Uitspraak 202003098/1/R4


Volledige tekst

202003098/1/R4.
Datum uitspraak: 10 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,

en

het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2017 heeft het college, voor zover hier van belang, het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen een deel van de bijgebouwen op het perceel [locatie 1] te Reusel, afgewezen.

Bij besluit van 22 februari 2020 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar, en dat bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Bakermans, zijn verschenen. Verder is [partij], vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont op het perceel [locatie 1]. In 2012 is van rechtswege een omgevingsvergunning verleend voor het splitsen van de woonboerderij op het naastgelegen perceel in twee woningen: één op het perceel [locatie 2] en één op [locatie 1]. Bij besluit van 25 oktober 2012 is de omgevingsvergunning in stand gelaten, onder het stellen van een voorschrift over de sloop van overtollige bijgebouwen op de percelen. [partij] woont op [locatie 1].

Volgens [appellant] staan er op het perceel meer bijgebouwen dan is toegestaan. Hij heeft het college verzocht om daartegen handhavend op te treden. Het college heeft dit verzoek afgewezen en de afwijzing na bezwaar in stand gelaten. De rechtbank heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd. Vervolgens heeft het college een nieuw besluit op bezwaar genomen en de afwijzing van het handhavingsverzoek weer in stand gelaten.

Bij uitspraak van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:446, heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank bevestigd, het nieuwe besluit op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daartoe is overwogen dat het college ten onrechte niet aan de hand van het sloopvoorschrift en het bijbehorende document "Toelichting aanvraag woningsplitsing - bijgebouwen die blijven staan" (hierna ook: het document) heeft beoordeeld of de bijgebouwen op het perceel in strijd met de omgevingsvergunning zijn blijven staan. Verder heeft de Afdeling met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Het besluit van 22 februari 2020

2.       Bij het besluit van 22 februari 2020 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek ongegrond verklaard. Volgens het college staan er op het perceel geen bijgebouwen die volgens het sloopvoorschrift en het document hadden moeten worden verwijderd, zodat geen sprake is van een overtreding.

Het beroep

3.       [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat is voldaan aan het sloopvoorschrift. Hij voert daartoe aan dat alleen de gebouwen die zijn opgenomen op pagina 1 van het document mogen blijven staan. Alle gebouwen op de overige pagina’s moeten volgens hem worden gesloopt. Op het perceel staat een schuur met een hoog deel en een laag deel. Omdat het hoge deel op pagina 1 staat, en het lage deel verderop, moet het lage deel worden verwijderd, aldus [appellant].

[appellant] voert verder aan dat het lage deel bouwkundig kan worden onderscheiden van het hoge deel, zodat ook om die reden alleen het hoge deel mag blijven staan. Hij wijst in dat verband op een ambtsbericht van de Adviseur Beroepen Milieubeheer van 15 augustus 1990, waaruit volgt dat het hoge en het lage deel in 1974 als afzonderlijke gebouwen zijn vergund, maar in afwijking daarvan aan elkaar zijn gebouwd. Verder is op een plattegrond die hoort bij een milieuvergunning te zien dat tussen de twee delen een muur is geplaatst, en kan uit een luchtfoto worden afgeleid dat het lage deel tegen het hoge deel is aangebouwd, aldus [appellant]. Tot slot heeft hij een sloopmelding overgelegd, waarin de toenmalige eigenaar van het perceel meedeelt dat hij het laagste deel van de schuur gaat slopen.

3.1.    Het sloopvoorschrift luidt: "Voor ingebruikname/bewoning van de nieuwe woning moeten de overtollige bijgebouwen, zoals aangegeven op de bij de omgevingsvergunning horende en gewaarmerkte "Toelichting aanvraag woningsplitsing - bijgebouwen die blijven staan", worden gesloopt. De te slopen bijgebouwen mogen niet worden herbouwd."

Bij het besluit van 25 oktober 2012 hoort een bijlage met titel "Toelichting aanvraag woningsplitsing [familie] [locatie 2]". Op pagina 1, die door het college is gewaarmerkt als behorend bij het besluit van 25 oktober 2012, zijn onder het kopje "bijgebouwen die blijven staan" drie foto’s opgenomen van bijgebouwen op [locatie 2] en [locatie 1]. Op pagina 2 staat het kopje "Overzicht bijgebouwen". Op pagina 2 tot en met 6 staan foto’s van bijgebouwen op de percelen.

3.2.    De Afdeling overweegt dat uit het document niet ondubbelzinnig volgt welke gebouwen volgens het sloopvoorschrift moeten worden gesloopt, omdat de gebouwen niet volledig op de foto’s staan. Deze zaak gaat echter niet over de vraag of het voorschrift aan de omgevingsvergunning mocht worden verbonden, maar over de vraag hoe het voorschrift moet worden uitgelegd en of daaraan is voldaan.

Tussen partijen is niet in geschil en ook de Afdeling is van oordeel dat het sloopvoorschrift zo moet worden begrepen dat alleen de gebouwen die op pagina 1 van het document zijn weergegeven mogen blijven staan. Anders dan [appellant] veronderstelt, betekent dit niet dat alle gebouwen die op pagina 2 en verder zijn weergegeven, zonder meer moeten worden gesloopt. Zoals volgt uit het kopje op deze pagina, geven die foto’s een overzicht van de bijgebouwen op het perceel. Daarop staan ook gebouwen die op pagina 1 zijn vermeld en dus mogen blijven staan. Dat er op pagina 3 en 4 foto’s staan van het lage deel, betekent op zichzelf dus niet dat dit moet worden verwijderd.

3.3.    Op pagina 1 van het document staat een foto van het hoge deel van de schuur, dat volgens [appellant] mag blijven staan. Aan de linkerzijde is een lagere aanbouw te zien. Omdat de foto van voren is genomen, is niet te zien dat de schuur naar achteren doorloopt in het lage deel, dat volgens [appellant] moet worden gesloopt.

Boven de foto staat "Hoge gedeelte van schuur dwars achter op perceel". Aangezien het hoge deel en de lage aanbouw op de foto staan, en het lage deel niet, is de Afdeling van oordeel dat het opschrift betekent dat het hoge deel mag blijven staan en de aanbouw moet worden gesloopt. Dit is overigens al gebeurd. Uit het opschrift volgt dus niet dat het lage deel moet worden gesloopt. Dat het lage deel niet op de foto op pagina 1 is te zien, betekent naar het oordeel van de Afdeling ook niet dat dit moet worden gesloopt. Het sloopvoorschrift en het document gaan namelijk over de vraag welke gebouwen mogen blijven staan en welke moeten worden verwijderd. Als het hoge deel één gebouw vormt met het lage deel, mag ook dat lage deel dus blijven staan. Dat wordt hierna besproken.

3.4.    De Afdeling is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het lage deel en het hoge deel één gebouw zijn. Daarvoor is van belang dat op de foto’s in het document en de ter zitting getoonde foto’s te zien is dat de twee delen aan elkaar zijn gebouwd en zijn gemaakt van dezelfde materiaalsoort. Naar het oordeel van de Afdeling vormen zij daardoor naar uiterlijk en ruimtelijke uitstraling één gebouw. Dat in 1974 vergunning zou zijn verleend voor twee afzonderlijke gebouwen doet er niet aan af dat één gebouw is gerealiseerd. Dat de twee delen inmiddels zijn gescheiden door een binnenmuur, is ook niet van belang. Het college heeft ter zitting onbestreden verklaard dat de binnenmuur pas is geplaatst nadat het sloopvoorschrift aan de vergunning was verbonden, en het hoge en het lage deel bij het stellen van het voorschrift als één gebouw zijn beschouwd. Voor de toepassing van het voorschrift moet daarvan worden uitgegaan. De door [appellant] overgelegde sloopmelding leidt ook niet tot de conclusie dat het hoge en het lage deel twee afzonderlijke gebouwen zijn, alleen al omdat onduidelijk is of de melding gaat over de sloop van het lage deel, of de lagere aanbouw aan de linkerzijde, die inmiddels is gesloopt.

3.5.    Ter zitting heeft [appellant] meegedeeld dat hij vreest dat het lage gedeelte in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten. Het gebruik van het lage deel staat echter los van de vraag of het sloopvoorschrift is nageleefd en is dus in deze zaak niet van belang.

3.6.    De Afdeling concludeert dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het lage deel mag blijven staan en dat dus geen sprake is van overtreding van het sloopvoorschrift. Dit betekent dat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden en de afwijzing van het handhavingsverzoek terecht in stand heeft gelaten.

Het betoog slaagt niet.

Slotoverwegingen

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2021

912.