Uitspraak 201806901/1/R1


Volledige tekst

201806901/1/R1.
Datum uitspraak: 12 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellante], wonend te Wenum-Wiesel, gemeente Apeldoorn,

en

de raad van de gemeente Apeldoorn,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] Wenum Wiesel" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. D.S. Muller, advocaat te Harderwijk, en de raad, vertegenwoordigd door ing. C.A. van Asselt en mr. J. Tol, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde].

Overwegingen

Bestuurlijke lus

1.    Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Inleiding

2.    Het plan voorziet in de realisatie van een woning op het perceel gelegen tussen de [locatie 2] en [locatie 3]. In het vorige plan was aan het perceel de bestemming "Agrarisch" toegekend, waarbij ter plaatse geen bouwmogelijkheden waren opgenomen. In het voorliggende plan is aan het perceel de bestemming "Wonen - 2" toegekend. Het plangebied wordt begrensd door woningen en ontsloten op de Oude Zwolseweg.

[appellante] woont direct naast het plangebied op de [locatie 2]. Zij vreest voor een aantasting van haar woon- en leefklimaat door aantasting van de openheid van het gebied en aantasting van haar privacy en uitzicht. Van Binsbergen is initiatiefnemer van het plan.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Procedureel

4.    [appellante] betoogt dat het plan onzorgvuldig is voorbereid, omdat de raad en de initiatiefnemer ten onrechte geen overleg hebben gevoerd met de dorpsraad en de omwonenden.

4.1.    De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het plan. Het betoog van [appellante] over de initiatiefnemer maakt het voorgaande niet anders, reeds omdat hiertoe evenmin een verplichting bestaat. Verder is niet gebleken dat de raad bij de voorbereiding van het plan niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in afdeling 3.4 van de Awb. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming die heeft geleid tot vaststelling van het plan onzorgvuldig is verlopen.

Het betoog faalt.

Het beroep inhoudelijk

Gemeentelijk beleid

5.    [appellante] betoogt primair dat het plangebied ten onrechte is uitgezonderd in het gemeentelijk beleid zoals neergelegd in de "Kaderstellende notitie nieuwbouw van woningen in Wenum Wiesel", vastgesteld op 31 mei 2018, (hierna: de Kaderstellende notitie), omdat het plan in strijd is met de daarin neergelegde uitgangspunten. [appellante] betoogt subsidiair dat nieuwbouw op deze locatie in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat in het gebied sprake is van een afwisseling van open plekken en bebouwing. De voorziene woning tast het open karakter en de kwaliteit van de Oude Zwolseweg aan, aldus [appellante].

5.1.    De overgangsregeling voor de Kaderstellende notitie, voor zover hier van belang, luidt: "Deze ruimtelijke kaderstelling voor Wenum-Wiesel geldt voor alle nieuwe initiatieven […]. Uitgesloten van deze kaderstelling zijn de volgende dossiers:

- Oude Zwolseweg naast 37 (1 woning)

[…]. De gemeenteraad zal op basis van een goede ruimtelijke ordening besluiten over de vaststelling van deze dossiers, op basis van de op dat moment geldende regelgeving en beleid."

5.2.    De raad heeft toegelicht dat op grond van het oude beleid de mogelijkheid bestond om agrarische percelen in Wenum-Wiesel om te zetten in woonbestemmingen. Mede vanwege de landschappelijke waarden van het gebied door afwisseling van openheid en bebouwing is het beleid aangescherpt, aldus de raad. De Kaderstellende notitie stelt, behoudens enkele uitzonderingen, als uitgangspunt voorop dat geen medewerking wordt verleend aan nieuwbouw van woningen op gronden zonder planologische bouwrechten. Voor bestaande initiatieven, waaronder de voorziene woning in het voorliggende plan, is in de Kaderstellende notitie een overgangsregeling opgenomen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat niet alle bestaande initiatieven in het beleid zijn uitgezonderd, maar dat per situatie gekeken is of dit in overeenstemming is met de uitgangspunten zoals neergelegd in het beleid. De Afdeling acht deze beleidskeuze niet onredelijk.

Het betoog faalt in zoverre.

5.3.    Wat betreft het betoog dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft toegelicht dat in beginsel vanwege de overgangsregeling medewerking wordt verleend aan het initiatief, maar dat bij de vaststelling van het plan is beoordeeld of ter plaatse sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de woningbouw ter plaatste past in de ruimtelijke structuur heeft de raad toegelicht dat de omgeving van de bouwlocatie een meer stedelijk karakter kent door de aaneengesloten woonbebouwing en dat het perceel wordt omsloten door andere woningen. Verder heeft de raad toegelicht dat het perceel geen landschappelijke waarden heeft en dat geen doorzicht bestaat naar het omliggende landschap. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich, gelet op de gegeven toelichting, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan het karakter en de kwaliteit van het gebied niet aantast.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

6.    [appellante] betoogt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van haar woon- en leefklimaat, nu op het open terrein direct naast haar perceel een woning kan worden gerealiseerd en met de aanwezigheid van ramen en de wijze van situering geen rekening is gehouden. Het plan tast derhalve haar privacy en uitzicht aan, aldus [appellante].

6.1.    Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Wonen - 2" aangewezen gronden onder meer bestemd voor wonen.

Ingevolge artikel 3, lid 3.2, van de planregels heeft een hoofdgebouw een maximale inhoud van 700 m² en goothoogte van 4 m en is per bestemmingsvlak één hoofdgebouw toegestaan.

Artikel 5, lid 5.1, van de planregels luidt:

"[…];

b. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen bouwvlakken, tenzij in deze regels anders is bepaald.

[…]."

6.2.    Blijkens de verbeelding is aan het perceel de bestemming "Wonen - 2" en een bouwvlak toegekend. De raad heeft toegelicht dat de woning van [appellante] op ongeveer 2,40 m uit de zijdelingse perceelgrens is gelegen en het bouwvlak van de voorziene woning op ongeveer 3 m uit de zijdelingse perceelgrens is gesitueerd. Deze afstand van ongeveer 5,40 m leidt niet tot een onevenredige aantasting van haar woon- en leefklimaat, aldus de raad. Verder heeft de raad toegelicht dat op de nieuwbouwlocatie bouwregels van toepassing zijn zoals die in het algemeen gelden in het buitengebied.

De Afdeling is van oordeel dat de raad onvoldoende heeft nagegaan of de bouwregels zoals die in het algemeen in bestemmingsplannen voor het buitengebied gelden, ook op een ruimtelijk aanvaardbare manier van toepassing kunnen zijn in het plangebied. Het gaat daarbij om de toegestane breedte van het bouwvlak, de maximale inhoud van de woning en, meer algemeen, de situering van de woning. De Afdeling stelt voorts vast dat het plan geen regels bevat met betrekking tot de bouwhoogte van de voorziene woning, waardoor het mogelijk is om dicht op de woning van [appellante] een hoge woning te realiseren. Nu de woning dicht op het perceel van [appellante] kan worden gesitueerd en in de planregels geen maximale bouwhoogte is opgenomen, is de Afdeling van oordeel dat een ruimtelijk aanvaardbare inrichting waarbij voldoende rekening is gehouden met de belangen van [appellante] reeds hierom onvoldoende is geborgd. Daarbij is van belang dat ter zitting is gebleken dat het plan meer mogelijk maakt dan de initiatiefnemer voor zijn bouwplan nodig heeft. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid.

Het betoog slaagt.

Maatschappelijk draagvlak

7.    [appellante] betoogt dat er geen maatschappelijk draagvlak is voor de voorziene woning.

7.1.    De Afdeling overweegt onder verwijzing naar haar uitspraak van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3061, dat de enkele omstandigheid dat voor het plan geen maatschappelijk draagvlak bestaat, wat hier ook van zij, niet betekent dat het plan niet overeenstemt met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog faalt.

Bestuurlijke lus

8.    In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

9.    De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak het in overweging 6.2 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Hiertoe dient de raad het plan gewijzigd vast te stellen of nader te motiveren waarom het plan geen onaanvaardbare inbreuk maakt op het woon- en leefklimaat van [appellante].

10.    De raad dient de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen en een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Bij de voorbereiding ervan hoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast.

Proceskosten

11.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Apeldoorn op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen het gebrek in het besluit van 28 juni 2018 te herstellen en de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw of gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Helder    w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019

418-909.