Uitspraak 202002206/1/R4


Volledige tekst

202002206/1/R4.
Datum uitspraak: 24 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Wenum Wiesel, gemeente Apeldoorn,

appellante,

en

de raad van de gemeente Apeldoorn,

verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 februari 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Zwolseweg naast [nummer] Wenum Wiesel" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 9 juli 2020 heeft de raad bovengenoemd bestemmingsplan opnieuw vastgesteld.

[appellante] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een zienswijze naar voren gebracht.

[partij] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2021, waar [appellante], bijgestaan door mr. D.S. Muller, advocaat te Harderwijk, is verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    In het besluit van 13 februari 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Zwolseweg naast [nummer] Wenum Wiesel" vastgesteld. Daarbij is aan het perceel de bestemming "Wonen-2" toegekend. Het plan voorziet in de realisatie van een woning op een onbebouwd perceel, gelegen tussen de percelen [locatie A] en [locatie B] Wenum Wiesel. Het plangebied wordt begrensd door woningen en ontsloten op de Oude Zwolseweg.

Bij besluit van 9 juli 2020 heeft de raad het plan opnieuw ongewijzigd vastgesteld.

In het eerdere plan van 13 oktober 2013 was aan het perceel de bestemming "Agrarisch" toegekend, zonder bouwmogelijkheden. In de lintstructuur in het plangebied was toen ook sprake van een open plek.

[appellante] woont direct naast het plangebied op het perceel [locatie A]. Zij vreest voor een aantasting van haar woon- en leefklimaat, met name voor aantasting van haar privacy en uitzicht.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Omvang van het geding

3.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben".

3.1.    De Afdeling stelt vast dat het besluit van 9 juli 2020 het besluit van 13 februari 2020 vervangt en op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding is. Het beroep van [appellante] is van rechtswege gericht tegen het besluit van 9 juli 2020. Wat [appellante] in haar zienswijze en ook ter zitting naar voren heeft gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van het beroep van rechtswege tegen het besluit van 9 juli 2020.

Het besluit tot vaststelling van het plan van 9 juli 2020

Woon- en leefklimaat

4.    [appellante] betoogt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van haar woon- en leefklimaat, nu er - ondanks de wijzigingen die in het plan van 9 juli 2020 zijn aangebracht ten opzichte van het plan dat is vastgesteld bij besluit van 13 oktober 2013 - onvoldoende rekening is gehouden met de uitspraken van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1873 en 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3916 van de Afdeling en de gevolgen voor naburige percelen. Zij vindt dat nog steeds sprake is van aantasting van haar privacy en uitzicht en dus van haar woongenot, met name door de situering van het bouwvlak. De raad heeft onvoldoende gemotiveerd waarom voor een beperkte aanpassing is gekozen en haar voorstel om het bouwvlak met meer dan een halve meter naar achter te verschuiven, niet is gehonoreerd. Zij is van mening dat de stedenbouwkundige structuur ter plaatse zich daar niet tegen verzet omdat er aan de Oude Zwolseweg geen sprake is van één lijn waarin de woningen gebouwd zijn, zoals door de raad is aangegeven, maar er allerlei verspringingen zijn.

Volgens [appellante] dreigt haar uitzicht vanuit de voorste ramen van haar huis naar de groene weide en de voorkant van de weg en de flauwe bocht in deze weg te worden beperkt door het plan. [appellante] betoogt daarnaast dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aan de komst van een paardenbak verbonden mogelijkheid tot het oprichten van bijgebouwen en andere bouwwerken. Door deze bouwwerken kan ook haar uitzicht worden belemmerd. Bovendien wordt het risico op hinderlijk gebruik van het perceel daardoor groter, bijvoorbeeld door het stallen van paarden, aldus [appellante].

4.1.    Op de verbeelding is aan het perceel de bestemming "Wonen-2" en een bouwvlak toegekend.

Ingevolge artikel 3.2 van de planregels heeft een hoofdgebouw dat zich bevindt op gronden met de bestemming "Wonen-2" een maximale inhoud van 700 m² en goothoogte van 4 m en is per bestemmingsvlak één hoofdgebouw van maximaal 8 m bouwhoogte toegestaan.

Artikel 5.1, onder b, van de planregels luidt: "Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen bouwvlakken, tenzij in deze regels anders is bepaald."

4.2.    Bij besluit van 28 juni 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Zwolseweg naast [nummer] Wenum Wiesel" vastgesteld. Ook dit bestemmingsplan had betrekking op de realisatie van één woning. Tegen het besluit van 28 juni 2018 is beroep ingesteld bij de Afdeling. Bij tussenuitspraak van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1873, heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad een ruimtelijk aanvaardbare inrichting waarbij voldoende rekening is gehouden met de belangen van [appellante] onvoldoende heeft geborgd. Daarbij heeft de Afdeling onder meer overwogen dat de raad onvoldoende heeft nagegaan of de bouwregels die in het algemeen in bestemmingsplannen voor het buitengebied gelden, ook op een ruimtelijk aanvaardbare manier van toepassing zijn in het plangebied. De Afdeling heeft de raad opgedragen om het gebrek van dit plan te herstellen. Nadat de termijn ongebruikt is verstreken, heeft de Afdeling het plan vernietigd in de uitspraak van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3916. In het nieuwe plan van 13 februari 2020, dat is vervangen door het plan van 9 juli 2020, heeft de raad getracht alsnog het gebrek te herstellen door middel van de in overweging 4.3. genoemde wijzigingen.

4.3.    De raad heeft toegelicht dat de wijzigingen in het plan van 9 juli 2020 ten opzichte van het vernietigde plan van 13 oktober 2013 bestaan uit:

- de verkleining van het bouwvlak binnen de bestemming Wonen van 8x15 meter naar 7x15 meter, waarbij het bouwvlak verder van de perceelgrens [locatie A] Wenum Wiesel komt te liggen,

- het verplaatsen van het bouwvlak met een 0,5 meter in westelijke richting, en

- het opnemen van een maximale bouwhoogte voor hoofdgebouwen binnen de bestemming "Wonen-2" van 8 meter.

4.4.    De Afdeling stelt vast dat in het plan van 9 juli 2020 een maximale bouwhoogte van 8 m voor hoofdgebouwen geldt binnen de bestemming "Wonen-2". Daarnaast heeft de raad in dit plan het bouwvlak verkleind en het bouwvlak 0,5 m verplaatst in westelijke richting om [appellante] tegemoet te komen.

Daarnaast stelt de Afdeling vast dat er weliswaar verspringingen zijn bij de woningen aan de even zijde, maar niet bij de woningen aan de oneven zijde, waar [appellante] woont. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellante] gewenste verplaatsing van het bouwvlak van meer dan 0,5 m vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet gewenst is in de stedenbouwkundige structuur ter plaatse omdat de woningen aan de oneven zijde nagenoeg allemaal in dezelfde voorgevelrooilijn liggen. Weliswaar is ter zitting bevestigd dat de eigenaar van het perceel, [partij], kon instemmen met de gewenste verplaatsing van het bouwvlak over meer dan 0,5 m, maar deze overeenstemming bindt de raad niet. De raad dient namelijk, zoals hiervoor onder 2. is overwogen, bij de vaststelling van een bestemmingsplan bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht.

De Afdeling vindt het aannemelijk dat het uitzicht van [appellante] als gevolg van het plan in enige mate wordt aangetast. De raad heeft zich echter, naar het oordeel van de Afdeling, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een onevenredige aantasting geen sprake is. Hierbij is van belang dat de woning en eventuele toekomstige bijgebouwen en andere bouwwerken die mogelijk verband houden met de mogelijke plaatsing van de paardenbak, zijn voorzien in een open plaats in het lint. Het uitzicht van [appellante] zal door de toegestane bebouwing niet meer of minder worden belemmerd dan het uitzicht van andere omwonenden in het lint. De Afdeling wijst erop dat er in de ruimtelijke ordening geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht.

Ook heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een onevenredige aantasting van de privacy van [appellante] geen sprake is.

De raad is met de wijzigingen in het nieuwe plan van 9 juli 2020 in voldoende mate tegemoet gekomen aan de belangen van [appellante].

De Afdeling is dan ook van oordeel dat de raad in dit plan voldoende is nagegaan of de bouwregels zoals die in het algemeen in bestemmingsplannen voor het buitengebied gelden, ook op een ruimtelijk aanvaardbare manier van toepassing kunnen zijn in het plangebied. De raad heeft zich daarbij in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan van 9 juli 2020 niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellante].

Het betoog slaagt niet.

5.    Het beroep tegen het besluit van 9 juli 2020 is ongegrond.

Het besluit van 13 februari 2020

6.    Omdat het beroep tegen het besluit tot vaststelling van het plan van 9 juli 2020 ongegrond is en dit besluit het besluit tot vaststelling van het plan van 13 februari 2020 heeft vervangen, heeft het besluit tot vaststelling van het plan van 13 februari 2020 geen betekenis meer. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van enig belang bij de beoordeling van het beroep van [appellante] tegen het besluit tot vaststelling van het plan van 13 februari 2020, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellante] in zoverre geen procesbelang meer heeft. Het beroep tegen het besluit van 13 februari 2020 is daarom niet-ontvankelijk.

Proceskosten

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van 13 februari 2020, waarbij de raad van de gemeente Apeldoorn het bestemmingsplan "Oude Zwolseweg naast [nummer] Wenum Wiesel" heeft vastgesteld, niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep tegen het besluit van 9 juli 2020, waarbij de raad van de gemeente Apeldoorn het bestemmingsplan "Oude Zwolseweg naast [nummer] Wenum Wiesel" gewijzigd heeft vastgesteld, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021

418-963.