damen, advocaat te Drunen, bijgestaan door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.A. Pasveer, advocaat te Den Bosch, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting B.A.M. Vermeer Onroerend Goed B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. F. Khalil en mr. M.B.Ph. Geeraadts, advocaten te Den Bosch, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan is vastgesteld met het doel om Greenport Haaren mogelijk te maken. Voorheen gold hier het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren". Greenport Haaren is een agrarisch technisch hulpbedrijf in de vorm van een logistiek centrum dat het transport aan moet sturen van agrarische producten. In het plan is voor een deel van de gronden de agrarische bestemming in stand gelaten en aan een ander deel van de gronden de bestemming "Bedrijf" toegekend. Ook heeft een deel van de gronden een groenbestemming gekregen, waarmee wordt beoogd het logistieke centrum een landelijke inpassing te geven. Het plangebied ligt in het buitengebied van Haaren naast de N65. Voorheen was in het plangebied een boomkwekerij gevestigd.

Posthuis en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 2] verzetten zich tegen het plan om meerdere redenen, waaronder de vrees voor een verkeersonveilige situatie ten gevolge van het plan.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.       De relevante bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Intrekking

4.       Ter zitting hebben Posthuis Haaren en anderen hun beroepsgronden die betrekking hebben op de plandelen waar de agrarische bestemming op rust, ingetrokken.

Planregels onvoldoende duidelijk

5.       [appellant sub 3] betoogt dat de planregels onvoldoende duidelijk zijn over de mogelijkheden die het plan biedt. Hierdoor kan hij niet precies vaststellen wat de maximale planologische mogelijkheden zijn ter plaatse. Dit leidt er volgens hem toe dat de ruimtelijke effecten van het plan niet goed voorspelbaar zijn. [appellant sub 2] stelt dat volgens de verbeelding maar een deel van de gronden met de bestemming "Bedrijf" ook de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch technisch hulpbedrijf' heeft. Het is onduidelijk wat het toegestane gebruik is op deze gronden.

5.1.    Uit artikel 4.1 en de tabel bedrijven in artikel 4 in samenhang gelezen met de artikelen 1.7 en 1.8 van de planregels volgt, dat ter plaatse van de bestemming "Bedrijf" een agrarisch technisch hulpbedrijf is toegestaan in de vorm van een logistiek centrum dat is gericht op het bewerken, vervoeren of verhandelen van producten afkomstig van een boomkwekerij en, ondergeschikt, van teeltondersteunende producten uit de kwekerijsector. De maximale oppervlakte van bedrijfsgebouwen is 3500 m2 en er mogen twee bedrijfswoningen van maximaal 200 m2 worden opgericht. De locaties van de bedrijfsbebouwing en bedrijfswoningen zijn middels bouwvlakken op de verbeelding aangeduid. Verder volgt uit artikel 3.1 van de planregels dat op de gronden met de agrarische bestemming, agrarische bodemexploitatie is toegestaan ten behoeve van een boomkwekerij. Vughts en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de planregels hiermee onvoldoende duidelijk maken wat er ter plaatse is toegestaan en wat de maximale mogelijkheden zijn.

Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat onduidelijk is welke activiteiten mogelijk zijn op de gronden met de bestemming "Bedrijf" zonder de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-agrarisch technisch hulpbedrijf", verwijst de Afdeling naar artikel 4.1 van de planregels in de bijlage bij deze uitspraak. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat, ondanks de opsomming in artikel 4.1 van de planregels, niet duidelijk is welke activiteiten zijn toegestaan op de gronden met de bestemming "Bedrijf".

Het betoog slaagt niet.

Strijd Verordening Ruimte Noord-Brabant

Omvang bouwperceel

6.       Posthuis en anderen en [appellant sub 2] stellen dat het plan in strijd is met de Verordening Ruimte Noord-Brabant (hierna: de Verordening). Zij voeren aan dat, ook al zou sprake zijn van een agrarisch technisch hulpbedrijf, het bouwperceel groter is dan de 1,5 ha die is toegestaan op basis van artikel 7.11 van de Verordening. Daartoe voeren Posthuis en anderen en [appellant sub 2] aan dat de raad ten onrechte niet de gronden met de aanduidingen "weg" en "parkeerterrein" heeft betrokken bij de berekening van de omvang van het bouwperceel. Het uitsluiten van (al dan niet vergunningvrije) bouwwerken ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" en "weg", betekent niet dat die gronden geen onderdeel uitmaken van het bouwperceel. Het bouwperceel zoals bedoeld in de Verordening, betreft het vlak waarop de functioneel bij elkaar behorende bebouwing én voorzieningen zijn toegestaan. Zeker bij een logistiek centrum behoort het parkeerterrein, dat zal dienen als opstelplaats voor vrachtwagens die bij het logistiek centrum komen laden en lossen, tot het bouwperceel, aldus Posthuis en anderen.

6.1.    De raad stelt dat de vestiging van een agrarisch technisch hulpbedrijf niet in strijd is met de Verordening. Volgens artikel 7.10 in samenhang gelezen met artikel 7.11, is de vestiging van een agrarisch technisch hulpbedrijf met een maximaal bouwperceel van 1,5 ha toegestaan. Het bouwperceel bestaande uit het bouwvlak en de gronden waarop bouwwerken, inclusief vergunningsvrije bouwwerken, kunnen worden gerealiseerd is ongeveer 1,4 ha, aldus de raad. De raad stelt dat de gronden met de aanduidingen "weg" en "parkeerterrein" hierin niet zijn betrokken, omdat ter plaatse geen bouwwerken zijn toegestaan.

Ter zitting is door zowel de raad als initiatiefnemer toegelicht dat, indien de Afdeling van oordeel is dat het bouwperceel meer dan 1,5 ha bedraagt, de bouwvlakken ruim zijn ingetekend en zo nodig kunnen worden verkleind.

6.2.    De Afdeling stelt voorop dat uit artikel 1.22 van de Verordening volgt dat een bouwperceel het bouwvlak omvat mét de direct daaraan grenzende gronden waarop bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vergunningvrije bouwwerken en voorzieningen zijn toegestaan (zie ook overweging 5.2 in de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1402).

Uit overweging 5.2 van deze uitspraak volgt verder dat onder voorzieningen ook erfverhardingen dienen te worden begrepen.

Op de gronden met de aanduiding "weg" wordt erfverharding voorzien in de vorm van een toegangsweg ten behoeve van de bereikbaarheid van de bedrijfswoningen en het kantoorgebouw. Op de gronden met de aanduiding "parkeerterrein" wordt erfverharding voorzien in de vorm van terreinverharding ten behoeve van parkeer- en opstelplaatsen voor vrachtwagens ten dienste van het logistiek centrum.

Gezien het feit dat zowel de gronden met de aanduiding "weg" als met de aanduiding "parkeerterrein" moeten worden aangemerkt als erfverhardingen en daarmee als voorzieningen, omvat het bouwperceel ook deze gronden.

De gronden met de aanduiding "weg" zijn ongeveer 0,2 ha en de gronden met de aanduiding "parkeerterrein" zijn ongeveer 0,5 ha. Zoals door de raad uiteengezet is het bouwperceel exclusief de gronden met de aanduiding "weg", respectievelijk "parkeerterrein" ongeveer 1,4 ha. Wanneer deze gronden worden betrokken bij het bouwperceel, is de totale oppervlakte van het bouwperceel ongeveer 2,1 ha. Op grond van artikel 7.11, eerste lid, van de Verordening is ten hoogste een bouwperceel van 1,5 ha toegestaan. Gelet op het voorgaande is het plan in strijd met de Verordening vastgesteld.

Het betoog slaagt.

Meerdere bedrijven

7.       [appellant sub 2] betoogt dat er meerdere bedrijven mogelijk worden gemaakt, hetgeen in strijd is met artikel 7.10, eerste lid, onder e, van de Verordening. Hiertoe voert [appellant sub 2] aan dat uit de plantoelichting blijkt dat de bebouwing ten behoeve van de ondergeschikte functie (boom)kwekerij mag worden gebruikt door een derde partij.

7.1.    Uit artikel 4.2.2., onder i, van de planregels volgt dat binnen het gekoppelde bouwvlak bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf is toegestaan. Daarnaast is het toegestaan om de bebouwing binnen het gekoppelde bouwvlak te gebruiken ten behoeve van de ondergeschikte functie (boom)kwekerij. Dat de bebouwing mag worden gebruikt voor zowel de functies die zijn toegestaan binnen de bestemming "Bedrijf" als de ondergeschikte functie (boom)kwekerij, betekent niet, zoals betoogd door [appellant sub 2], dat dit ook door meerdere bedrijven mag worden gedaan. Het betoog slaagt niet.

Strijd gemeentelijk beleid

Structuurvisie

8.       Posthuis en anderen en [appellant sub 2] voeren aan dat de vestiging van een logistiek centrum niet thuis hoort in het buitengebied, maar op een bedrijventerrein. Dit volgt uit de "Structuurvisie gemeente Haaren" waarin staat dat ontwikkelingen primair plaatsvinden in de bedrijfsomgeving die past bij de gewenste schaalgrootte van het bedrijf en solitaire bedrijfsvestigingen buiten de bedrijfsomgevingen alleen in overweging worden genomen als vestiging een belangrijke meerwaarde biedt. Daarbij moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: het initiatief moet een bijdrage leveren aan de regionale economie, vestiging is niet mogelijk in de bestaande bedrijfsomgeving, het initiatief leidt niet tot verkeers-of parkeeroverlast en het initiatief moet aansluiten bij de bestaande ruimtelijke en functionele karakteristiek van de omgeving en niet leiden tot milieuhygiënische belemmeringen voor de omgeving. Volgens Posthuis en anderen heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet kan plaatsvinden op een bedrijventerrein. De raad heeft alleen aangegeven waarom, gezien de centrale ligging ten opzichte van de mogelijk deelnemende kwekers, vestiging op een bedrijventerrein niet wenselijk is.

Ook heeft de raad ten onrechte alleen gekeken naar een bedrijventerrein in de gemeente Haaren, terwijl uit de structuurvisie volgt dat ook over de gemeentegrenzen moet worden gekeken, aldus Posthuis en anderen en Vughts.

8.1.    De raad stelt dat in paragraaf 3.3.1 van de structuurvisie een apart gedeelte is opgenomen over de boomteeltsector. Daaruit volgt dat de ontwikkeling goed past op de voorziene locatie nabij de N65 door de etalagefunctie die de boomteeltsector heeft langs die weg. Daarnaast is het volgens de raad niet mogelijk om het logistieke centrum te vestigen op een bedrijventerrein, omdat dan niet langer sprake is van een centrale ligging ten opzichte van de deelnemende boomkwekerijen. Voorts ligt het logistieke centrum dan minder dicht bij de N65, waardoor de aan- en afvoerroutes langer worden en het logistieke centrum minder efficiënt zal functioneren. Bovendien is de ondergeschikte functie van (boom)kwekerij per definitie een activiteit die niet op een bedrijventerrein thuishoort.

8.2.    Uit paragraaf 3.4 van de structuurvisie blijkt dat ontwikkelingen primair plaats moeten vinden binnen de bedrijfsomgeving (agrarisch, gemengd of bedrijventerreinen) die past bij de gewenste schaalgrootte van het bedrijf. Uit paragraaf 3.3 blijkt dat de gemeente een aantal sectoren, waaronder de boomteeltsector, actief wil versterken, naast het behouden en versterken van de bedrijfsomgevingen. Uit paragraaf 3.3.1 volgt dat ruimtelijke concentratie in de vorm van "Greenports" van belang zijn voor de lokale economie. Ook volgt uit paragraaf 3.3.1 dat de gemeente de ketenwerking binnen de boomteeltsector wil versterken en boomteeltbedrijven nabij de N65 wil situeren om vrachtverkeer door de dorpen te voorkomen. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een logistiek centrum voor boomkwekerijen nabij de N65 passend is binnen de visie voor de boomteeltsector. Ook heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat situering op een bedrijventerrein in de gemeente Haaren op grond van de structuurvisie niet passend is, omdat het vrachtverkeer dan door de dorpskernen zou moeten rijden.

Voor zover Posthuis en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de raad ook had moeten kijken naar vestigingslocaties buiten de gemeentegrenzen, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft gelet op voorgaande overwegingen voldoende gemotiveerd waarom het logistiek centrum op deze locatie in dit gebied in overeenstemming is met de structuurvisie. In zo’n situatie zijn blijkens de visie alternatieve locaties buiten de gemeentegrenzen niet relevant.

Het betoog slaagt niet.

Beleid vrijkomende agrarische bebouwing

9.       [appellant sub 2] betoogt dat de ontwikkeling niet past binnen het gemeentelijke "vrijgekomen agrarische bebouwing-beleid" (hierna: VAB-beleid). Het beleid geldt vanaf 15 februari 2017 en had moeten worden betrokken bij de vaststelling van het plan.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het initiatief om een Greenport te ontwikkelen al bestond voordat de locatie was gevonden. Er is volgens de raad dan ook geen sprake van een aanvraag die voortkwam uit het vrijkomen van agrarische bebouwing, waarvoor het VAB-beleid het kader vormt. Het toetsen van het initiatief in een al vergevorderd stadium (ontwerpplan) gaat voorbij aan de doelstelling van het beleid, aldus de raad.

9.2.    De Afdeling leidt uit de doelstelling van het VAB-beleid, zoals geformuleerd in paragraaf 1.2, af dat het beleid bedoeld is om een kader te bieden voor initiatieven in de toekomst. Daarmee wordt beoogd verloedering en verrommeling van het buitengebied door verstening en leegstand tegen te gaan.

Het initiatief voor een logistiek centrum ten behoeve van boomkwekerijen dateert van vóór de vaststelling van het VAB-beleid. Nu het VAB-beleid ziet op initiatieven in de toekomst en het initiatief voor het logistiek centrum dateert van vóór de vaststelling van het VAB-beleid heeft de raad zich al daarom terecht op het standpunt gesteld dat het VAB-beleid niet van toepassing is in dit geval.

Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat

Verkeer

10.     Posthuis en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] stellen dat de Berktweg niet breed genoeg is om de toename van (vracht)verkeer die het plan veroorzaakt, te verwerken en dat hierdoor een onveilige verkeerssituatie zal ontstaan. Zij wijzen erop dat de inrichting van de Berktweg niet voldoet aan de CROW-publicaties. Posthuis en anderen hebben ter ondersteuning van hun standpunt het verkeersrapport "Verkeersadvies Greenport Haaren" van Advin van 25 augustus 2017 (hierna: het Advin rapport) overgelegd. Daarin is onder andere vermeld dat blijkens de CROW-publicaties een wegbreedte tussen de 5,5 m en 6 m aanbevelenswaardig is voor een erftoegangsweg type II. Dat is het type weg waarvan door vrachtverkeer en fietsverkeer gebruik kan worden gemaakt. Op deze weg geldt een maximale snelheid van 60 km/u. Uit het Advin rapport blijkt dat de Berktweg niet breed genoeg is om twee vrachtwagens elkaar te laten passeren. Bij het passeren moet daarom van de berm gebruik worden gemaakt, wat kan leiden tot bermschade. Dergelijke bermschade leidt tot een groter hoogteverschil tussen de weg en de berm, wat op zijn beurt ook kan leiden tot verkeersonveilige situaties. Wat betreft de overeenkomst tussen de raad en initiatiefnemer om de Berktweg vanaf het plangebied tot aan de Mgr. Zwijsenstraat te verbreden naar 5,5 m, betogen Posthuis en anderen dat de breedte van de weg 6 m zou moeten zijn. Hierbij verwijzen zij naar mailcontact met de verkeerskundige S. van Lith, werkzaam bij Advin.

[appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat er, naast de route via de Berktweg en Mgr. Zwijsenstraat, nog een route mogelijk is naar de N65, namelijk via de Berktweg en Holstraat. In het plan is onvoldoende geborgd dat deze tweede route, die langs de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] loopt, niet zal worden gebruikt door het vrachtverkeer.

[appellant sub 2] betoogt dat de maximale capaciteit van de Berktweg niet in elk document hetzelfde is. Zo wordt er in de plantoelichting gerekend met 4500 mvt/etmaal, maar in de nota van zienswijzen met 6000 mvt/etmaal. Hieruit volgt dat niet naar de specifieke situatie is gekeken, maar alleen naar het type weg.

10.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de Berktweg voldoet aan de CROW-publicaties. De raad verwijst hierbij naar een verkeersmemo over de ontsluiting die NHTV in februari 2015 heeft opgesteld. In deze memo is vermeld dat de Berktweg 4,5 m breed is. Daarnaast stelt de raad dat hij met de initiatiefnemer een overeenkomst heeft gesloten om de Berktweg te verbreden tot 5,5 m.

Wat betreft de ontsluitingsroute stelt de raad dat de initiatiefnemer op eigen terrein zal zorgen voor bewegwijzering om de voorkeursroute via de Mgr. Zwijsenstraat kenbaar te maken en zullen hierover instructies aan de chauffeurs worden gegeven.

10.2.  Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij niet verwacht dat vrachtwagens elkaar veelvuldig moeten passeren, gezien de verwachte beperkte toename van vrachtverkeer. Gelet hierop acht de raad de huidige breedte van de weg van 4,5 m en de breedte van de weg na verbreding tot 5,5 m, voldoende.

Vaststaat dat Berktweg een erftoegangsweg type II is waarvoor de CROW een wegbreedte adviseert tussen de 5,5 en 6 m. Verder erkent de raad dat bij de beoogde breedte van 5,5 m twee vrachtwagens elkaar niet kunnen passeren op het verharde deel van de weg. De raad is evenwel van mening dat dat geen probleem hoeft op te leveren, omdat er meestal genoeg zicht zal zijn om vrachtwagens op geschikte plaatsen te laten wachten om te kunnen passeren. Mocht er toch gepasseerd moeten worden op een smal wegdeel, dan blijft het dragende deel van de wielen bij deze wegbreedte op het verharde deel van de berm.

Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de wegbreedte uiteindelijk voldoende zal zijn voor een veilige verkeersafwikkeling, blijkt niet dat de verwachting van de raad door verkeerskundig onderzoek is onderbouwd. Alleen de stelling dat sprake is van een beperkte toename van verkeer, onder verwijzing naar het in het nader akoestisch onderzoek berekende aantal vrachtwagens, is onvoldoende in een situatie dat gezien de aard en omvang van de vrachtwagens duidelijk sprake is van een krappe wegbreedte. Van belang is dat de weg ook gebruikt wordt door ander verkeer waaronder fietsers. Ook is niet duidelijk waarop de verwachting is gebaseerd dat vrachtwagens in de meeste gevallen op geschikte plaatsen op elkaar kunnen wachten. Uit foto’s en kaartmateriaal dat ter zitting is getoond blijkt ook dat niet op alle plaatsen op de Berktweg ruim zicht is op tegemoetkomend verkeer, althans kon dat niet met zekerheid worden vastgesteld.

Gelet op het voorgaande heeft de raad onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de Berktweg breed genoeg is voor de veilige afwikkeling van het verkeer.

Het betoog slaagt.

10.3.  Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat onvoldoende zeker is dat de ontsluitingsroute via de Berktweg en Holstraat naar de N65 niet zal worden gebruikt, overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting hebben initiatiefnemer en de raad toegelicht dat niet aannemelijk is dat de route via de Berktweg en Holstraat naar de N65 zal worden gebruikt door vrachtverkeer, omdat die route minder geschikt is voor vrachtverkeer door de lengte van de weg tot aan de N65, de bochten en omdat de Berktweg en Holstraat richting de N65 smaller is dan de andere route. Volgens de initiatiefnemer is de ontsluitingsroute via de Berktweg en Mgr. Zwijsenstraat geschikter voor vrachtverkeer, omdat de bocht ter hoogte van de Mgr. Zwijsenstraat wordt aangepast, de lengte van de weg tot aan de N65 korter is en de Berktweg richting de Mgr. Zwijsenstraat en N65 minder bochten heeft. Ook stellen de raad en initiatiefnemer dat ter plaatse van het bedrijf bewegwijzering wordt aangebracht, zodat het voor de vrachtwagenchauffeurs duidelijk is welke ontsluitingsroute zij moeten nemen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling, in de stelling van [appellant sub 2] dat de ontsluitingsroute via de Berktweg en Holstraat naar de N65 korter is naar Tilburg, onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de route via de Berktweg en Holstraat dusdanig vaak zal worden gebruikt dat de raad het plan om die reden niet in overeenstemming mocht achten met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt niet.

Geluid

11.     [appellant sub 2] betoogt dat het "Akoestisch onderzoek Greenport locatie te Haaren" uitgevoerd op 13 juli 2017 door Adviesburo Van der Boom (hierna: akoestisch onderzoek industrielawaai) ten onrechte niet heeft gerekend met de maximale planologische mogelijkheden. Hiertoe voert hij aan dat het aantal vrachtverkeersbewegingen is onderschat. Er is sprake van een te lage aanname van het aantal deel te nemen kwekerijen, zo volgt uit de businesscase dat ook aardbeienkwekerijen willen deelnemen, aldus [appellant sub 2]. Ook is volgens [appellant sub 2] het optrekken en afremmen van vrachtwagens nabij zijn woning niet onderzocht, terwijl de route via de Berktweg en Holstraat wel kan worden gebruikt voor vrachtverkeer. Daarnaast is de geluidhinder ten gevolge van het stemgeluid nabij de bedrijfswoning en de laad- en rustplekken voor de chauffeurs niet berekend en is de geluidhinder van de gronden met de aanduiding "weg" voor wat betreft vrachtwagens niet berekend.

[appellant sub 3] vreest voor een toename van geluidbelasting ten gevolge van het plan en vreest voor afname van zijn woongenot.

11.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat uit zowel het akoestisch onderzoek industrielawaai uit juli 2017 als het "Akoestisch onderzoek Greenport locatie te Haaren" dat is uitgevoerd op 21 juli 2020 door Adviesburo Van der Boom (hierna: nader akoestisch onderzoek), blijkt dat geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden. In het nader akoestisch onderzoek is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden op basis van 36 en 50 kwekers, zonder ophaalfunctie. Ook is in dat onderzoek rekening gehouden met de mogelijkheid dat 10% van het vrachtverkeer over de route via de Berktweg en Holstraat naar de N65 rijdt, aldus de raad.

De gronden met de aanduiding "weg" zullen alleen door personenauto's worden gebruikt, aangezien het de toegangsweg is naar de bedrijfswoningen en het kantoor.

11.2.  Uit paragraaf 2.1 van het akoestisch onderzoek industrielawaai uit juli 2017 blijkt dat is uitgegaan van 35 vrachtbewegingen bij 36 kwekers en 48 vrachtbewegingen bij 50 kwekers. In dat onderzoek is rekening gehouden met de ophaalfunctie die het logistiek centrum wil aanbieden. Daarnaast is uitgegaan van 50 voertuigbewegingen voor personenauto's en bestelwagens. Wat betreft de verkeersaantrekkende werking is de route via de Berktweg en Mgr. Zwijsenstraat naar de N65 als uitgangspunt genomen.

In het nader akoestisch onderzoek uit 2020 is uitgegaan van 104 vrachtwagenbewegingen bij 36 kwekers en 148 vrachtwagenbewegingen bij 50 kwekers. Ook is als uitgangspunt genomen dat 10% van het verkeer zal rijden via de Berktweg en Holstraat naar de N65.

Uit beide akoestische onderzoeken blijkt dat wordt voldaan aan de grenswaarden uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode voor langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en wordt voldaan aan de maximale geluidniveaus van 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode.

Ook volgt uit de akoestische onderzoeken dat de geluidbelasting ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking niet meer dan 2 dB(A) toeneemt.

11.3.  De Afdeling acht het maximaal aantal vrachtwagenbewegingen waarmee is gerekend in de akoestische onderzoeken een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden.

[appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat, ondanks het feit dat de alternatieve ontsluitingsroute via de Berktweg en Holstraat naar de N65 is onderzocht in het nadere akoestisch onderzoek uit juli 2020 en de geluidbelasting onder de grenswaarden blijft, het optrekken en afremmen van vrachtwagens nabij zijn woning onvoldoende is onderzocht dan wel is onderschat.

Het betoog van [appellant sub 2] dat het aantal deelnemende kwekerijen is onderschat omdat wellicht aardbeienkwekers deel gaan nemen slaagt niet, omdat het logistiek centrum dergelijke producten alleen ondergeschikt aan de producten uit boomkwekerijen mag verwerken (zie artikel 4.1, onder a, in samenhang gelezen met artikelen 1.7 en 1.8 van de planregels in de bijlage bij deze uitspraak).

Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] overweegt de Afdeling dat bij de berekening van wegverkeerslawaai woningen tot 250 m uit de route over de Berktweg en Mgr. Zwijsenstraat of de Berktweg en Holstraat zijn onderzocht. Woningen die liggen op een grotere afstand vallen buiten de geluidzone van de betrokken wegen. De woning van [appellant sub 3] ligt op ongeveer 350 m van de dichtstbijzijnde route en is daardoor niet betrokken bij de berekening. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij desondanks onaanvaardbare geluidhinder kan ondervinden van het wegverkeerslawaai.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van onaanvaardbare geluidhinder.

Het betoog slaagt niet.

Gewasbeschermingsmiddelen

12.     [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte geen regeling is opgenomen over bescherming tegen de drift van gewasbeschermingsmiddelen.

12.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat niet uitgesloten kan worden dat gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, gelet op de ondergeschikte functie van de (boom)kwekerij. Volgens de raad is echter sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, omdat de woning van [appellant sub 2] op ongeveer 195 m ligt van de gronden waar gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden ingezet. Daarnaast was voorheen sprake van een volwaardige boomkwekerij, terwijl in het voorliggende plan de boomkwekerij een ondergeschikte functie heeft. Hierdoor zal de mogelijke drift afnemen, aldus de raad.

12.2.  Wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen overweegt de Afdeling onder verwijzing naar de uitspraak van 13 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI3702, dat geen wettelijke bepalingen bestaan inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. In het kader van een bestemmingsplan dient een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen plaats te vinden, het milieubelang niet uitgezonderd, waarbij de aan te houden afstand tussen de gronden waarop gewassen worden verbouwd en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object aanwezig zal zijn.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4299, wordt een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk geacht. De Afdeling stelt vast dat de woning van [appellant sub 2] op ongeveer 195 m afstand ligt van de gronden met de functie "(boom)kwekerij". [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat, ondanks deze afstand, geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft drift van gewasbeschermingsmiddelen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de afstand, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft gewasbeschermingsmiddelen.

Het betoog slaagt niet.

Compost

13.     [appellant sub 3] stelt dat de raad blijkens het verweerschrift heeft beoogd om alleen opslag van compost toe te staan en niet het maken van compost. Dit is volgens [appellant sub 3] onvoldoende geborgd in het plan.

[appellant sub 2] en [appellant sub 3] stellen dat de buitenopslag niet goed is geregeld in het plan. [appellant sub 2] voegt daaraan toe dat enkel buitenopslag moet worden toegestaan die rechtstreeks verband houdt met de toegestane bedrijfsvoering.

13.1.  De raad stelt dat in de planregels is opgenomen dat alleen de opslag en het gebruik van compost is toegestaan. Hieruit volgt dat het maken van compost in strijd is met de planregels en dus niet verder expliciet in het plan hoeft te worden opgenomen.

De raad stelt zich ook op het standpunt dat geen nadere definiëring van buitenopslag nodig is. De opslag van compost is niet toegestaan buiten het bouwvlak, zoals volgt uit artikel 4.3.1, onder c, van de planregels en de opslag van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten is als strijdig gebruik opgenomen in het plan.

13.2.  Voor zover [appellant sub 3] stelt dat het maken van compost op grond van dit plan toegestaan is, volgt de Afdeling deze stelling niet. Uit artikel 4.3.1, onder c en d, van de planregels volgt dat alleen het gebruik van compost binnen het bouwvlak is toegestaan en de opslag van compost binnen de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-buitenopslag". Het maken van compost valt hier niet onder.

Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat buitenopslag niet goed is geregeld in het plan, stelt de Afdeling het volgende vast. Ten aanzien van het begrip "buitenopslag" volgt uit artikel 4.3.1 in samenhang gelezen met artikel 9.1, onder b, van de planregels, dat alleen buitenopslag van compost is toegestaan en alleen binnen de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-buitenopslag". De Afdeling acht daarbij voldoende duidelijk wat onder buitenopslag moet worden verstaan. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat alleen buitenopslag moet worden toegestaan die verband houdt met de bedrijfsvoering, overweegt dat Afdeling dat buitenopslag van compost direct verband houdt met de hier toegestane bedrijfsvoering. De Afdeling stelt echter vast dat de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-buitenopslag" op de verbeelding per abuis ontbreekt, zodat de raad in zoverre niet de buitenopslag van compost heeft bestemd zoals hij dat heeft beoogd. Gelet op het voorgaande is het plan in strijd met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld.

In zoverre slaagt het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat de mogelijkheid tot het gebruik van gronden voor buitenopslag niet goed is vastgelegd in het plan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

14.     [appellant sub 2] betoogt dat het plan voorziet in een ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Hiertoe voert hij aan dat niet alleen sprake is van een functiewijziging maar ook nieuw ruimtebeslag. De in de plantoelichting gestelde bestaande bebouwing bestaat feitelijk niet meer. De open loods, stalen loods en kassen zijn al geruime tijd niet meer aanwezig. De huidige bebouwing is ongeveer 1657 m2 in plaats van de gestelde 3950 m2.

Bovendien is er sprake van zodanige aard en omvang en verwantschap met logistieke centra en transportbedrijven, dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

14.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de ontwikkeling geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is. Hiertoe voert hij aan dat het plan alleen voorziet in een functiewijziging en de bouwmogelijkheden worden beperkt ten opzichte van het vorige planologische regime. Daarnaast stelt de raad dat, hoewel geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, de behoefte aan de ontwikkeling is gemotiveerd. Hiertoe verwijst de raad naar de businesscase die is bijgevoegd als bijlage 10 bij de plantoelichting en het verkeersstromenonderzoek dat is bijgevoegd aan de plantoelichting als bijlage 1. Hieruit blijkt dat de Greenport voorziet in de behoefte aan structuur in de transportbewegingen door het transport te centraliseren. Het centraliseren van het transport leidt tot minder vervoersstromen ten opzichte van de situatie dat alle kwekerijen hun eigen transport organiseren naar de klanten, aldus de raad.

14.2.  Artikel 3.1.6, lid 2, van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

14.3.  Uit overweging 7 van de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724), volgt dat bij de beantwoording of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro moet worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het vorige bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welke planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan.

In het vorige bestemmingsplan "Buitengebied Haaren" was het aantal vierkante meter bebouwing niet begrensd. In het voorliggende plan is het maximale aantal vierkante meter bebouwing begrenst tot 3500 m2. Er is dan ook geen sprake van planologisch nieuw ruimtebeslag, omdat de maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing niet wordt vergroot.

Zoals is overwogen in overweging 7.2 van de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) is in beginsel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wanneer het plan alleen in een planologische functiewijziging voorziet, maar niet in niet planologisch ruimtebeslag. Dit is anders indien de planologische functiewijzing van zodanige aard en omvang is dat toch sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervan is in dit geval geen sprake. Weliswaar voorziet het plan in een functiewijziging van een agrarische bestemming naar een (onder andere) bedrijfsbestemming, maar deze functiewijziging is niet van zodanige aard dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiertoe acht de Afdeling van belang dat de functie wijzigt van een bestemming "Agrarisch", waarbij agrarische bodemexploitatie is toegestaan ten behoeve van de functie (boom)kwekerij naar een agrarisch technisch hulpbedrijf ten dienste van boomkwekerijen met ondergeschikt een boomkwekerijfunctie. Deze functies zijn zodanig gerelateerd aan elkaar, dat niet gesproken kan worden van een functiewijziging van zodanige aard dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Het betoog slaagt niet.

Natura 2000-gebied

15.     [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat niet met zekerheid kan worden uitgesloten dat er negatieve effecten optreden op nabijgelegen Natura 2000-gebieden, zoals de "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" (hierna: de Leemkuilen). Het uitgangspunt van het onderzoek "Quickscan Flora en Fauna & Voortoets Natuurbeschermingswet Greenport Haaren" uitgevoerd door Econsultancy op 26 maart 2015 (hierna: de quickscan), dat er een afname van verkeersbewegingen is en dat er daardoor geen toename is van stikstofdepositie, is onjuist volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 3]. Daarnaast is de quickscan niet meer actueel. Het rapport dateert uit 2015 en is gebaseerd op verouderde informatie zoals de deelname van 29 kwekers in plaats van 36 tot 50 kwekers.

[appellant sub 2] betoogt ook dat in de quickscan ervan uit wordt gegaan dat de bomen aan de Berktweg worden behouden, terwijl in de memo van NHTV staat dat de bomen worden gekapt ten behoeve van de inrit.

15.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de relativiteit in de weg staat aan een inhoudelijke behandeling van deze beroepsgrond.

15.2.  Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

15.3.  Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit overweging 10.51 in de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

De afstand tussen het perceel van [appellant sub 3] en het Natura 2000-gebied is ongeveer 240 m. Tussen het perceel van [appellant sub 3] en het Natura 2000-gebied ligt de N65, een Rijksweg met twee banen en vier rijstroken. Gelet hierop maakt het betreffende Natura 2000-gebied geen deel uit van de leefomgeving van [appellant sub 3].

De afstand tussen het perceel van [appellant sub 2] en het Natura 2000-gebied is ook ongeveer 240 m. Tussen de woning en het Natura 2000-gebied ligt een agrarisch bedrijf met kassen, waardoor [appellant sub 2] geen zicht heeft op het Natura 2000-gebied. Bovendien ligt de N65 tussen het perceel [appellant sub 2] en het Natura 2000-gebied. Gelet op de afstand, het feit dat [appellant sub 2] geen zicht heeft op het Natura 2000-gebied en de ligging van de N65, maakt dit Natura 2000-gebied naar het oordeel van de Afdeling ook geen deel uit van zijn leefomgeving.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat er geen verwevenheid bestaat tussen de individuele belangen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving en het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Dit betekent dat zij zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet op die norm kunnen beroepen. Omdat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond, ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking daarvan.

Economische uitvoerbaarheid

16.     [appellant sub 2] betoogt dat de economische uitvoerbaarheid onvoldoende is aangetoond. Dit had volgens [appellant sub 2] gekund door advies te vragen over de economische uitvoerbaarheid aan de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: AAB).

16.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de business case voldoende aantoont dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Daarnaast heeft de AAB wel een advies uitgebracht, maar dat advies zag op een versie van het plan dat dateert van voor het ontwerpplan. Het advies van de AAB is niet ten grondslag gelegd aan het plan en is daarom niet bijgevoegd aan de stukken bij het plan.

16.2.  In paragraaf 7 van de plantoelichting is uiteengezet waarom de gemeente Haaren geen investering hoeft te doen in de ontwikkeling. De initiatiefnemer heeft financiële afspraken gemaakt met een geldverstrekker voor de ontwikkelingskosten op basis van een goedgekeurde businesscase uit april 2016.

[appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat desondanks de economische uitvoerbaarheid onvoldoende is aangetoond. Het enkele feit dat geen advies over het vastgestelde plan van de AAB is bijgevoegd, is hiertoe onvoldoende, omdat een zodanig advies niet vereist is om de uitvoerbaarheid aan te tonen. Zoals hierboven uiteengezet heeft de raad een eigen afweging gemaakt over de economische uitvoerbaarheid in paragraaf 7 van de plantoelichting. Hierover heeft [appellant sub 2] niets aangevoerd.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd.

Het betoog slaagt niet.

Parkeergelegenheid

17.     [appellant sub 2] betoogt dat de planregels niet borgen dat er voldoende parkeergelegenheid is op eigen terrein.

17.1.  In paragraaf 3.3 van de plantoelichting is uiteengezet dat de parkeerbehoefte voor personenauto's maximaal 52 parkeerplekken is. Op het perceel kunnen personenauto's parkeren bij de loods, de kantoorruimte en de twee bedrijfswoningen. Het parkeren van vrachtwagens maakt onderdeel uit van de bedrijfsvoering en het perceel is daarvoor ingericht door de aanduiding "parkeerterrein" van 40 m bij 25 m. Daarnaast kunnen vrachtwagens parkeren bij de loods waar wordt geladen en gelost.

Uit artikel 4.3.2, onder a, van de planregels volgt dat het gebruiken van de voor "Bedrijf" aangewezen gronden alleen is toegestaan wanneer de landschappelijke inpassing conform het inrichtingsplan is aangelegd. In het inrichtingsplan zijn de opstelstroken voor personenauto's bij de bedrijfswoningen en de loods ingetekend en zijn het parkeerterrein voor de vrachtwagens en de laad- en losplekken bij de loods ook ingetekend. In de enkele stelling van [appellant sub 2] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat voldoende parkeergelegenheid niet is geborgd in het plan.

Het betoog slaagt niet.

Maximale bouwhoogte

18.     [appellant sub 2] betoogt dat de maximale bouwhoogte van 14 m voor bedrijfsgebouwen die in het plan is opgenomen, niet passend is in de omgeving, omdat daar een maximale hoogte van 10 m voor bedrijfsgebouwen geldt.

18.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat een maximale bouwhoogte van 14 m voor de loods nodig is gezien de specifieke bedrijfsvoering, gericht op het laden en lossen van bomen. Deze bouwhoogte acht de raad in relatie tot de ligging en specifieke bedrijfsvoering ruimtelijk aanvaardbaar.

De enkele stelling van [appellant sub 2] dat in de omgeving een maximale bouwhoogte van 10 m is toegestaan, maakt niet dat de raad, gezien de ligging in het buitengebied en de specifieke bedrijfsvoering van het logistiek centrum, zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een maximale bouwhoogte van 14 m strekt ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt niet.

Archeologie

19.     Zoals door de Afdeling is overwogen in de uitspraak van 11 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2706) strekken de normen waarop [appellant sub 2] zich beroept in zijn betoog over archeologische waarden, ter bescherming van de in de gronden van het plangebied voorkomende en te verwachten archeologische waarden. Deze normen strekken niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 2], nu zijn belang is gelegen in het gevrijwaard blijven van de ruimtelijke invloed van de ontwikkeling. Dat betekent dat deze beroepsgrond op grond van artikel 8:69a Awb niet kan leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling laat deze beroepsgrond dan ook buiten beschouwing.

Bestuurlijke lus bestemmingsplan

20.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om de raad op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om de in 6.2, 10.2 en 13.2 geconstateerde gebreken in het bestreden besluit binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak te herstellen. De raad dient daartoe:

a. met inachtneming van hetgeen onder 6.2 is overwogen de omvang van het bouwperceel in overeenstemming te brengen met de Verordening;

b. met inachtneming van hetgeen onder 10.2 is overwogen toereikend te motiveren dat de door de raad beoogde breedte van de Berktweg voldoet - eventueel in verband met de te nemen maatregelen - gezien het belang van een veilige afwikkeling van het verkeer en de daarmee samenhangende belangen van Posthuis en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3];

c. met inachtneming van hetgeen onder 13.2 is overwogen de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-buitenopslag" op juiste wijze op te nemen in het plan.

21.     De raad hoeft voor een eventueel nieuw besluit geen toepassing te geven aan artikel 3.4 van de Awb. Dit betekent dat niet eerst een nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage hoeft te worden gelegd.

Proceskosten en griffierecht

22.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Oisterwijk op:

-        om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overwegingen 6.2, 10.2 en 13.2, de daar omschreven gebreken in het besluit van 28 juni 2018 te herstellen en:

-        de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen, en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2021

723-932.

Bijlage 1: relevante regelgeving

Bestemmingsplan "Herziening Buitengebied, Berktweg 4, 6 en 8 Haaren"

1.7 agrarisch technisch hulpbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het verlenen van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel met uitzondering van mestbewerking.

1.8 agrarische producten

producten die uitsluitend afkomstig zijn van een boomkwekerij.

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       agrarische bodemexploitatie ten behoeve van de functie (boom)kwekerij, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - laanstructuur' de agrarische producten in een laanstructuur worden geplant;

b.       behoud en herstel van de bestaande landschapselementen;

c.       watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

d.       voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen.

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bedrijf zoals aangegeven in de Tabel bedrijven en als dusdanig aangeduid;

b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', uitsluitend voor parkeervoorzieningen/opstelplaatsen voor vrachtwagens ten behoeve van het bedrijf zoals aangegeven in de Tabel bedrijven. In de cabines van de vrachtwagens mag ter uitvoering van de wettelijke voorschriften gerust worden;

c. ter plaatse van de aanduiding 'weg', uitsluitend als eigen weg behorende bij het bedrijf;

d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', tevens voor de renovatie en aansluitend het behoud van de cultuurhistorische waarden van Villa Louisahof en bijbehorende bouwwerken;

e. wonen in een bedrijfswoning;

f. ter plaatse van Villa Louisahof binnen de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' uitsluitend ondergeschikte kantoren ten behoeve van het bedrijf zoals aangegeven in de Tabel bedrijven;

g. tuinen, groen- en parkeervoorzieningen en bij een en ander behorende overige voorzieningen;

h. paden en wegen en parkeervoorzieningen;

i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

j. groenvoorzieningen.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. Binnen het gekoppelde bouwvlak mag de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan 3.500 m² en die van de bedrijfswoningen, exclusief bijgebouwen en overkappingen, niet meer dan 200 m².

b. Binnen het gekoppelde bouwvlak mag het aantal bedrijfswoningen niet meer bedragen dan het aangegeven aantal.

c. De bedrijfswoningen zijn enkel ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' toegestaan.

d. De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen.

e. De goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 m.

f. De bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

g. De goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 9 meter.

h. De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 14 m.

i. Binnen het gekoppelde bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan, met dien verstande dat de bebouwing tevens mag worden gebruikt voor de ondergeschikte functie (boom)kwekerij.

4.3.1 Verboden gebruik

Onder het gebruiken of doen laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.       Het gebruik van gronden voor een ander soort bedrijf dan ter plaatse aangegeven in de Tabel bedrijven, evenals het gebruik van gronden voor:

-       grootveeklinieken;

-       KI-stations;

-       veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven;

-       glastuinbouwteelten;

-       seksinrichting.

b.       Het gebruik van een bestemmingsvlak ten behoeve van meerdere bedrijven.

c.       Buitenopslag, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag'.

d.       Het gebruik van compost buiten het bouwvlak.

4.3.2 Voorwaardelijke verplichting gebruik bedrijfsgebouwen

a.       Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden is alleen toegestaan wanneer de landschappelijke inpassing conform het inrichtingsplan, zoals opgenomen in bijlage 1, ter plaatse van de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' is aangelegd en aldus in stand wordt gehouden, en;

b.       het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden is alleen toegestaan wanneer de bocht Mgr. Zwijsenstraat - Berktweg is aangepast en als zodanig in stand wordt gehouden overeenkomstig de civieltechnische uitwerking als opgenomen in bijlage 2.

4.3.3 Voorwaardelijke verplichting gebruik Villa Louisahof

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van Villa Louisahof als kantoorruimte ten dienste van het bedrijf is alleen toegestaan wanneer het gebouw en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aangeduid als 'cultuurhistorische waarden' zijn gerenoveerd.

Tabel bedrijven:

9.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken of doen laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

a.       Het gebruik van onbebouwde gronden als standplaats of ligplaats van onderkomens.

b.       Als opslag- stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten.

c.       Verblijfsrecreatieve voorzieningen en voorzieningen voor tijdelijke huisvesting van seizoenswerknemers voor permanente bewoning.

d.       Het bewonen van vrijstaande bijgebouwen of bedrijfsgebouwen.

Verordening Ruimte Noord-Brabant

Artikel 1.22

bouwperceel

aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.

Artikel 7.11

1. In afwijking van artikel 7.10, eerste lid onder a en d (niet-agrarische functies), kan een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied voorzien in een vestiging van een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf mits de omvang van het bouwperceel ten hoogste 1,5 hectare bedraagt.

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 3.1.6, tweede lid

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.