Uitspraak 202000046/1/R1


Volledige tekst

202000046/1/R1.
Datum uitspraak: 24 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting Leefbaarheid Kom Domburg (hierna: de stichting), gevestigd te Domburg, gemeente Veere,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 december 2019 in zaak nr. 18/8269 in het geding tussen:

de stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Veere.

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2018 heeft het college het verzoek van de stichting om handhavend op te treden tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de woning en het bijgebouw op het perceel Schelpweg 22 te Domburg (hierna: het perceel) voor bed & breakfast activiteiten afgewezen.

Bij besluit van 20 november 2018 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 december 2019 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 november 2018 vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op bewaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 15 januari 2020 heeft het college het door de stichting gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

De stichting heeft tegen dat besluit gronden ingediend.

De stichting, [partij] en het college hebben nadere stukken ingediend.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2020, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door A.H. van Leeuwen, rechtsbijstandverlener te Veere, en het college, vertegenwoordigd door drs. A.M. Faas, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De stichting komt op voor de bewonersbelangen in de kom Domburg. Het perceel is gelegen in de kom Domburg.

2.    De stichting heeft het college verzocht handhavend op te treden tegen het gebruik van de woning en het bijgebouw op het perceel voor bed & breakfast activiteiten. Dit gebruik is volgens haar in strijd met de aan deze gronden toegekende bestemming "Wonen" als bedoeld in het bestemmingsplan "Kom Domburg", dat is vastgesteld op 15 december 2011 (hierna: het bestemmingsplan).

3.    Het college heeft zich in het besluit van 15 augustus 2018 op het standpunt gesteld dat het gebruik van het perceel in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Dit besluit is bij besluit op bezwaar van 20 november 2018 in stand gelaten.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, samengevat en voor zover hier van belang, overwogen dat, nu feitelijk slechts twee slaapkamers op de bovenverdieping van de woning uitsluitend bedrijfsmatig worden gebruikt, het college heeft kunnen oordelen dat de woning en het woonperceel de woonfunctie met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past heeft behouden. Verder heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat met de verleende omgevingsvergunning van 17 december 2014 expliciet toestemming is verleend voor de bouw en het huidige gebruik (het bieden van recreatief nachtverblijf) van het bijgebouw en dat hiermee vast staat dat voor wat betreft het bijgebouw is voldaan aan de planregels. Verder volgt de rechtbank het door het college ingenomen standpunt dat het bestemmingsplan zich niet verzet tegen de combinatie van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in de woning en het bieden van recreatief nachtverblijf in het bijgebouw indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 19.3.1 en 19.3.2 van de planregels. Wat de vermelding op de gevel van de woning van de naam van de bed & breakfast betreft is volgens de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom deze aanduiding naar spraakgebruik niet kan worden gedefinieerd als een reclame-uiting als bedoeld in artikel 19.3.1, aanhef en onder g, van de planregels. De rechtbank heeft de aan het besluit van 20 november 2018 gelegde motivering in zoverre onjuist geacht, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met in achtneming van de uitspraak.

De beoordeling van het hoger beroep

4.    Ter zitting heeft de stichting haar hoger beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte niet zelf in de zaak heeft voorzien ingetrokken.

5.    De stichting verwijst in haar hogerberoepschrift voor het overige naar haar eerder in beroep en bezwaar aangevoerde gronden en verzoekt deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Op deze gronden is de rechtbank in de aangevallen uitspraak ingegaan. De stichting heeft in haar hogerberoepschrift, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden en argumenten onjuist, dan wel onvolledig is. In wat de stichting in zoverre heeft aangevoerd, is dan ook geen aanleiding gelegen voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Het betoog faalt.

6.    Het hoger beroep is ongegrond.

Het beroep tegen het besluit op bezwaar van 15 januari 2020

7.    Bij besluit van 15 januari 2020 heeft het college het door de stichting gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Dit besluit wordt gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

8.    De stichting betoogt dat het college in het besluit op bezwaar van 15 januari 2020 ten onrechte het besluit van 15 augustus 2018 niet heeft herroepen. Zij voert aan dat vast staat dat het primaire besluit op het moment dat het werd genomen, voor zover het de reclame-uitingen aan de gevel van de woning betreft, in strijd was met het bestemmingsplan. Ter onderbouwing wijst zij op de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2142, onder 5.2, en de uitspraak van 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3629, onder 5.1.

8.1.    Zoals de stichting ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, wordt met haar betoog uitsluitend beoogd proceskosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb vergoed te krijgen.

8.2.    Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb luidt:

"2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid."

8.3.    Herroeping als bedoeld in dit artikel 7:15 vindt plaats indien een ontvankelijk bezwaar leidt tot een intrekking of wijziging van het besluit van 15 augustus 2018.

Bij uitspraak van 3 december 2019 heeft de rechtbank het besluit op bezwaar van 20 november 2018 vernietigd. Vervolgens heeft het college met inachtneming van deze uitspraak op 15 januari 2020 een nieuw besluit op bezwaar genomen. In dit besluit heeft het college de weigering om handhavend op te treden tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de woning en het bijgebouw op het perceel voor bed & breakfast activiteiten gehandhaafd onder aanpassing van de motivering ten aanzien van de reclame-uitingen.

In dit geval heeft het bezwaar geleid tot een verbetering van de motivering, maar niet tot een herroeping van het besluit van 15 augustus 2018. Er bestaat daarom geen recht op vergoeding van de gemaakte kosten op de voet van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. De uitspraken van 27 juni 2018 en 30 oktober 2019 leiden niet tot een andere conclusie, omdat in die uitspraken geen sprake is van een ontvankelijk bezwaar en beroep.

Het betoog faalt.

9.    De stichting betoogt verder dat het college in het besluit op bezwaar van 15 januari 2020 ten onrechte geen last onder dwangsom heeft opgelegd om het in strijd met het bestemmingsplan uiten van reclame op de voorgevel van de woning op het perceel te voorkomen.

9.1.    Niet in geschil is dat ten tijde van het besluit van 15 januari 2020 geen sprake was van overtreding van de planregels, nu de reclame-uitingen waren verwijderd van de voorgevel van de woning. Gelet daarop heeft het college terecht geen last onder dwangsom opgelegd, nu het daartoe in zoverre niet bevoegd was. Dat, zoals de stichting ter zitting heeft toegelicht, de reclame-uitingen korte tijd voor het nemen van het besluit van 15 januari 2020 van de gevel van de woning waren verwijderd en deze overtreding van de planregels eenvoudig kan worden herhaald, maakt het voorgaande niet anders.

Het betoog faalt.

10.    De stichting verwijst in haar beroepschrift voor het overige naar haar eerder bij de rechtbank aangevoerde gronden en verzoekt deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Het door de stichting in zoverre aangevoerde heeft dezelfde strekking als hetgeen door haar in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak is aangevoegd. Gelet op hetgeen onder 5 is overwogen treft het door de stichting aangevoerde dan ook geen doel.

11.    Het beroep van de stichting tegen het besluit op bezwaar van 15 januari 2020 is ongegrond.

Proceskostenveroordeling

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    het hoger beroep is ongegrond;

II.    verklaart het beroep van de Stichting Leefbaarheid Kom Domburg tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veere van 15 januari 2020 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021

91-890.